Rb, Letselschade als gevolg van ongeval op bouwplaats, verzekeraar onderaannemer spreekt hoofdaannemer aan, deskundigenbericht noodzakelijk

Samenvatting:

Een aannemingsbedrijf (gedaagde) was in 2010 als hoofdaannemer betrokken bij de bouw van een rundveestal in opdracht van betrokkene. Gedaagde heeft voor het leveren en plaatsen van de staalconstructie van het dak van de stal een onderaannemer ingeschakeld die deze werkzaamheden in onderaanneming van gedaagde heeft aangenomen. Voor de fundering en het storten van de betonen vloer van de stal zou gedaagde zelf zorgdragen. Een door de onderaannemer ingeleende werknemer heeft op de bouwplaats een ongeval opgelopen met blijvend letsel tot gevolg. Werknemer heeft zijn formele werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade die hij door het ongeval heeft geleden. Deze heeft de onderaannemer aansprakelijk gesteld voor die schade. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de onderaannemer, ASR heeft gedaagde vervolgens aansprakelijk gesteld voor de schade en heeft meegedeeld dat zij reeds een begin heeft gemaakt met de regeling van de schade met de werknemer. De aannemer heeft de kwestie gemeld bij zijn verzekeraar. ASR legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag: op grond van de overeenkomst van onderaanneming diende onderaannemer voor de staalconstructie stalen kolommen te monteren op de door aan gedaagde geleverde ankers, die door gedaagde in het beton zouden worden gestort. Op grond van het ankerplan van onderaannemer was duidelijk op welke plaats de ankers in het beton moesten worden gestort. Toen werknemer op een tegen een kolom geplaatste ladder stond is deze tegen het been en de voet van werknemer gevallen met blijvend letsel tot gevolg. Gedaagde is volgens ASR voor de gevolgen van dit ongeval aansprakelijk. Doordat gedaagde in plaats van in beton gestorte haakankers, afgezaagde ankers in het beton heeft geboord, kon de kolom het gewicht van de ladder niet dragen en is omgevallen. Indien gedaagde de onderaannemer had geïnformeerd over deze afwijkende werkwijze, dan had de onderaannemer haar vervolgwerkzaamheden kunnen aanpassen en maatregelen kunnen treffen zoals het anders instrueren van de werknemers. In deze zaak moet komen vast te staan of het ongeval ook was gebeurd indien gedaagde conform de door onderaannemer voorgeschreven werkwijze (in het beton gestorte haakankers) had gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van ASR niet zijn verjaard. De rechtbank gelast een onderzoek door een deskundige en legt vragen voor. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

ECLI:NL:RBGEL:2023:185

Instantie                           Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak              18-01-2023

Datum publicatie              30-01-2023

Zaaknummer                   C/05/390583 / HA ZA 21-355

Rechtsgebieden               Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken     Eerste aanleg-enkelvoudig

Inhoudsindicatie               Subrogatie. Letselschade ongeval bouwplaats. Verzekeraar onderaannemer spreekt hoofaannemer aan. Causaal verband. Deskundigenbericht noodzakelijk.

Vindplaats                       Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/390583 / HA ZA 21-355

Vonnis van 18 januari 2023

in de zaak van

de naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,

gevestigd te Utrecht,

eiseres,

advocaat mr. M.M. Klunder te Ermelo,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. C. Banis te Rotterdam.

Partijen zullen hierna ASR en [gedaagde] worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 3 november 2021

de akte indienen producties tevens wijziging van eis

het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 mei 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

ASR is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [onderaannemer] (hierna: [onderaannemer] ). [onderaannemer] houdt zich bezig met onder meer constructiebouw.

2.2.

[gedaagde] is een aannemingsbedrijf. In 2010 was [gedaagde] als hoofdaannemer betrokken bij de bouw van een rundveestal in opdracht van [betrokkene] . Voor het leveren en plaatsen van de staalconstructie met dak van de stal heeft [gedaagde] [onderaannemer] ingeschakeld, die deze werkzaamheden in onderaanneming van [gedaagde] heeft aangenomen. [gedaagde] zou zelf zorgdragen voor de fundering en het storten van de betonnen vloer van de stal.

2.3.

[gedaagde] en [onderaannemer] deden al vanaf 2005 zaken met elkaar, waarbij [onderaannemer] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verrichtte.

2.4.

In de opdrachtbevestiging van 20 augustus 2010 van [onderaannemer] aan [gedaagde] is onder meer het volgende vermeld:

OMSCHRIJVING WERKZAAMHEDEN

Staalconstructie

– Maken ankerplan en leveren ankers

– Maken werkplaats- en overzichtstekeningen

– Vervaardigen staalconstructie (…)

– (…)

– Gemonteerd op door u gestelde ankers

Onderaan de pagina’s van deze orderbevestiging is vermeld dat op alle offertes, opdrachten en overeenkomsten de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn.

In die Metaalunievoorwaarden staat, voor zover van belang, het volgende:

4.3.

Opdrachtgever vrijwaart opdrachtnemer voor elke aanspraak van derden met betrekking tot het gebruik van door of namens opdrachtgever verstrekte tekeningen, berekeningen, ontwerpen, materialen, monsters, modellen en dergelijke.

2.5.

Op 24 november 2010 heeft op de bouwplaats een ongeval plaatsgevonden. Een door [onderaannemer] ingeleende werknemer, [werknemer] , heeft door dit ongeval blijvend letsel opgelopen. Het ongeval is niet bij de Arbeidsinspectie gemeld en er is geen ongevalsrapport opgemaakt.

2.6.

[werknemer] heeft zijn formele werkgever, Effectief Personeelsdiensten B.V., aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van het hem overkomen ongeval. Bij brief van 4 april 2011 heeft Effectief Personeelsdiensten B.V. [onderaannemer] aansprakelijk gesteld voor die schade.

2.7.

Bij brief van 21 december 2011 heeft ASR, als aansprakelijkheidsverzekeraar van [onderaannemer] , [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het ongeval en meegedeeld dat zij reeds een begin heeft gemaakt met de regeling van de schade met [werknemer] .

2.8.

[gedaagde] heeft de zaak gemeld bij haar verzekeraar HDI-Gerling Verzekeringen N.V. (hierna: HDI).

2.9.

Bij brief van 3 maart 2014 heeft het door HDI ingeschakelde expertisebureau Andriessen Expertise B.V., aan de advocaat van ASR meegedeeld dat de aansprakelijkheid voor het ongeval niet wordt erkend.

2.10.

Daarna is tussen ASR en HDI uitvoerig gecorrespondeerd over de aansprakelijkheid voor het ongeval, maar dat heeft niet tot een oplossing geleid.

2.11.

Op 22 mei 2018 is tussen ASR en [werknemer] een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de schadevergoeding aan [werknemer] . In deze vaststellingsovereenkomst is de vordering met betrekking tot de schadevergoeding door [werknemer] aan ASR gecedeerd.

3De vordering

3.1.

ASR vordert na vermindering van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  1. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering en naleving van de met [onderaannemer] op (bedoeld zal zijn:) 20 augustus 2010 gesloten overeenkomst, op grond waarvan een door [onderaannemer] ingeleende werknemer blijvend letsel en schade opliep,
  2. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW jegens zowel [onderaannemer] als jegens de door [onderaannemer] ingeleende werknemer, [werknemer] , onrechtmatig heeft gehandeld, waardoor het ongeval op (bedoeld zal zijn:) 24 november 2010 heeft kunnen ontstaan en [gedaagde] daarom voor de gehele daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk is,
  3. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan haar van een schadebedrag van € 277.304,00 onder het voorbehoud dat [gedaagde] tevens verantwoordelijk is voor toekomstige schade, die voortvloeit uit het in werking treden van de voorbehouden, zoals opgenomen in de met [werknemer] gesloten vaststellingsovereenkomst,
  4. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.

3.2.

ASR legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Op grond van de overeenkomst van onderaanneming tussen [onderaannemer] en [gedaagde] diende [onderaannemer] voor de staalconstructie van de stal stalen kolommen te monteren op de door haar aan [gedaagde] geleverde ankers, die door [gedaagde] in het beton zouden worden gestort. [onderaannemer] heeft een ankerplan gemaakt, waarin was opgenomen op welke plaats de ankers in het beton moesten worden gestort en heeft de ankers aan [gedaagde] geleverd. Dat ankerplan is door [gedaagde] goedgekeurd. [gedaagde] heeft de betonnen vloer gestort en de ankers daarin aangebracht. Daarna heeft [onderaannemer] de stalen kolommen met behulp van een hijskraan op de ankers geplaatst. Toen [werknemer] op een tegen een van de kolommen geplaatste ladder stond om de hijsstrop van de kraan, die de kolom op zijn plaats hield, ervan af te halen is de kolom omgevallen. De kolom is tegen het been en op de voet van [werknemer] terecht gekomen, met blijvend letsel tot gevolg. [gedaagde] is volgens ASR voor de gevolgen van dit ongeval aansprakelijk. [gedaagde] heeft in afwijking van het ankerplan van [onderaannemer] op meerdere plaatsen geen gebruik gemaakt van de door [onderaannemer] voorgeschreven en geleverde haakankers maar van rechte ankers, waarvan de haak was afgezaagd. Ook heeft [gedaagde] die ankers niet in het beton gestort, maar achteraf in het beton geboord. [gedaagde] heeft daarbij geen boorankers met schroefdraad gebruikt maar afgezaagde gladde ankers. Het ongeval met [werknemer] heeft plaatsgevonden bij een kolom, waarbij [gedaagde] afgezaagde haakankers in het beton heeft geboord. [gedaagde] heeft deze afwijkende werkwijze zonder overleg met [onderaannemer] toegepast en voor het personeel van [onderaannemer] was ook niet zichtbaar dat sprake was van ingeboorde ankers. [werknemer] heeft een ladder tegen de kolom geplaatst om zodoende op de gebruikelijke wijze de hijsstrop van de kraan los te maken. Doordat [gedaagde] in plaats van in het beton gestorte haakankers, afgezaagde ankers in het beton heeft geboord, kon de kolom het gewicht van [werknemer] op de ladder niet dragen en is de kolom omgevallen. Indien [gedaagde] [onderaannemer] had geïnformeerd over deze afwijkende werkwijze, had [onderaannemer] haar vervolgwerkzaamheden kunnen aanpassen en geëigende maatregelen kunnen treffen door haar werknemers anders te instrueren. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. [gedaagde] is door deze handelswijze jegens [onderaannemer] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van onderaanneming en heeft hierdoor tevens onrechtmatig jegens [onderaannemer] gehandeld. [gedaagde] is jegens [werknemer] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad omdat zij met haar afwijkende werkwijze een onveilige situatie heeft doen ontstaan. Op grond van artikel 6:102 BW zijn [onderaannemer] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor de door [werknemer] geleden letselschade. [gedaagde] dient de gehele schade te dragen nu de oorzaak van de schade geheel aan haar is toe te rekenen. Voorts beroept ASR zich op de vrijwaringsclausule in de Metaalunievoorwaarden. Gelet op de door [gedaagde] aangebrachte wijzigingen, kan volgens ASR niet worden gezegd dat [gedaagde] heeft gewerkt met door [onderaannemer] geleverde materialen, ontwerpen, tekeningen en/of berekeningen. ASR heeft de schade namens [onderaannemer] inmiddels afgewikkeld met [werknemer] . ASR heeft in totaal een schadevergoeding van € 189.600,00 aan [werknemer] uitgekeerd, welk bedrag geheel voor rekening komt van [gedaagde] . Ter zake van de aan de belangenbehartiger van [werknemer] uitgekeerde buitengerechtelijke kosten maakt ASR voorts aanspraak op € 23.820,00 en ter zake van de door ASR gemaakte kosten ter vaststelling van de schade op € 63.885,00.

3.3.

[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat de vordering van ASR gedeeltelijk is verjaard. Verder betwist zij dat zij jegens [onderaannemer] is tekortgeschoten, dat zij jegens [onderaannemer] en [werknemer] onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de door [werknemer] geleden schade. Zij voert aan dat het werken met boorankers op plaatsen waar geen haakankers in het beton kunnen worden gestort een gebruikelijk werkwijze is. Aangezien bij de bouw van de stal met prefab betonbalken werd gewerkt, konden niet overal haakankers worden toegepast en moest met boorankers worden gewerkt. Ter mondelinge behandeling is namens [gedaagde] verklaard dat er geen overleg met [onderaannemer] is geweest over het werken met prefab betonbalken, omdat [onderaannemer] dat wist en dat een normale werkwijze is. Volgens [gedaagde] was ter plaatse voor het personeel van [onderaannemer] ook zichtbaar dat met boorankers was gewerkt, omdat er bij het gebruik van boorankers boorgruis en overtollig lijm bij het anker zichtbaar zijn. Verder stelt zij dat het niet gebruikelijk is en in strijd is met de geldende veiligheidsinstructies om een ladder tegen de kolom te plaatsen voor het loshalen van de hijsstrop en dat met een hoogwerker of rolsteiger dient te worden gewerkt. [gedaagde] hoefde met deze ongebruikelijke werkwijze van [onderaannemer] geen rekening te houden. Zij mocht ervan uitgaan dat [onderaannemer] de gebruikelijke werkwijze – met een hoogwerker of rolsteiger en niet met een ladder – zou hanteren en in dat geval was het toepassen van zowel haakankers als boorankers geschikt. Om die reden gold er ook geen verplichting voor [gedaagde] om aan [onderaannemer] mee te delen dat zij boorankers in plaats van haakankers had toegepast en zou [onderaannemer] ook geen andere instructie aan [werknemer] hebben gegeven, indien [gedaagde] had meegedeeld dat zij op enkele plaatsen boorankers in plaats van haakankers had toegepast. Zij voert voorts aan dat los van de vraag of haakankers of boorankers zijn gebruikt, de kolom is omgevallen omdat het staal van de ankers is bezweken door het gewicht van [werknemer] op de ladder en het staal van de ankers niet tegen een zodanige kracht bestand was. Zij betwist dat de ankers uit het beton zijn getrokken. Zij betwist daarmee het causaal verband tussen het aanbrengen van de boorankers en het ongeval. Zij betoogt tevens dat sprake is van eigen schuld van [onderaannemer] , doordat zij het werk op ongebruikelijke wijze heeft laten uitvoeren door [werknemer] door met een ladder te werken in plaats van met een hoogwerker of rolsteiger. [gedaagde] betwist verder dat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn, althans zij beroept zich op de vernietigbaarheid daarvan nu deze niet ter hand zijn gesteld. Ook de hoogte van de schade wordt door haar betwist.

4De beoordeling

Verjaring

4.1.

Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering van ASR gedeeltelijk is verjaard. [gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling erkend dat voor zover door ASR betalingen aan [werknemer] zijn gedaan vóórdat de vordering door hem aan ASR is gecedeerd, sprake is geweest van subrogatie op grond van artikel 7:962 BW en dat in zoverre de vordering niet is verjaard. Met betrekking tot de na het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst door ASR aan [werknemer] betaalde slotuitkering van € 55.000,00, betoogt [gedaagde] dat dat deel van de vordering door [werknemer] aan ASR is gecedeerd en inmiddels is verjaard. Volgens [gedaagde] is zij nooit aansprakelijk gesteld door [werknemer] en was de vordering van [werknemer] op het moment van cessie aan ASR al verjaard.

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van ASR niet zijn verjaard. Anders dan [gedaagde] aanvoert, is niet gebleken dat ASR tegenover [werknemer] geen aansprakelijkheid van [onderaannemer] heeft erkend. ASR heeft op grond van artikel 7:658 lid 4 BW (aansprakelijkheid van [onderaannemer] als inlener) de schade met [werknemer] geregeld. [gedaagde] heeft niet weersproken dat ASR vanaf 21 december 2011 (voorschot)betalingen aan [werknemer] heeft gedaan. ASR heeft aan haar vorderingen jegens [gedaagde] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] aansprakelijk is op grond van een toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige handelen jegens [onderaannemer] . Voorts heeft ASR haar vorderingen gegrond op de hoofdelijke aansprakelijkheid van artikel 6:102 BW van [onderaannemer] en [gedaagde] jegens [werknemer] . Niet gesteld of gebleken is dat die vorderingen van [onderaannemer] zouden zijn verjaard. Op grond van artikel 7:962 BW is ASR dan ook als verzekeraar gesubrogeerd in de vorderingen van [onderaannemer] op [gedaagde] . Dat in de vaststellingovereenkomst met [werknemer] is bepaald dat aan hem een slotuitkering zal worden voldaan en dat daarin is bepaald dat [werknemer] zijn vorderingen cedeert aan ASR, betekent niet dat ASR haar vorderingen jegens [gedaagde] op grond van een toerekenbare tekortkoming en onrechtmatig handelen jegens [onderaannemer] heeft prijsgeven en dat ASR de door haar aan [werknemer] betaalde slotuitkering alleen nog op grond van cessie van [gedaagde] zou kunnen vorderen.

Toedracht ongeval

4.3.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat bij de omgevallen kolom, waardoor [werknemer] letsel heeft opgelopen, door [gedaagde] is gewerkt met afgezaagde haakankers, die niet in het beton waren gestort maar nadien in het beton zijn geboord, en dat deze afgezaagde haakankers in tegenstelling tot boorankers niet waren voorzien van een schroefdraad. [gedaagde] heeft dat ter mondelinge behandeling erkend, althans onvoldoende weersproken. Ook is niet in geschil dat [gedaagde] daarmee is afgeweken van het door [onderaannemer] opgestelde ankerplan, waarin was vermeld op welke plaatsen de door [onderaannemer] geleverde haakankers in het beton moesten worden gestort.

Aansprakelijkheid

4.4.

ASR verwijt [gedaagde] dat zij een gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan doordat zij zonder overleg met [onderaannemer] en zonder dat dit kenbaar was voor [onderaannemer] en haar personeel, is afgeweken van de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze, door afgezaagde haakankers in het beton te boren in plaats van de ankers mét haak in het beton te storten. ASR stelt dat het ongeval niet was gebeurd, indien [gedaagde] zich aan de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze had gehouden. In dat geval zou de kolom niet zijn omgevallen en was de constructie voldoende stevig om het gewicht van [werknemer] op de ladder te dragen. Doordat [gedaagde] [onderaannemer] niet heeft geïnformeerd over die afwijkende werkwijze en dat voor [onderaannemer] en/of haar personeel niet kenbaar was, is [onderaannemer] de gelegenheid ontnomen om haar vervolgwerkzaamheden aan te passen en/of voorzorgsmaatregelen te nemen, die het ongeluk hadden kunnen voorkomen, aldus ASR. Voorts stelt ASR dat de werkwijze met een ladder gebruikelijk is en betwist zij dat op grond van de geldende veiligheidsvoorschriften gebruik had moeten worden gemaakt van een hoogwerker of rolsteiger.

[gedaagde] heeft de stellingen van ASR gemotiveerd weersproken.

4.5.

Tussen partijen is in geschil of:

– [onderaannemer] ervan op de hoogte was of moest zijn (i) dat [gedaagde] het ankerplan had gewijzigd, en/of (ii) dat [gedaagde] op een aantal plaatsen prefab betonbalken had gemonteerd, waarin alleen boorankers kunnen worden toegepast, zodat daar geen haakankers in het beton konden worden gestort,

– voor het personeel van [onderaannemer] zichtbaar was dat [gedaagde] boorankers in plaats van in beton gestorte haakankers had aangebracht,

– de constructieve stevigheid van in beton gestorte haakankers vergelijkbaar is met die van boorankers,

– afgezaagde haakankers gelijk zijn te stellen aan boorankers en of

– het gebruikelijk is om met een ladder te werken om de hijsstrop van de kolom af te halen en/of dat dat in strijd is met de geldende veiligheidsvoorschriften en altijd een hoogwerker of rolsteiger had moeten worden gebruikt.

Voorts is in geschil of het ongeval ook zou zijn gebeurd indien [gedaagde] volgens de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze had gewerkt, dus met in het beton gestorte haakankers, zoals [gedaagde] aanvoert en ASR betwist.

4.6.

De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft de (hoofd)aannemer een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid op de bouwplaats voor onder meer degenen die daar werkzaamheden uitoefenen. In geval van een gevaarzettende situatie op de bouwplaats geldt ter zake van de aansprakelijkheidsvraag op grond van artikel 6:162 BW ook het volgende. Of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is de eis kan worden gesteld dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid ontbreken en dat hij daarom veiligheidsmaatregelen treft, kan alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval worden beoordeeld. Daarbij moet worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en hoe bezwaarlijk de te nemen veiligheidsmaatregelen zijn (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136, Kelderluik). Het gestelde onzorgvuldig handelen moet worden beoordeeld op basis van de omstandigheden zoals die ten tijde van het ongeval golden. Wanneer komt vast te staan dat bij de uitvoering van de werkzaamheden op de bouwplaats sprake is geweest van een fout van [gedaagde] , is zij voorts mogelijk op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk voor de door [werknemer] geleden schade.

4.7.

Toegespitst op het ongeval in deze zaak dient komen vast te staan of het ongeval ook was gebeurd indien [gedaagde] conform de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze had gehandeld, dus met in het beton gestorte haakankers. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, ontbreekt immers het causaal verband tussen de aan [gedaagde] verweten gedraging en het ongeval en is er reeds daarom geen sprake van aansprakelijkheid van [gedaagde] . Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, is van belang dat komt vast te staan of en in hoeverre de constructie (de kolom) door die afwijkende werkwijze instabiel is geworden en of [gedaagde] rekening had moeten houden met de omstandigheid dat een werknemer een ladder tegen de kolom aan zou zetten, teneinde de hijsstrop los te maken. Het antwoord op die vragen is mede van belang bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] [onderaannemer] al dan niet had moeten waarschuwen voor de afwijkende werkwijze en ook in verband met het beroep op eigen schuld van [onderaannemer] .

4.8.

Beide partijen hebben rapporten van deskundigen overgelegd over de constructieve stevigheid van de door [onderaannemer] voorgeschreven constructie. De (partij)deskundigen komen ieder tot een andere conclusie. Uit de rapportages van Technisch Adviesburo VDC B.V., dat gelieerd is aan [onderaannemer] en op wiens rapportages ASR zich beroept, volgt dat de kolom bij toepassing van in het beton geboorde haakankers bestand zou zijn geweest tegen het gewicht van [werknemer] op de ladder en niet zou zijn omgevallen. Uit de rapportages van Adinex, waarop [gedaagde] zich beroept, volgt dat ook bij toepassing van de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze de kolom het gewicht van [werknemer] op de ladder niet had kunnen dragen en zou zijn omgevallen, omdat het staal van de ankers tegen een dergelijke kracht niet bestand was.

4.9.

De rechtbank heeft in dit verband behoefte aan voorlichting door een deskundige op dit punt en is voornemens daarom een onderzoek door een deskundige te gelasten. Vooralsnog is de rechtbank van oordeel dat met één deskundige kan worden volstaan. De rechtbank is voornemens aan de deskundige de volgende vragen voor te leggen:

  1. Zou de kolom ook zijn omgevallen in het geval dat [gedaagde] de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze had toegepast, door de door [onderaannemer] geleverde haakankers in het beton te storten conform het door [onderaannemer] opgestelde ankerplan, en er een ladder tegen de kolom was geplaatst om de hijsstrop los te maken?
  2. Zo ja, waarom zou de kolom ook in dat geval zijn omgevallen?
  3. Zo neen, in hoeverre is de door [gedaagde] toegepaste werkwijze met in het beton geboorde afgezaagde haakankers minder stabiel dan de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze en tegen welke krachten zou de constructie dan wel bestand zijn geweest en tegen welke krachten niet? Kunt u daarbij voorbeelden geven?
  4. Maakt het daarbij verschil of [gedaagde] zou hebben gewerkt met boorankers met een schroefdraad in plaats van met afgezaagde (gladde) haakankers? Zo ja, in welke mate?
  5. Zijn er nog andere punten die naar uw mening voor de beoordeling van belang zijn? Zo ja, welke en waarom?

4.10.

Indien komt vast te staan dat de kolom niet zou zijn omgevallen indien de door [onderaannemer] voorgeschreven werkwijze conform het ankerplan met de door haar geleverde ankers door [gedaagde] zou zijn toegepast, moet vervolgens de vraag beantwoord worden in hoeverre het ten tijde van het ongeval al dan niet gebruikelijk was om de hijsstrop van de kolom lost te maken door middel van het plaatsen van een ladder tegen de kolom en/of in de betreffende situatie op de bouwplaats op grond van geldende veiligheidsregels nooit met een ladder zou mogen worden gewerkt maar altijd met een hoogwerker of een rolsteiger had moeten worden gewerkt. Ook op dat punt heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een deskundige op het gebied van veiligheid en arbeidsomstandigheden op een bouwplaats.

4.11.

Daarna is mogelijk nog bewijslevering aan de orde met betrekking tot de wetenschap van [onderaannemer] over de wijziging van het ankerplan door [gedaagde] en/of over het werken met prefab betonbalken door [gedaagde] en/of de kenbaarheid voor (het personeel van) [onderaannemer] dat [gedaagde] boorankers in plaats van in het beton gestorte haakankers had toegepast.

4.12.

De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het onder 4.9 vermelde deskundigenonderzoek, de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Indien partijen wellicht om proceseconomische of andere redenen wensen dat het onder 4.10 vermelde deskundigenonderzoek eveneens nu reeds zal plaatsvinden, dienen zij zich tevens uit te laten over de persoon en expertise van die deskundige(n) en de aan die deskundige(n) te stellen vragen.

4.13.

Het verdient aanbeveling dat partijen met elkaar in overleg treden om te bezien of zij het eens kunnen worden over de persoon (en de expertise) van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

4.14.

Het voorschot voor de te benoemen deskundige(n) zal conform de hoofdregel van artikel 195 Rv vooralsnog voor rekening van ASR als eisende partij worden gebracht.

4.15.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 februari 2023 voor het nemen van een akte door ASR over hetgeen is vermeld onder 4.12., waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey