Rb: dubbel declareren is in strijd met goede zeden

Samenvatting:

Bewindvoerder van benadeelde vraagt verklaring voor recht verklaart dat overeenkomst tot betaling van succesfee nietig is. Belangenbehartiger heeft BGK vergoed gekregen van verzekeraar en verlangt daarnaast succesfee van 25% van benadeelde. De rechtbank overweegt dat het mogelijk ontvangen van een dubbele beloning (BGK en succesfee) de overeenkomst niet in zijn algemeenheid onzedelijk maakt. Het uitgangspunt van de overeenkomst is (mede) dat de cliënt geen risico loopt indien de aansprakelijke niet bereid is enige betaling te doen. In dit geval acht de rechtbank de overeenkomst wel onzedelijk. In deze zaak was de aansprakelijkheid erkend; belangenbehartiger stuurde in feite aan op een dubbele beloning, zonder zich ervan te vergewissen of hij wel een reëel risico liep dat hij zijn inspanningen van de verzekeraar niet (voldoende) vergoed zou krijgen. De rechtbank komt tot het oordeel dat onder die omstandigheden, in aanmerking genomen dat in de GBL staat dat dubbel declareren (in beginsel) onethisch en onaanvaardbaar is, de overeenkomst nietig is wegens strijd met de goede zeden.

ECLI:NL:RBOBR:2021:220

Instantie

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak

27-01-2021

Datum publicatie

02-02-2021

Zaaknummer

C/01/354603 / HA ZA 20-55

Rechtsgebieden

Civiel recht

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Bodemzaak

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

belangenbehartiger vordert op basis van de overeenkomst met gelaedeerde zowel een succesfee van de gelaedeerde als gemaakte kosten bij de verzekeraar. Dit dubbel declareren is in dit geval in strijd met de goede zeden.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/354603 / HA ZA 20-55

Vonnis van 27 januari 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BUDGET SUPPORT B.V.,

in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde] ,

gevestigd te Terneuzen, gemeente Terneuzen,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. M.M. Claase te Roosendaal,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ,

gevestigd te [plaats] , gemeente [plaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. B.F.H.L. van Campfort te Veldhoven.

Partijen zullen hierna Budget Support en [gedaagde] genoemd worden.

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

– de dagvaarding

– de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie

– de akte ter rolle van [gedaagde]

– de conclusie van antwoord in reconventie

– de akte indiening nadere productie en antwoord vraag van de rechtbank van Budget Support

– het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2020.

1.2. De advocaat van [gedaagde] heeft bij brief van 10 november 2020 een aantal aanvullingen op het proces-verbaal aangegeven. De brief met aanvullingen is aan het procesdossier toegevoegd.

1.3. Aan het einde van de mondelinge behandeling van 5 november 2020 is een datum voor vonnis bepaald.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Sinds 22 mei 2013 staat [onder bewind gestelde] onder bewind bij de heer [A] , handelend onder de naam Budget Support. Vanaf 13 mei 2019 is zijn bewindvoerder Budget Support [A] is sindsdien de feitelijke bewindvoerder van [onder bewind gestelde] geweest.

2.2.

[onder bewind gestelde] is op 9 mei 2008 betrokken geweest bij een motorongeluk, waarbij hij letsel heeft opgelopen. De voor het motorongeluk aansprakelijke partij is verzekerd via Allianz Schade Verzekeringen N.V. (hierna: Allianz), voorheen London Verzekeringen N.V. [onder bewind gestelde] heeft voor het verhalen van zijn letselschade een viertal belangenbehartigers gehad. [gedaagde] is de laatste belangenbehartiger van [onder bewind gestelde] .

2.3.

Op 3 juli 2013 heeft [onder bewind gestelde] een formulier ingevuld op de website van [gedaagde] / [B] , met het verzoek om contact met hem op te nemen. In het formulier staat, voor zover relevant, het volgende:

“(…)

Op 09-05-2008 als duopassagier traumatisch motorongeluk gehad met vaststaande aansprakelijkheid, Nu, na 5jr+ is er enkel schijntje geboden ivm loonderving, volgens(?) regel: L=H-R.? (Heb MBO diploma mét ervaring) Ik was fulltime werkzaam als valide fitter/monteur( keurrapport UWV).

(…)

Mijn vorige ’belangenbehartiger’ vroeg me na een jaar !? om mijn telefoonnummer& de eerste keer dal ik hem zag was na 18 rond samen met 2 personen van schuldhulpverlening…, waarschijnlijk snapt U het al…, er werd me een naar menselijkheid/waarde/tijdsduur tot pensioengerechtigde leeftijd een véél te laag bedrag geboden waar ik niet eens over kon discussiëren,

(…)

Mijn zaak is complex en sleept al meer dan 5jr waarbij ik van tegenpartij nooit voorstel tot schikking gekregen heb”.

(…)

Het ontstane ‘bos aan papieren’ is danig groot aan het worden, veranderde medische rapporten, pré-existentie beschuldigen terwijl expertise zei dat impact met auto of slordig inbrengen femurpen de oorzaak is van de kopnecrose rechts, mocht pré-existentie aan de orde zijn moest ik in L-heup ook al last gehad hebben, wat ik niet heb, wel pijn doorjarenlange overbelasting.

(…).”

2.4.

[gedaagde] is op 4 juli 2013 langsgegaan bij [onder bewind gestelde] . Partijen hebben tijdens dat gesprek een overeenkomst/machtiging ondertekend, waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:

“(…)

  1. Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die [B] in uw zaak heeft gemaakt. De kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en [B] , en zijn gebaseerd op het standaarduurtarief van 300,— euro, excl. 6% kantoorkosten, verschotten en BTW. Deze kosten worden door u bij voorbaat aan [B] overgedragen en dus niet bij u in rekening gebracht.
  1. Uitsluitend over het door [B] in uw zaak behaalde resultaat bent u aan hem een vergoeding verschuldigd van 25% plus BTW. Deze wordt niet berekend over de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en daarop ook niet in mindering gebracht of mee verrekend.

(…).”

2.5.

Op 1 augustus 2013 heeft [onder bewind gestelde] een handgeschreven brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:

“(…)

Hartelijk dank voor het aannemen van deze voor mij uitzichtloze zaak. (nu nog de aansprakelijke mij eerlijk doen uitbetalen, neem uw tijd, want 300 f/u is te veel?? al die jaren dat er al betaald is aan anderen, waarbij mogelijke belangenverstrengeling is gemoeid was NIET TE VEEL??

(hoe wordt het afgehandeld tussen U en mij?)

daar hoe beter ik er van wordt…

(…).”

2.6.

[gedaagde] heeft hier op 2 augustus 2013 per brief op gereageerd. In de brief is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“(…)

En het is inderdaad zo zoals u schrijft dat hoe beter u er van wordt hoe meer succesfee ik kan rekenen. Maar daarmee bent u wel verzekerd van mijn maximale inzet voor een zo hoog mogelijke schadevergoeding zonder dat u kostenrisico loopt. In de praktijk kan dat zelfs zo goed uitpakken dat ik mijn succesfee ruimschoots voor u terugverdien.

En dat is precies wat u tijdens het bezoek aan mij kenbaar heeft gemaakt, namelijk dat u graag wilde dat ik ook belang had bij een zo goed mogelijke resultaat omdat dat ook in uw belang was waarbij ik wat betreft mijn beloning niet alleen afhankelijk zou zijn van de verzekeraar, zoals [C] dat was,

omdat u dit geen vertrouwen gaf voor het bereiken van een maximale inzet en maximale schadevergoeding.

(…).”

2.7.

[gedaagde] heeft kort na het gesprek van 4 juli 2013 het dossier van [onder bewind gestelde] opgevraagd bij de laatste belangenbehartiger van [onder bewind gestelde] , [C] . [C] heeft, na toestemming van de bewindvoerder van [onder bewind gestelde] , het dossier van [onder bewind gestelde] op 3 oktober 2013 naar [gedaagde] gestuurd.

2.8.

Namens Allianz heeft [D] ( [bedrijf] ), per brief van 25 februari 2014, aan [gedaagde] een voorstel gedaan tot betaling van € 50.000,00 aan resterende schadevergoeding tegen algehele finale kwijting. Dit voorstel heeft [onder bewind gestelde] afgewezen.

2.9.

Allianz heeft op 31 oktober 2014 en 28 september 2016 een bedrag van € 5.000,00 respectievelijk € 1.852,50 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten overgemaakt aan [gedaagde] .

2.10.

[E] heeft namens Allianz, per brief van 24 augustus 2018, aan [F] (de door [gedaagde] ingeschakelde procesadvocaat) aangeboden om de eerder aangeboden slotuitkering te verhogen van € 50.000,00 naar € 75.000,00. Dit voorstel heeft [onder bewind gestelde] afgewezen.

2.11.

Allianz heeft op 12 november 2018 een bedrag van € 5.000,00 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten overgemaakt aan [gedaagde] .

2.12.

Op 19 september 2019 heeft een geslaagde mediation ter afwikkeling van het schadevergoedingstraject plaatsgevonden, onder begeleiding van mediator [G] . Er is afgesproken dat Allianz € 175.000,00 als slotuitkering betaalt aan [onder bewind gestelde] en Allianz € 25.000,00 incl. BTW (exclusief de mediation van 19 september 2019) aan buitengerechtelijke kosten vergoedt aan [gedaagde] . De mediation overeenkomst is ondertekend door [onder bewind gestelde] , [gedaagde] , Allianz en de advocaat van Allianz. De gemaakte afspraken tussen Allianz en [onder bewind gestelde] zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 25 september 2019. In die overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“(…)

Buitengerechtelijke kosten

  1. Verzekeraar betaalt, naast het hiervoor genoemde schadebedrag, de redelijke buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Deze kosten maken weliswaar formeel onderdeel uit van de schade van belanghebbende, maar worden veelal

met instemming van belanghebbende rechtstreeks voldaan aan de belangenbehartiger.

Belangenbehartiger verklaart door ondertekening van deze overeenkomst, tenzij uitdrukkelijk anders is of wordt overeengekomen, dat verzekeraar de thans nog resterende buitengerechtelijke kosten rechtstreeks aan de belangenbehartiger betaalbaar mag stellen.

De kosten voor buitengerechtelijke bijstand blijven buiten deze overeenkomst.

(…).”

2.13.

[gedaagde] heeft de vaststellingsovereenkomst van 25 september 2019 en de overeenkomst/machtiging van 4 juli 2013 per e-mail van 25 september 2019 doorgezonden aan [A] voor ondertekening. Laatstgenoemde heeft beide overeenkomsten ondertekend teruggestuurd op 26 september 2019.

2.14.

Allianz heeft op 30 september 2019 een bedrag van € 29.499,99 (incl. BTW) aan gemaakte buitengerechtelijke kosten overgemaakt aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarmee in totaal € 41.352,49 aan gemaakte buitengerechtelijke kosten ontvangen van Allianz.

2.15.

[gedaagde] heeft [onder bewind gestelde] op 27 november 2019 een factuur voor zijn honorarium (overeenkomstig artikel 6 van de overeenkomst/machtiging) gestuurd, voor een bedrag van € 43.750,00 excl. BTW (€ 52.937,50 incl. BTW). [onder bewind gestelde] heeft deze factuur niet betaald.

2.16.

Op 5 december 2019 heeft de mediator [gedaagde] een e-mail gestuurd, waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:

“(…)

Van de heer [onder bewind gestelde] verneem ik dat je hem een factuur ter hoogte van €53.000 hebt gestuurd op basis van een met de heer [onder bewind gestelde] in 2013 overeengekomen succesfee. Ofschoon deze mediation is afgerond verneem ik graag jouw kant van het verhaal, mede gelet op onderstaande bericht van jou waarin je aangaf dat je in deze zak niet op basis van een percentage werkzaam was.

(…).”

2.17.

Hierop heeft [gedaagde] dezelfde dag gereageerd met een e-mail, waarin, voor zover relevant, het volgende is opgenomen:

“(…)

Mij reactie was ingegeven door jouw opmerking dat ik altijd op basis van een percentage zou werken, wat niet juist is. Ik heb daarom bedoeld te zeggen dat dit in deze zaak niet aan de orde was, want geen onderwerp van debat. De verzekeraar staat namelijk buiten een dergelijke afspraak omdat deze de hoogte van de schadevergoeding niet beïnvloedt.

(…).”

3 De vordering en het verweer

In conventie

3.1.

Budget Support vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat

primair

  1. ten aanzien van de door [gedaagde] met [onder bewind gestelde] op 4 juli 2013 gesloten overeenkomst sprake is van een ongeldige rechtshandeling waardoor deze overeenkomst nietig is;

subsidiair (indien de overeenkomst wel rechtsgeldig is)

  1. het ‘dubbel declareren’ van [gedaagde] in deze situatie strijdig is met het bepaalde in artikel 3:40 lid 1 BW en artikel 6 van de overeenkomst die [gedaagde] op 4 juli 2013 met [onder bewind gestelde] sloot daarom nietig is;

III. [gedaagde] in strijd met het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 sub b BW voor dan wel bij het aangaan van de overeenkomst [onder bewind gestelde] niet afdoende heeft ingelicht over de beloningsstructuur waardoor bij [onder bewind gestelde] op dat punt een onjuiste voorstelling van zaken heeft bestaan en waardoor [onder bewind gestelde] gedwaald heeft, hetgeen tot vernietigbaarheid van artikel 6 van de overeenkomst leidt;

  1. artikel 6 van de overeenkomst tussen [gedaagde] en [onder bewind gestelde] niet van toepassing kan zijn, nu dit gezien de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Zowel primair als subsidiair vordert zij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.

Budget Support heeft, kort weergegeven, het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. De op 4 juli 2013 gesloten overeenkomst is nietig, omdat [onder bewind gestelde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder bewind stond en [gedaagde] dit wist. Voor zover de overeenkomst niet nietig is, moet worden gekeken naar de beloningsstructuur die [gedaagde] hanteert: hij declareert de gemaakte buitengerechtelijke kosten bij de verzekeraar én vraagt aan [onder bewind gestelde] een succesfee. Dit dubbel declareren van [gedaagde] is onzedelijk, omdat de aansprakelijkheid reeds vast stond bij het aangaan van de overeenkomst. Verder heeft [gedaagde] [onder bewind gestelde] niet goed ingelicht over dit dubbel declareren en was dit wel gebeurd, dan had [onder bewind gestelde] de overeenkomst niet getekend. Tot slot zijn, kort weergegeven, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen (en onder meer de gang van zaken rondom de mediation) ook reden dat [gedaagde] geen beroep kan doen op artikel 6 van de overeenkomst.

3.3.

[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd. [gedaagde] was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op 4 juli 2013 niet op de hoogte van de onderbewindstelling van [onder bewind gestelde] . De overeenkomst is daarom rechtsgeldig.

Voorts is de wijze van declareren niet onzedelijk, omdat de uitkomst van de zaak niet vast stond bij het aangaan van de overeenkomst. Hierdoor was het allerminst zeker of [gedaagde] zijn te maken kosten vergoed zou krijgen.

[gedaagde] heeft [onder bewind gestelde] afdoende ingelicht over de beloningsstructuur. Dit blijkt ook uit de brief van [onder bewind gestelde] van 1 augustus 2013. In de brief van [gedaagde] van 2 augustus 2013 wordt de beloningsstructuur bovendien nogmaals bevestigd aan [onder bewind gestelde] .

Tot slot slaagt ook het beroep op de redelijkheid en billijkheid niet.

Voor alle vorderingen geldt bovendien dat Budget Support haar rechten om de tussen [gedaagde] en [onder bewind gestelde] gesloten overeenkomst, althans artikel 6 daarvan, ongeldig, nietig, vernietigbaar of buiten toepassing te (doen) verklaren, inmiddels heeft verwerkt.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

In reconventie

3.5.

[gedaagde] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [onder bewind gestelde] , althans zijn bewindvoerder Budget Support,

  1. om aan [gedaagde] een bedrag van € 52.967,50 incl. BTW te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019, dan wel 8 januari 2020;
  1. in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente indien en voor zover deze kosten niet binnen 14 dagen na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand zijn voldaan;

III. in de nakosten.

3.6.

[gedaagde] heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Op 4 juli 2013 is tussen [gedaagde] en [onder bewind gestelde] een overeenkomst gesloten. [gedaagde] heeft [onder bewind gestelde] overeenkomstig artikel 6 van de overeenkomst een factuur van € 52.967,50 incl. BTW gestuurd, omdat een positief resultaat is behaald in de schadezaak van [onder bewind gestelde] . [onder bewind gestelde] heeft de factuur niet voldaan, waardoor hij tevens in verzuim is en aan [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is.

3.7.

Budget Support heeft het volgende verweer gevoerd. [onder bewind gestelde] hoeft de factuur niet te voldoen, omdat het dubbel declareren onzedelijk is en [gedaagde] bovendien [onder bewind gestelde] niet voldoende heeft ingelicht over de beloningsstructuur. Voorts heeft [gedaagde] de indruk gewekt tijdens het mediationgesprek dat hij de succesfee niet zou declareren bij [onder bewind gestelde] .

3.8.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

In conventie

Ongeldige rechtshandeling?

4.1.

Budget Support stelt dat de overeenkomst die [gedaagde] met [onder bewind gestelde] heeft gesloten op 4 juli 2013 nietig is, omdat [onder bewind gestelde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst onder bewind stond.

4.2.

Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst stond [onder bewind gestelde] inderdaad onder bewind. Dit betekent dat [onder bewind gestelde] niet bevoegd was de overeenkomst te sluiten (art. 1:438 BW). De ongeldigheid van deze rechtshandeling van [onder bewind gestelde] kan echter alleen aan [gedaagde] worden tegengeworpen wanneer [gedaagde] het bewind kende of had behoren te kennen (art. 1:439 lid 1 BW). Vast staat dat de onderbewindstelling van [onder bewind gestelde] niet is ingeschreven in het openbare curatele en bewindregister. In de dagvaarding stelt Budget Support dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst [onder bewind gestelde] tegen [gedaagde] heeft gezegd dat hij onder bewind stond. Dit wordt betwist door [gedaagde] . Op de mondelinge behandeling heeft [onder bewind gestelde] desgevraagd verklaard dat hij tijdens het gesprek niet heeft vermeld aan [gedaagde] dat hij onder bewind stond, omdat hij ervan uitging dat [gedaagde] dat wel wist. Omdat volgens de advocaat van [onder bewind gestelde] de stelling van Budget Support dat [onder bewind gestelde] zijn onderbewindstelling heeft medegedeeld door de verklaring van [onder bewind gestelde] ter zitting geen stand houdt en Budget Support geen andere omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] op de hoogte was of had behoren te zijn van de onderbewindstelling van [onder bewind gestelde] , oordeelt de rechtbank dat de ongeldigheid van de rechtshandeling van [onder bewind gestelde] niet aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen. Er is dus (in beginsel) sprake van een rechtsgeldig gesloten overeenkomst tussen [onder bewind gestelde] en [gedaagde] op 4 juli 2013.

Succesfee: onzedelijk?

4.3.

Budget Support stelt dat het dubbel declareren -het declareren van de gemaakte buitengerechtelijke kosten aan de verzekeraar én het declareren van de succesfee aan [onder bewind gestelde] – onzedelijk is, waardoor artikel 6 uit de overeenkomst nietig is. Zij voert daarbij aan dat op het moment dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [onder bewind gestelde] werd aangegaan al duidelijk was dat Allianz de schade volledig zou vergoeden. Daarbij verwijst zij naar de brief van Allianz van 6 december 2019 (productie 7 dagvaarding), waarin weer wordt verwezen naar de brief van Allianz van 26 februari 2009 aan de toenmalige belangenbehartiger van [onder bewind gestelde] . Bovendien zou [gedaagde] met de gevorderde succesfee en de door Allianz vergoede buitengerechtelijke kosten in totaal € 94.289,00 (incl. BTW) ontvangen, een bedrag dat meer dan de helft van de uitkering aan [onder bewind gestelde] (€ 188.000,00) betreft. Ook uit de Gedragscode Behandeling Letselschade 2012 en het standpunt van het Verbond van verzekeraars blijkt volgens Budget Support dat sprake is van onzedelijkheid. Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de mediation de succesfee niet aan de orde gesteld en destijds de indruk gewekt dat met de betaling van Allianz aan [gedaagde] al zijn kosten waren voldaan.

4.4.

[gedaagde] betwist dat de afgesproken beloningsstructuur/de wijze van declareren onzedelijk is. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst was volgens [gedaagde] slechts sprake van een voorwaardelijke erkenning van de aansprakelijkheid. De causaliteit en de hoogte van de schade stonden niet vast. Bovendien was het toen volgens [gedaagde] allerminst duidelijk dat hij zijn te maken buitengerechtelijke kosten vergoed zou krijgen van de verzekeraar. Het komt volgens [gedaagde] in de praktijk voor dat een verzekeraar de gemaakte buitengerechtelijke kosten niet of nauwelijks vergoedt en een rechter de kosten niet zal toewijzen wanneer deze oordeelt dat het slachtoffer geen of weinig schade heeft geleden. Dat dit risico aanwezig was, blijkt volgens [gedaagde] uit het feit dat [onder bewind gestelde] vóór [gedaagde] al drie belangenbehartigers heeft gehad en [gedaagde] er zes jaar over heeft gedaan om een reële schadevergoeding te verkrijgen. Verder kon [onder bewind gestelde] volgens [gedaagde] te allen tijde de overeenkomst opzeggen zonder een schadevergoeding verschuldigd te zijn.

4.5.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.5.1.

Het in het contractenrecht geldende beginsel van contractsvrijheid vindt krachtens art. 3:40 BW haar begrenzing in de wet, de goede zeden en de openbare orde. Op grond van het eerste lid van deze bepaling is een rechtshandeling nietig indien zij door inhoud in strijd is met de goede zeden. Hierbij gaat het om in een maatschappij als fundamenteel ervaren normen van ongeschreven recht. Bij de goede zeden staat de moraliteit centraal (wat behoort). Bij de invulling van de open norm “strijd met de goede zeden” zal de rechter zich laten leiden door objectieve aanknopingspunten, zoals verdrags- en wetsbepalingen, rechterlijke beslissingen, algemene rechtsbeginselen en rechtsovertuigingen. Of een rechtshandeling nietig is op grond van art. 3:40 lid 1 BW dient te worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de rechtshandeling wordt verricht. Bij een overeenkomst is dat het tijdstip waarop de overeenkomst wordt aangegaan.

4.5.2.

Budget Support heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst al duidelijk was dat de aansprakelijkheid was erkend en dat “in dit geval en onder de gegeven omstandigheden de gevorderde succesfee als dubbel declareren in strijd met de goede zeden te beschouwen valt”. De rechtbank begrijpt hieruit dat zij niet betoogt dat een overeenkomst als deze onder alle omstandigheden onzedelijk is.

Budget Support heeft verwezen naar de Gedragscode Behandeling Letselschade 2012 van de Letselschade Raad. Zij heeft daaruit een stukje van de toelichting bij hoofdstuk 3, gedragsregel 1, geciteerd. De rechtbank neemt hieronder voor de duidelijkheid en context deze gedragsregel en toelichting geheel op:

“3 Belangenbehartiging

Gedragsregel 1: Informeren over belangenbehartiging

De belangenbehartiger die wordt benaderd voor bijstand bij de afwikkeling van de letselschadeclaim,

legt aan de benadeelde uit tegen welke voorwaarden hij zijn diensten kan aanbieden. Hij laat zich daarbij leiden door de belangen van de benadeelde.

De belangenbehartiger voorziet de benadeelde van de correspondentie tussen hem en

de verzekeraar.

Toelichting

  1. De kosten van belangenbehartiging en geldstromen

De belangenbehartiger biedt duidelijkheid aan de benadeelde over de voorwaarden waartegen hij zijn diensten kan aanbieden en over de eventuele keuzes daarbij. Deze duidelijkheid is vereist voordat zij een overeenkomst aangaan. De belangenbehartiger stemt zijn aanbod af op de belangen van de benadeelde. De belangenbehartiger geeft de benadeelde schriftelijke uitleg over de reden van de verschillende soorten tariefafspraken als hij die hanteert en vermeldt dat de benadeelde de vrije keuze heeft.

Een no cure no pay afspraak is in de regel alleen zinvol voor de benadeelde als aannemelijk is dat de aansprakelijkheid een bron van discussie met de verzekeraar zal worden. Zo is bij een kopstaartbotsing de aansprakelijkheid welhaast een gegeven. De belangenbehartiger moet dan duidelijk uitleggen waarom de keuze voor no cure no pay toch voor de hand ligt.

Het is onethisch en onaanvaardbaar indien een belangenbehartiger dubbel zou declareren, door bijvoorbeeld aan de benadeelde een percentage van de schadevergoeding in rekening te brengen en tegelijkertijd een honorarium te factureren aan de verzekeraar.

De kosten van belangenbehartiging in een schaderegeling heten ook wel ‘buitengerechtelijke kosten’. Wettelijk is geregeld dat deze kosten onderdeel zijn van de schade van de benadeelde (artikel 6:96 BW). Als aansprakelijkheid is vastgesteld, kan de benadeelde deze kosten verhalen op de aansprakelijke partij, mits de kosten redelijk zijn. Enerzijds moet het redelijk zijn dat de benadeelde een belangenbehartiger heeft ingeschakeld en anderzijds moet de hoogte van de kosten redelijk zijn. Wat redelijk is, hangt af van veel factoren, zoals het uurtarief, de ernst van het letsel, de complexiteit van de zaak en de hoogte van de claim in verhouding tot de tijd die de belangenbehartiger aan de behandeling besteedt.”

Dit standpunt is ook onderschreven in een persbericht van het Verbond van verzekeraars van 11 januari 2010 (gedeeltelijk geciteerd in de dagvaarding).

4.5.3.

Het is naar het oordeel van de rechtbank niet helemaal duidelijk of de Letselschade Raad een overeenkomst als deze categorisch afwijst indien de aansprakelijkheid is erkend. Hoe dan ook is deze gedragsregel en de toelichting daarop voor de rechtbank een belangrijk element bij de beoordeling van het al dan niet onzedelijke karakter van de overeenkomst waar het in deze zaak om gaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de Letselschade Raad breed was samengesteld en daarbij meer in het bijzonder zowel verzekeraars, belangenorganisaties voor slachtoffers als letselschadeadvocaten waren vertegenwoordigd.

4.5.4.

Een ander belangrijk element is dat door de belangenbehartiger gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen en kwamen indien de kosten de dubbele redelijkheidstoets doorstaan, zelfs in een geval als achteraf geen schade aanwezig blijkt te zijn (zie o.a. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590 en HR 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586). [gedaagde] heeft niet gesteld dat zijn voorgenomen kosten/inspanningen niet aan deze dubbele redelijkheidstoets zouden voldoen. De rechtbank stelt vast dat de verzekeraar al kosten had vergoed aan [gedaagde] voordat overeenstemming werd bereikt over de hoogte van de schadevergoeding. Dat illustreert dat verzekeraars als deze ook bereid waren redelijke gemaakte kosten te voldoen. Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat die bereidheid grenzen heeft of zal hebben en dat wat redelijk is tot verschil van mening kan leiden. Dat geldt zeker in een geval als dit waarbij er kennelijk geen overeenstemming bestond over het verband van de schade met het ongeval en/of de hoogte van de schade. Dus is niet op voorhand gegeven dat feitelijk ook al de door [onder bewind gestelde] / [gedaagde] redelijk geachte kosten door de verzekeraar voor vergoeding in aanmerking zouden worden gebracht.

4.5.5.

Verder is uiteraard van belang dat afspraken als in deze zaak gemaakt in specifieke gevallen destijds in een behoefte van de benadeelde konden voorzien. Bijvoorbeeld in gevallen waarin de schade van de benadeelde en het verband met het ongeval nog allerminst vaststonden en de/voldoende financiële middelen ontbraken om een advocaat in te schakelen tegen betaling van een gebruikelijk uurloon en er (vooralsnog) geen deskundige belangenbehartiger was die op basis van no cure no pay de belangen van de benadeelde wilde behartigen. Dan kan het sterk in het voordeel van de benadeelde -die door de Letselschade Raad centraal wordt gesteld- zijn dat hij toch in de positie komt dat zijn belangen deugdelijk worden behartigd zonder dat hij (te veel) financieel risico loopt.

4.5.6.

Dit geval kenmerkt zich er door dat vaststaat dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist dat de aansprakelijkheid was erkend. [gedaagde] ging hier, ingevolge het formulier van 3 juli 2013, immers van uit op 4 juli 2013. Afgezien van de (summiere) informatie die [onder bewind gestelde] op 3 en 4 juli 2013 had gegeven, beschikte [gedaagde] niet over schriftelijke gegevens; niet over een dossier en ook niet over enig medisch advies. [gedaagde] heeft verklaard dat [onder bewind gestelde] hem had verteld dat er discussie was over de causaliteit en de inkomensschade en dat (hij begreep dat) de discussie ging over pre-existente klachten en de inkomensschade.

4.5.7.

Uitgaande van het voorafgaande maakt het mogelijk ontvangen van een dubbele beloning door [gedaagde] -dus zowel een vergoeding van de gemaakte kosten/uren en de succesfee- de overeenkomst niet in zijn algemeenheid onzedelijk. Het uitgangspunt van de overeenkomst is (mede) dat de cliënt geen risico loopt indien de (de verzekeraar van de) aansprakelijke niet bereid en/of gehouden is enige betaling te doen, in die zin dat dan de gemaakte kosten, voor zover deze niet door de verzekeraar worden vergoed, voor rekening van [gedaagde] blijven. [gedaagde] neemt tegenover de mogelijkheid van de dubbele beloning dus in beginsel ook het risico dat voor zijn werkzaamheden geen beloning of een -in vergelijking met zijn inspanningen- lage beloning volgt. In die zin is de overeenkomst op het eerste gezicht evenwichtig.

De rechtbank acht echter een overeenkomst als deze met betrekking tot de beloningsstructuur wel onzedelijk:

indien bedoeld risico voor [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voorzienbaar niet aanwezig was dan wel (bijzonder) laag werd ingeschat -waarbij het door [gedaagde] gehanteerde (forse) uurtarief en de hoogte van de succesfee (25% excl. BTW) mee in beschouwing worden genomen, of;

indien voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst in feite geen risico-inschatting heeft plaatsgevonden en dus ook niet bij voorbaat kon worden aangenomen dat [gedaagde] met het sluiten van de overeenkomst een substantieel risico nam. Ook hier wordt in beschouwing meegenomen het door [gedaagde] gehanteerde (forse) uurtarief en de hoogte van de succesfee.

Want het is juist dat risico aan de zijde van [gedaagde] dat het noodzakelijke evenwicht in de contractuele verhouding aanbrengt en moet aanbrengen.

4.5.8.

Zoals vermeld, staat in dit geval vast dat de aansprakelijkheid was erkend. Dit betekent dat de aansprakelijke perso(o)n(en) in beginsel schadeplichtig was (waren) en dat een verzekeraar ook in het algemeen kosten die voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets diende te vergoeden. In zoverre liep [gedaagde] dus op het eerste gezicht weinig tot geen risico. Nu kunnen er specifieke omstandigheden zijn geweest die tot de conclusie moeten leiden dat ondanks de erkenning van de aansprakelijkheid toch inspanningen van [gedaagde] in belangrijke mate onbetaald zouden (kunnen) blijven, maar daarin heeft [gedaagde] zich blijkens zijn verklaring ter comparitie niet of nauwelijks verdiept voordat de overeenkomst tot stand kwam. Hij heeft slechts summiere informatie van [onder bewind gestelde] gekregen, waaruit hij begreep dat er discussie was over de causaliteit en de inkomensschade, maar wat dat precies inhield was ten tijde van de contractsluiting niet duidelijk. Wel wist [gedaagde] volgens zijn verklaring dat het (potentieel) om tonnen schade ging, zodat het belang groot was en de succesfee hoog kon uitvallen, naast de redelijke kosten van bijstand. Volgens zijn verklaring wist [gedaagde] ook niet dat [onder bewind gestelde] al meer dan één advocaat “had versleten”, zodat ook dat niet tot enige risico-inschatting kon bijdragen, gelet op de genoemde informatie waar [gedaagde] over beschikte op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Het feit dat [onder bewind gestelde] al een advocaat heeft gehad, zegt op zichzelf nog niets over of [gedaagde] daardoor redelijk te maken kosten niet vergoed zou krijgen.

4.5.9.

[gedaagde] wist dus i) dat de aansprakelijkheid was erkend, ii) dat de verzekeraar in beginsel redelijke kosten van bijstand moest voldoen en iii) dat het financiële belang (potentieel) hoog was en dat de succesfee dus ook hoog kon oplopen. Door in die omstandigheden zonder enig onderzoek, ook geen globaal onderzoek, naar de risico’s die hij zou (kunnen) lopen dat hij in deze specifieke zaak zijn inspanningen desondanks niet of in belangrijke mate niet vergoed zou krijgen, de overeenkomst met [onder bewind gestelde] aan te gaan -waarbij een fors uurtarief (ex kantoorkosten en BTW) werd gecombineerd met een succesfee die er op neerkwam dat [onder bewind gestelde] (incl. BTW) ruim 30% van zijn schadeuitkering aan [gedaagde] zou moeten betalen- is van een evenwichtige overeenkomst in het geheel geen sprake. [gedaagde] stuurde in feite aan op een dubbele beloning, zonder zich er van te vergewissen of hij wel een reëel risico liep dat hij zijn inspanningen van de verzekeraar niet (voldoende) vergoed zou krijgen.

4.5.10.

De rechtbank komt tot het oordeel dat onder die omstandigheden, in aanmerking genomen dat de Letselschade Raad het zogenaamde dubbel declareren (in beginsel) onethisch en onaanvaardbaar vindt, artikel 6 van de overeenkomst nietig is wegens strijd met de goede zeden.

Rechtsverwerking?

4.6.

[gedaagde] beroept zich op rechtsverwerking. Volgens haar heeft noch [onder bewind gestelde] noch Budget Support of haar voorgangers eerder een beroep gedaan op de onzedelijke rechtshandeling. Dit terwijl volgens [gedaagde] [onder bewind gestelde] de overeenkomst van 4 juli 2013 te allen tijde kosteloos had kunnen opzeggen en de bewindvoerder van [onder bewind gestelde] op 26 september 2019 zijn handtekening onder de overeenkomst heeft gezet.

4.7.

Rechtsverwerking is een toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2 BW. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop dan wel louter stilzitten van de schuldeiser wordt op zichzelf niet voldoende geacht om rechtsverwerking aan te nemen. Voor rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waardoor hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldeiser onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldenaar zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

4.8.

Die bijzondere omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig, waardoor het beroep op rechtsverwerking niet slaagt. Dat [onder bewind gestelde] / Budget Support na het sluiten van de overeenkomst zich niet op de onzedelijkheid van het dubbel declareren heeft beroepen (of de overeenkomst niet heeft opgezegd), betreft louter een stilzitten en is daarom niet voldoende voor het slagen van een beroep op rechtsverwerking. Het feit dat de bewindvoerder van [onder bewind gestelde] in september 2019 de overeenkomst van 4 juli 2013 heeft ondertekend maakt evenmin dat sprake is van rechtsverwerking, ook niet in samenhang met het tijdsverloop. Die ondertekening heeft [gedaagde] gevraagd in het kader van de positieve uitkomst van het mediationtraject, dat zag op de hoogte van het schadebedrag dat [onder bewind gestelde] zou ontvangen. De bewindvoerder van [onder bewind gestelde] heeft ter comparitie verklaard, hetgeen niet is betwist door [gedaagde] , dat [gedaagde] hem verzocht de vaststellingsovereenkomst én de overeenkomst van 4 juli 2013 te ondertekenen zodat [onder bewind gestelde] een uitkering van het schadebedrag kon ontvangen. Omdat [gedaagde] geen andere reden voor ondertekening van de overeenkomst van 4 juli 2013 heeft aangevoerd dan uitkering van het schadebedrag aan [onder bewind gestelde] (en dit ook niet uit de stukken blijkt) en het dubbel declareren niet aan de orde is gekomen tussen Budget Support en [gedaagde] in het kader van de ondertekening, althans dit niet is gesteld, kan niet worden geconcludeerd dat Budget Support door de ondertekening van de overeenkomst het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt bij [gedaagde] dat zij geen beroep meer zou doen op de eventuele nietigheid van (bepalingen uit) de overeenkomst in het kader van het dubbel declareren. Voorts heeft [gedaagde] ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan blijken dat haar positie onredelijk is benadeeld of verzwaard door de latere inroeping van de nietigheid.

4.9.

De stellingen van Budget Support dat sprake is van dwaling aan de zijde van [onder bewind gestelde] en het vorderen van een succesfee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.

Proceskosten

4.10.

[gedaagde] wordt, als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de kant van Budget Support tot vandaag begroot op:

– griffierecht € 83,00

– kosten advocaat € 2.148,00 (2 punten x € 1.074,00)

– explootkosten € 0,00

Totaal € 2.231,00.

in reconventie

4.11.

Het slagen van het beroep op nietigheid van artikel 6 van de overeenkomst wegens strijd met de goede zeden heeft tot gevolg dat [onder bewind gestelde] niet tot nakoming van het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst is verplicht. Hierdoor kan [gedaagde] geen aanspraak maken op de daarin bepaalde resultaatsafhankelijke beloning (de succesfee). Omdat de vordering in reconventie gestoeld is op nakoming van artikel 6 van de overeenkomst, zal de vordering in reconventie worden afgewezen.

4.12.

[gedaagde] wordt, als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de kant van Budget Support tot vandaag begroot op

€ 1.074,00 (1 punt x € 1.074,00).

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

verklaart nietig artikel 6 van de overeenkomst, tussen [onder bewind gestelde] en [gedaagde] gesloten op 4 juli 2013, wegens strijd met de goede zeden;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Budget Support tot vandaag begroot op € 2.231,00;

5.3.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het anders of meer gevorderde af;

in reconventie

5.5.

wijst de vordering af;

5.6.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Budget Support tot vandaag begroot op € 1.074,00;

5.7.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.E.F. Moulen Janssen en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey