Rb, fietser valt over kabelbrug, van een gebrek of van gevaarzetting is niet gebleken, verzoek afgewezen

Samenvatting:

Verzoeker is als fietser ten val gekomen toen hij met zijn fiets een kabelbrug passeerde die door een bouwbedrijf op het wegdek was aangebracht. De kabelbrug is 4,5 cm hoog en was duidelijk zichtbaar fel oranje en geel gekleurd. Na het ongeval met de fietser had het bouwbedrijf een waarschuwingsbord geplaatst. De fietser verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de verzekeraar volledig aansprakelijk is voor de door de fietser geleden en nog te lijden materiële schade als gevolg van het ongeval, dan wel een in goede justitie te bepalen percentage uit te drukken gedeeltelijke aansprakelijkheid, en de verzekeraar te veroordelen tot betaling van de kosten van het deelgeschil. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de foto’s van de situatie ter plaatse dat de fel oranje en geel gekleurde kabelbrug, die deels in de schaduw lag, goed zichtbaar tegen de achtergrond van het grijze asfalt. Er kan niet worden geoordeeld dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van de aanwezigheid van de kabelgoot zo groot was dat het bedrijf zich van het plaatsen ervan (zonder waarschuwingsbord) had moeten onthouden. De aanwezigheid van afleidende elementen langs de weg ontslaat de fietser niet van de verantwoordelijkheid om voldoende zicht te houden op de verkeerssituatie. Volgens de rechtbank is van een gebrek aan de kabelbrug of van een gevaarzetting niet gebleken. Dit leidt ertoe dat de verzekeraar niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De verzochte verklaring voor recht zal worden afgewezen. Het verzoek te bepalen dat de verzekeraar de kosten van het deelgeschil dient te voldoen zal worden afgewezen.

ECLI:NL:RBNNE:2023:183

Instantie                         Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak             06-01-2023

Datum publicatie            20-01-2023

Zaaknummer                  213383

Rechtsgebieden             Civiel recht

Bijzondere kenmerken Bodemzaak, Eerste aanleg – enkelvoudig, Proceskostenveroordeling, Schadevergoedingsuitspraak, Op tegenspraak

Inhoudsindicatie             Deelgeschil / toepassing kelderluikarrest / fietser komt ten val bij het passeren van een door een bouwbedrijf op het wegdek geplaatste kabelbrug / geen gevaarzetting / geen onrechtmatige daad / afwijzing.

Vindplaatsen                  Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Groningen

zaaknummer / rekestnummer: C/18/213383 / HA RK 22-33

Beschikking van 6 januari 2023

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [verzoeker],

verzoekster,

advocaat mr. J.J. Drewes te Zuidwolde Dr,

tegen

  1. de naamloze vennootschap

NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPIJ N.V.,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BOUWBEDRIJF [naam bedrijf] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

verweersters,

advocaat mr. A.K. Sjouw te ‘s-Gravenhage.

Eiser zal hierna [verzoeker] worden genoemd. Verweersters worden hierna afzonderlijk NN en [naam bedrijf] genomen, ofwel gezamenlijk [verweersters].

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het verzoekschrift ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van

16 mei 2022,

– de akte houdende een productie van [verzoeker] van 21 juni 2022,

– het verweerschrift van 7 september 2022,

– de mondelinge behandeling van 12 december 2022, ter gelegenheid waarvan partijen hun

standpunten nader hebben toegelicht. De advocaat van [verzoeker] heeft daartoe

zittingsaantekeningen in het geding gebracht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van

hetgeen ter zitting is besproken.

1.2.

Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2De feiten

2.1.

Op 11 augustus 2020 fietsten [verzoeker] en zijn partner [partner verzoeker] (hierna [partner verzoeker] te noemen) rond 10.00 uur over de Botterlaan te Delfzijl. [verzoeker] is ten val geraakt toen hij met zijn fiets een kabelbrug passeerde die door [naam bedrijf] op het wegdek van de Botterlaan was aangebracht. Op het moment van het ongeval lag de kabelbrug ten dele in een schaduw van naast de weg opgestelde bouwmaterialen, waaronder betonsilo’s. De kabelbrug heeft een hoogte van circa 4,5 centimeter en is geel en oranje gekleurd (zie foto).

2.2.

Ten tijde van het ongeval was [naam bedrijf] bezig met het bouwen van verschillende woningen aan één zijde van de Botterlaan te Delfzijl. Via e-mails van 2 april 2020 en 5 juni 2020 kreeg [naam bedrijf] van de gemeente Delfzijl het verzoek het trottoir langs de Botterlaan aan die zijde vrij te maken in verband met de aanleg van kabels en leidingen onder het trottoir. Aanvankelijk zouden deze werkzaamheden in week 24 plaatsvinden. Uiteindelijk zijn die werkzaamheden aangevangen in week 33 (10 tot en met 14 augustus 2020).

Naar aanleiding van dit verzoek heeft [naam bedrijf] haar bouwmaterialen (waaronder betonsilo’s) naar de overzijde van de Botterlaan verplaatst. Aan die zijde was geen stroomvoorziening aanwezig. Daarom heeft [naam bedrijf] een kabel met de getoonde kabelbrug over het wegdek aangebracht. Deze werd aan het einde van iedere werkdag verwijderd. Na het ongeval dat [verzoeker] is overkomen heeft [naam bedrijf] een waarschuwingsbord bij de kabelbrug geplaatst.

2.3.

[getuige] en zijn partner waren getuige van het ongeval. In zijn aan [partner verzoeker] gerichte e-mail van 27 januari 2021 heeft [getuige] daarover als volgt verklaard (voor zover hier van belang):

Op dinsdag 11 augustus 2020 bevonden wij ons in de Botterlaan te Delfzijl om naar de vorderingen van onze in aanbouw zijnde woning te kijken. (…) Op dat moment kwamen u en de heer [verzoeker] aanfietsen. Vlak bij de plek waar wij stonden was een behoorlijk hoge beschermkap aangebracht, welke de over de weg liggende kabels moest afschermen tegen het verkeer.

De heer [verzoeker] naderde in een rustig tempo deze verhoging, reed vervolgens tegen de beschermkap aan, verloor daarbij zijn evenwicht en kwam met fiets en al te vallen. Hij leek even buiten bewustzijn. Nadat de heer [verzoeker] overeind was geholpen adviseerde mijn echtgenote, die in haar werkzame leven wijkverpleegkundige is geweest, met klem zo spoedig mogelijk medische hulp te zoeken i.c. de huisartsenpost. (…)

2.4.

In een door haar opgemaakte verklaring van 2 februari 2021 heeft [partner verzoeker] over het ongeval geschreven (voor zover hier van belang):

(…) Ik fietste een stukje achter [verzoeker] aangezien mijn aandacht getrokken werd door een spandoek van bouwbedrijf [naam bedrijf] aan de rechterzijde met de afbeelding van de te bouwen huizen. Het was een korte blik opzij en toen ik weer voor mij keek zag ik dat [verzoeker] op de grond lag. Ter plekke zag ik dat hij op zijn linkerzijde was gevallen, verstrengeld in zijn fiets, direct achter de kabelgoot. Op het moment dat ik bij hem kwam was er al een ouder echtpaar (dhr. en mevrouw [getuige]) bij hem. (…)

Aan de linkerzijde van de Botterlaan waren silo’s geplaatst en vandaaruit was een kabelgoot/brug geplaatst naar de rechterzijde. Deze kabelgoot/brug was op het moment dat [verzoeker] deze naderde grotendeels in de schaduw van de silo’s.

Het formaat van de kabelgoot/brug is te smal en te hoog waardoor het een vervelende obstakel is. Een meer glooiend obstakel was veiliger geweest.

Er was geen waarschuwingsbord geplaatst van; bv let op drempel. (…)

2.5.

Als gevolg van de val heeft [verzoeker] (licht) traumatisch hersenletsel opgelopen. Het herstel verloopt moeizaam. [verzoeker] is onder behandeling van een revalidatiearts gesteld. Hij ervaart thans nog klachten en beperkingen.

2.6.

[naam bedrijf] was op het moment van het ongeval voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij NN. [verzoeker] heeft [verweersters]. aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden en zal lijden. [verweersters]. heeft iedere aansprakelijkheid afgewezen.

2.7.

In een aan [verzoeker] en zijn partner gerichte verklaring van [kennis] van 7 juni 2022 staat het volgende geschreven (voor zover hier van belang):

(…) Onlangs spraken wij elkaar sinds lange tijd weer eens. Wij kennen elkaar van wederzijdse vrienden. Toen het gesprek ging over het ongeval van [verzoeker] kwam de situatie mij direct bekend voor. Hierover weet ik nog het volgende.

Op 1 augustus 2020 deed ik ‘s morgens boodschappen op de fiets. Ik fietste van mijn huis naar het centrum van Delfzijl over de Botterlaan. Ik fietste ontspannen met een middelmatige snelheid.

Geheel onverwachts kwam er echter aan mijn ontspanning een abrupt einde toen ik hard op iets botste wat op de weg lag. Mijn fiets kwam even los van de grond en ik knalde letterlijk over het obstakel heen. Ik maakte een paar behoorlijke slingers en kon ternauwernood op de fiets blijven zitten. Danig geschrokken stapte ik af om even bij te komen en te kijken wat er gebeurd was. Ik bleek op een behoorlijk hoge en hoekige kabelgoot te zijn gebotst. Deze had mij volkomen verrast.

Op de Bottertaan waren al een tijdje drukke werkzaamheden gaande. Er stond ook veel materiaal langs de weg en hierdoor moest je je aandacht erop dit punt goed bijhouden. Zodoende was deze naar mijn idee vrij hoge kabelgoot aan mijn aandacht ontsnapt. Ik liep nog terug om te kijken of ik misschien een waarschuwingsbord of aanwijzing had gemist, maar deze heb ik niet kunnen ontdekken. (…)

  1. Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt de rechtbank om in deze deelgeschilprocedure, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht te verklaren dat NN volledig aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval op 11 augustus 2020, dan wel voor een in goede justitie te bepalen percentage uit te drukken gedeeltelijke aansprakelijkheid;
  2. de kosten van het deelgeschil te begroten op € 4.970,08 en om NN te veroordelen tot betaling van deze kosten aan [verzoeker], dit te vermeerderen met het door [verzoeker] verschuldigde griffierecht overeenkomstig artikel 1019aa Rv juncto artikel 6:96 BW en NN te bevelen dit bedrag binnen zeven dagen na het wijzen van de beschikking te vergoeden.

3.2.

[verzoeker] legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag.

3.2.1.

[naam bedrijf] heeft onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld omdat de plaatsing van de kabelbrug onnodig was en de betonsilo’s aan de andere zijde van de weg hadden kunnen blijven. Door aldus te handelen heeft [naam bedrijf] [verzoeker] aan een groter risico blootgesteld dan redelijkerwijs noodzakelijk was. Voorts is sprake van onrechtmatig handelen omdat de genomen veiligheidsmaatregelen niet passend waren voor de verkeerssituatie. De kabelbrug was hoog en stijl en daarmee ongeschikt voor het gebruikte doel. [naam bedrijf] had alternatieve maatregelen moeten treffen (bijvoorbeeld door een rubberen afdekmat te gebruiken). Gezien de bouwactiviteiten die gaande waren had [naam bedrijf] er rekening mee moeten houden dat de verkeersdeelnemers niet altijd de vereiste mate van oplettendheid betrachten. Ter beperking van (omvangrijke) risico’s had het op de weg van [naam bedrijf] gelegen ribbels op het wegdek aan te brengen ofwel een waarschuwingsbord te plaatsen bij de door schaduwwerking slecht zichtbare kabelbrug. Het niet plaatsen van een waarschuwingsbord is in strijd met de uitvoeringsvoorschriften BABW. Uit artikel 2.10 van deze uitvoeringsvoorschriften volgt voorts dat de doorgang van een weg niet belemmerd mag worden. Die voorschriften heeft [naam bedrijf] niet in acht genomen.

3.2.2.

[verzoeker] kampt met beperkingen als gevolg van het ongeval. De schade die hij heeft geleden en zal lijden is een direct gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam bedrijf]. Als verzekeraar van [naam bedrijf] is NN op de voet van artikel 7:954 BW rechtstreeks aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. De verzochte verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed.

3.2.3.

[verzoeker] verzoekt de advocaatkosten van dit deelgeschil, uitgaande van een tijdsbesteding door zijn in letselschade zaken gespecialiseerde advocaat (NIVRE geregistreerd) van 15,50 uur en een uurtarief € 265,00, te begroten op € 4.970,08, te vermeerderen met het verschuldigde griffierecht en NN te veroordelen tot betaling van dit bedrag.

3.3.

[verweersters]. voert het volgende verweer.

3.3.1.

[naam bedrijf] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Van (onnodig) gevaarzettend gedrag is geen sprake geweest. [naam bedrijf] heeft gehoor gegeven aan een schriftelijke verzoek van de gemeente Delfzijl om haar bouwmaterialen van het trottoir langs de door haar te bouwen woningen aan de Botterweg in week 33 te verwijderen. [naam bedrijf] heeft het materiaal naar de overzijde van de weg verplaatst. Aan die zijde was geen voor de betonsilo’s noodzakelijke stroomvoorziening beschikbaar. Daarom is (uitsluitend gedurende de werkuren) een kabelbrug over de Botterlaan geplaatst. [verweersters]. betwist dat sprake zou zijn van een smalle, steile en hoge kabelbrug. De brug is breed en slechts 4,5 centimeter hoog en beschikt over twee geleidelijk oplopende kanten. Anders dan [verzoeker] stelt was de fel oranje en geel gekleurde brug duidelijk zichtbaar op het wegdek. [verzoeker] heeft niet langs de schaduwzijde gefietst. Aangenomen moet worden dat hij aan de rechterzijde van de weg heeft gefietst. Die zijde lag in de zon. Overigens was het in de schaduw gelegen deel van de gekleurde kabelbrug ook goed zichtbaar tegen de achtergrond van het licht grijze asfalt. [naam bedrijf] was daarom niet gehouden om de aanwezigheid van de kabelbrug via een waarschuwingsbord en/of ribbels op het wegdek kenbaar te maken. Dat volgt ook niet uit wettelijke bepalingen en of uitvoeringsvoorschriften BABW waar [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan heeft gerefereerd. Dat [naam bedrijf] er na het ongeval voor heeft gekozen om alsnog een waarschuwingsbord te plaatsen maakt dat niet anders. Mogelijk is [verzoeker] onoplettend geweest en heeft hij de kabelbrug over het hoofd gezien maar daarvan treft [naam bedrijf] geen verwijt. [verweersters]. concludeert tot afwijzing van de verzochte verklaring voor recht.

3.3.2.

Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat [naam bedrijf] wél aansprakelijk is voor door [verzoeker] geleden en te lijden schade, dan verzoekt [verweersters]. te bepalen dat deze schade, vanwege zijn onoplettendheid, op de voet van het bepaalde in artikel 6:101 BW, in overwegende mate voor rekening van [verzoeker] hoort te blijven.

3.3.3.

[verweersters]. maken bezwaar tegen de kostenbegroting en het daaraan ten grondslag liggende aantal uren en gehanteerde (uiteenlopende) uurtarieven die [verzoeker] heeft opgevoerd. Het uurtarief van € 265,00 is hoog gezien het feit zijn advocaat geen (LSA gecertificeerde) specialist is. Het gedeclareerde aantal uren in een zaak als de onderhavige is hoog. De onderbouwing van de uren is ondeugdelijk. Het ligt in de rede reistijd niet volledig te factureren.

4Beoordeling

4.1.

Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Rv. Dat artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van het geschil tussen partijen betreffende de aansprakelijkheid van NN voor door [verzoeker] gestelde (letsel)schade zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank zal het verzoek derhalve inhoudelijk beoordelen.

4.3.

Vaststaat dat [verzoeker] met zijn fiets ten val is geraakt toen hij een door [naam bedrijf] over het wegdek van de Botterlaan geplaatste kabelbrug passeerde. Aan de orde is of NN, als verzekeraar van [naam bedrijf], aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. [verzoeker] baseert de gestelde aansprakelijkheid van NN op de artikelen 6:162 BW juncto 7:954 BW.

4.4.

Allereerst heeft [verzoeker] aan het verzoek ten grondslag gelegd dat het onrechtmatig handelen van [naam bedrijf] erin gelegen is dat de stroomkabel en de kabelbrug onnodig door haar op het wegdek zijn geplaatst, omdat geen werkzaamheden door [naam bedrijf] werden verricht aan de zijde waar haar materiaal (de betonsilo’s) ten tijde van het ongeval was opgesteld en het realiseren van een stroomvoorziening aan die zijde van de Botterlaan overbodig was.

4.5.

Die stelling – zo oordeelt de rechtbank – is voldoende gemotiveerd weersproken. Uit de overgelegde e-mails van de gemeente Delfzijl waar [verweersters]. naar heeft verwezen volgt dat het verplaatsen van materiaal naar de overzijde van de straat op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente heeft plaatsgevonden en noodzakelijk was omdat (uiteindelijk in week 33) kabels en leidingen onder het trottoir langs de Botterlaan geplaatst moesten worden. [naam bedrijf] heeft gemotiveerd en niet weersproken toegelicht dat hierdoor onvoldoende ruimte resteerde om het materieel aan die zijde van de Botterlaan te stallen waar de bouwactiviteiten plaatsvonden. Derhalve wordt [verzoeker] niet gevolgd in zijn standpunt dat [naam bedrijf] hem door het plaatsen van de kabelbrug onnodig aan risico’s heeft blootgesteld.

4.6.

Vervolgens heeft [verzoeker] bepleit dat de gebruikte kabelbrug vanwege (kort gezegd) de vormgeving onveilig was, dat het gebruik van alternatieven in de rede had gelegen en [naam bedrijf] onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de verkeersonveilige situatie die door haar in het leven is geroepen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

4.7.

Met [verweersters]. betreurt de rechtbank de voor [verzoeker] verstrekkende gevolgen van zijn val, maar uit de omstandigheid dat hij ten val is geraakt kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van een onvoldoende zichtbare en/of gevaarlijke kabelbrug. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [naam bedrijf] de door haar gebruikte kabelbrug getoond. De brug heeft een hoogte van circa 4,5 centimeter, daarover zijn partijen niet verdeeld. De brug heeft twee schuine kanten met een tussenliggend horizontaal vlak. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat de schuine kanten (voldoende) geleidelijk oplopen. In de hoogte van de constructie van 4,5 centimeter schuilt – zo oordeelt de rechtbank – evenmin een ontoelaatbaar gevaar. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet gebleken dat de brug vanwege de hoogte, breedte en de hoek van de schuine zijden zodanig is vormgegeven dat [naam bedrijf] zich van het gebruik ervan had moeten weerhouden. In het gebruik van de kabelbrug ligt in zoverre geen (gevaarzettend) onrechtmatig handelen besloten. [naam bedrijf] was dan ook niet gehouden de door haar geplaatste stroomkabel af te dekken met door [verzoeker] geopperde alternatieven.

4.8.

Voorstelbaar is evenwel dat een fietsende weggebruiker die een zich op het wegdek bevindende kabelbrug niet opmerkt ten val geraakt. In dat kader heeft [verzoeker] bepleit dat [naam bedrijf] onvoldoende heeft gewaarschuwd voor de aanwezigheid van de kabelbrug en dat deze door schaduwwerking onvoldoende zichtbaar was. Ter onderbouwing van die stelling heeft [verzoeker] verwezen naar een verklaring van [kennis].

4.9.

Bij beantwoording van de vraag of aan iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld dat hij met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt – en of derhalve het achterwege laten van die maatregelen in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed – moet worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de omvang van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (vgl. HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 Kelderluik; en voorts onder meer ECLI:NL:HR:2004:AO4224 Jetblast en ECLI:NL:HR:2013:47).

4.10.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overgelegde producties (de foto’s van de situatie er plaatse) dat de fel oranje en geel gekleurde deels in schaduw liggende kabelbrug goed zichtbaar was tegen de grijze achtergrond van het asfalt. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van de aanwezigheid van de kabelgoot zo groot was, dat [naam bedrijf] zich van het plaatsen ervan, althans het plaatsen ervan zonder waarschuwingsbord (of het aanbrengen van ribbels op het wegdek) naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. De verklaring van [kennis], waaruit valt op te maken (kort gezegd) dat hij verrast werd door de aanwezigheid van de kabelgoot en bij het passeren ervan ternauwernood op de fiets wist te blijven maakt dat niet anders. De omstandigheid dat de aandacht afleidende bouwactiviteiten langs de Botterlaan gaande waren maakt naar oordeel van de rechtbank evenmin dat sprake is van een situatie op grond waarvan [naam bedrijf] gehouden was te waarschuwen voor de aanwezigheid van de kabelgoot. De aanwezigheid van eventuele afleidende elementen langs de openbare weg ontslaat de weggebruiker niet van de verantwoordelijkheid om voldoende zicht te houden op de verkeerssituatie.

4.11.

[verzoeker] heeft in dat kader voorts nog aan de Uitvoeringsvoorschriften BABW gerefereerd, waaruit zou volgen dat [naam bedrijf] voor de aanwezigheid van de kabelgoot had moeten waarschuwen. Het is vaste rechtspraak dat de bepalingen uit het BABW en de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens zijn gericht tot de wegbeheerder. Weggebruikers kunnen daaraan geen rechten ontlenen. Aan toepassing van de zogenoemde omkeringsregel – voor zover bepleit – komt de rechtbank niet toe.

Overigens volgt uit artikel VII, Paragraaf 1 lid 3 van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens dat verkeersborden die een gevaar aanduiden slechts toegepast worden, indien het gevaar voor weggebruikers onvoldoende of niet tijdig waarneembaar is en daarvan is – zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen – in het voorliggende geval niet gebleken. Evenmin is gebleken dat [naam bedrijf] door het plaatsen van de kabelbrug de doorgang van de weg heeft belemmerd.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van een gebrek aan de kabelbrug of van gevaarzetting niet is gebleken. Dit leidt ertoe dat NN niet aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het ongeval. De verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.13.

Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking dienen te worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd; het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dienen eveneens redelijk te zijn.

4.14.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat voor begroting van de kosten ook plaats is in geval van afwijzing van het verzoek. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie in dit geval geen sprake is, nu het niet al op voorhand duidelijk had moeten zijn dat het verzoek niet zou slagen. De rechtbank acht het dan ook redelijk dat met de onderhavige procedure kosten zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank overgaan tot begroting van de kosten.

4.15.

[verzoeker] vordert met een beroep op voornoemd artikel 1019aa Rv onder meer vergoeding van zijn advocaatkosten. Mr. Drewes begroot deze kosten onder verwijzing naar een overgelegde urenspecificatie op een bedrag van € 4.970,08.

4.16.

[verweersters]. voert verweer tegen de opgevoerde kosten. Zij is van mening dat het door mr. Drewes (geen LSA-advocaat) gehanteerde specialistentarief van € 265,00 niet in verhouding staat tot een eenvoudige zaak als de onderhavige. Voorts maakt NN bezwaar tegen het niet deugdelijk gespecificeerde aantal uren dat is gedeclareerd.

4.17.

De rechtbank acht in het onderhavige geval een uurtarief van € 265,00 per uur redelijk. Daarmee neemt zij de ruime ervaring en specialisatie van mr. Drewes (NIVRE geregistreerd) in aanmerking. Met betrekking tot de opgevoerde uren overweegt de rechtbank als volgt. Een tijdsbesteding van in totaal 15,5 uur acht de rechtbank in een zaak als de onderhavige redelijk. Het voorgaande leidt ertoe dat de kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 worden begroot op € 4.970,08, te vermeerderen met het griffierecht van €314,00.

4.18.

Nu de rechtbank de aansprakelijkheid van NN voor de gevolgen van het ongeval niet heeft vastgesteld, zal het verzoek te bepalen dat NN de kosten van dit deelgeschil dient te voldoen, worden afgewezen.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst het verzoek van [verzoeker] af;

5.2.

begroot de kosten van deze deelgeschilprocedure op een bedrag van € 4.970,08, te vermeerderen met het griffierecht van € 314,00.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2023.

rh/477

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey