Rb: onderhoudsbedrijf niet aansprakelijk voor val fietser over kabelbrug
Fietser op eclectische fiets komt ten val ter hoogte van een over de weg gelegen kabelbrug (waarmee waterslangen die over de weg lagen waren afgedekt). Zij stelt het onderhoudsbedrijf dat de kabelbrug over de weg heeft gelegd aansprakelijk. Partijen twisten over de ongevalstoedracht. Een bewijsopdracht wordt niet gegeven, omdat, uitgaande van de door de fietser gestelde toedracht, onrechtmatigheid niet komt vast te staan. De rechtbank toets aan de Kelderluik-criteria en komt tot het oordeel dat het bedrijf niet onrechtmatig heeft gehandeld.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
07-08-2019
Datum publicatie
13-08-2019
Zaaknummer
C/10/574875 / HA ZA 19-487
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Een fietser komt ter hoogte van een over de weg gelegen kabelbrug ten val en spreekt het bedrijf aan dat de kabelbrug over de weg heeft gelegd. Partijen twisten over de ongevalstoedracht. Een bewijsopdracht wordt niet gegeven, omdat, uitgaande van de door de fietser gestelde toedracht, onrechtmatigheid niet komt vast te staan. Of er onrechtmatig is gehandeld, is beoordeeld aan de hand van de Kelderluik-criteria. De vordering op grond van onrechtmatige daad is derhalve afgewezen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/574875 / HA ZA 19-487
Vonnis van 7 augustus 2019
in de zaak van
[naam eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
kantongemachtigde: mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
civiele advocaat: na verwijzing door de kantonrechter geen advocaat gesteld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
kantongemachtigde: mr. I. van Velzen te Eindhoven,
civiele advocaat: mr. I. van Velzen te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verwijzingsvonnis van de kantonrechter van 3 mei 2019 en de daarin genoemde processtukken;
–
de akte van 26 juni 2019 van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[naam gedaagde] is een bedrijf dat zich toelegt op onderhoud van vastgoed. Op 31 augustus 2017 verrichtte [naam gedaagde] gevelonderhoudswerkzaamheden aan een woonflat aan de Haringvliet te Rotterdam.
2.2.
In verband met de werkzaamheden die [naam gedaagde] uitvoerde, lagen er waterslangen over de weg. [naam gedaagde] heeft deze waterslangen afgedekt met een zogenaamde kabelbrug.
2.3.
Op 31 augustus 2017 fietste [naam eiseres] op haar elektrische fiets over de Haringvliet. Het regende op dat moment.
2.4.
Ter hoogte van de kabelbrug is [naam eiseres] ten val gekomen, waarbij zij letsel heeft opgelopen.
2.5.
[naam getuige] (verder: [naam getuige] ) was getuige van de val van [naam eiseres] en heeft op 21 november 2017 een schriftelijke verklaring afgelegd waarin zij, voor zover van belang, het volgende verklaart:
“Ik kan alleen vertellen dat ik mw. [naam eiseres] met haar fiets zag vallen. (…) Ze kwam ten val nadat ze met haar elektrische fiets over een drempel was gereden. (…)
Ik zag toen mw. [naam eiseres] van haar fiets vallen, nadat ze over een tijdelijke verkeersdrempel was gereden. Het regende die dag.”
2.6.
In de e-mail van 21 november 2017 waarmee [naam getuige] haar getuigenverklaring naar de verzekeraar van [naam gedaagde] heeft gestuurd, heeft zij nog enkele vragen van de verzekeraar beantwoord. De inhoud van de e-mail luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Wat gebeurde er precies waardoor het voorval ontstond?
– Mw. [naam eiseres] fietste op haar elektrische fiets op het Haringvliet in Rotterdam. Daar lag een tijdelijke verkeersdrempel (…). Nadat mw. [naam eiseres] over deze (natte) drempel reed, is ze gevallen.
Wat was de oorzaak van het voorval?
– het lijkt alsof Mw. [naam eiseres] is gevallen doordat ze met een bepaalde snelheid over een natte (en daardoor gladde?) verkeersdrempel reed.
(…)
Wie acht u schuldig voor het ongeval en waarom?
– dat kan ik niet beoordelen. Persoonlijk denk ik dat de oorzaak ligt in de combinatie van de snelheid van een elektrische fiets en de natte drempel (door de weersomstandigheden).”
2.7.
[naam eiseres] heeft op 10 maart 2018 een schriftelijke verklaring afgelegd waarin zij, voor zover van belang, het volgende verklaart:
“Ik reed op 31 augustus 2017 tussen 10.30 uur en 10.45 uur met mijn fiets over het Haringvliet.
Het regende op dat moment.
Op de rijbaan lag een opstakel [sic] welke niet bij het originele wegdek hoorde.
Het was een drempel waaronder leidingen en / of kabels kunnen worden gelegd.
Deze drempel was spekglad.
Op het moment dat ik over deze drempel reed, gleed mijn achterwiel weg en kwam ik met mijn fiets te vallen.”
2.8.
[naam eiseres] heeft [naam gedaagde] bij brieven van 11 september 2017 en 18 december 2017 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ten gevolge van de val heeft geleden en nog zou lijden.
2.9.
Op 6 november 2017 en 8 januari 2018 heeft Achmea, de verzekeraar van [naam gedaagde] , namens [naam gedaagde] aansprakelijkheid voor het ongeval afgewezen.
3 Het geschil
3.1.
[naam eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de door [naam eiseres] geleden schade ten gevolge van het ongeval d.d. 31 augustus 2017,
II [naam gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [naam eiseres] geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente,
III [naam gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Op het moment dat [naam eiseres] over de kabelbrug fietste, gleed haar achterwiel weg en kwam zij ten val. De kabelbrug is vanwege de regen onaanvaardbaar glad geworden wat heeft geresulteerd in onacceptabel gripverlies. De kabelbrug was dan ook (evident) ongeschikt om overheen te fietsen. Door de plaatsing van de kabelbrug heeft [naam gedaagde] een gevaarzettende situatie in het leven geroepen en daarmee onrechtmatig jegens [naam eiseres] gehandeld. Of dit in aansprakelijkheid van [naam gedaagde] resulteert, moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria die de Hoge Raad voor het eerst in het Kelderluik-arrest heeft geformuleerd. De vereiste oplettendheid en voorzichtigheid zou vergen dat fietsers nalaten over de kabelbrug heen te fietsen. Dat is bijzonder onwaarschijnlijk, nu kabelbruggen juist zijn ontworpen om overheen te rijden. De kans dat er ongevallen ontstaan, is aanzienlijk. Gebleken is dat de kabelbrug tijdens regenval zeer glad wordt, ook is het mogelijk dat de onderdelen van de kabelbrug niet goed aansloten of onjuist waren neergelegd. Deze omstandigheden resulteren (naar de rechtbank begrijpt: op zichzelf of in onderling verband) zeer waarschijnlijk in de val van de fietser. De gevolgen daarvan zijn ernstig. Als het gaat om de bezwaarlijkheid van het nemen van veiligheidsmaatregelen, dan zouden fietsers eenvoudig omgeleid kunnen worden of gemaand kunnen worden om af te stappen. Dergelijke maatregelen zijn echter niet getroffen.
Ten gevolge van de val heeft [naam eiseres] letselschade en zaakschade geleden. De omvang van de schade kan [naam eiseres] nog niet overzien. [naam eiseres] vordert derhalve voor recht te verklaren dat [naam gedaagde] jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden, dat [naam gedaagde] deze dient te vergoeden en dat de omvang ervan in een schadestaatprocedure moet worden bepaald.
3.3.
[naam gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres] , met veroordeling van [naam eiseres] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten. Zij voert daartoe het volgende aan.
[naam gedaagde] betwist dat [naam eiseres] door de aard/gladheid van de kabelbrug ten val is gekomen. Zij betwist tevens dat de kabelbrug (onaanvaardbaar) glad was. De kabelbrug is voorzien van antislip profiel en het materiaal (kunststof) waar de kabelbrug van is gemaakt, gaat gladheid reeds tegen. Niet de aard van de drempel, maar het eigen handelen van [naam eiseres] staat in conditio sine qua non-verband met het ontstaan van het ongeval. [naam eiseres] had het ongeval kunnen en moeten voorkomen door zelf de nodige oplettendheid en voorzichtigheid in acht te nemen en haar weggedrag aan te passen aan de verkeerssituatie en de weersomstandigheden. Voor zover komt vast te staan dat het ongeval is veroorzaakt door (de aard van) de kabelbrug, kan aansprakelijkheid van [naam gedaagde] niet worden aangenomen. De drempel betreft een zeer gelijkmatig glooiende ‘brug’ van slechts enkele centimeters hoog en is op zichzelf niet gevaarlijk. Zelfs bij het naderen van een door regenval enigszins gladde kabelbrug, is de kans op het wegglijden van het achterwiel zeer klein indien men de kabelbrug op reguliere wijze (haaks en met een normale snelheid) nadert. Voorts is de kans dat zich ernstige schade voordoet klein. Tot slot kon niet van [naam gedaagde] worden verwacht dat zij verdere voorzorgsmaatregelen had getroffen ten aanzien van de kabelbrug dan zij reeds had gedaan. Het enige dat [naam gedaagde] meer had kunnen doen was het afsluiten van de gehele weg voor het verkeer, dit zou echter een buitenproportionele maatregel zijn geweest.
4 De beoordeling
4.1.
De kantonrechter heeft zich bij vonnis van 3 mei 2019 onbevoegd verklaard de vordering te behandelen en te beslissen en de zaak verwezen naar de civiele kamer van deze rechtbank. De kantonrechter heeft partijen erop gewezen dat zij in de procedure bij de civiele kamer niet in persoon maar slechts bij advocaat kunnen procederen. Desalniettemin heeft [naam eiseres] nadat de zaak naar de civiele kamer van deze rechtbank is verwezen, verzuimd om advocaat te stellen. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 71 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt echter dat reeds vóór de verwijzing verrichte proceshandelingen ook ná verwijzing geldig blijven zodat de partijen die reeds vóór de verwijzing in persoon of bij gemachtigde waren verschenen ook ná verwijzing geacht worden verschenen te zijn. Nu [naam eiseres] haar laatste akte in deze procedure heeft genomen vóór verwijzing, heeft het verzuim van [naam eiseres] geen gevolgen en zal de zaak inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
Partijen twisten over de toedracht van het ongeval. [naam eiseres] stelt dat zij ten val is gekomen als gevolg van de kabelbrug. Willem betwist dit en voert aan dat [naam eiseres] deze stelling niet heeft onderbouwd. Daarbij voert [naam gedaagde] aan dat het eigen handelen van [naam eiseres] , te weten een te hoge snelheid dan wel onvoldoende oplettendheid, ten grondslag ligt aan de val. Nu de toedracht van het ongeval niet vaststaat, zou dat betekenen dat bewijsvoering eventueel noodzakelijk is voor de beantwoording van de vraag of (het passeren van) de kabelbrug de val van [naam eiseres] heeft veroorzaakt. Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen als – uitgaande van de door [naam eiseres] gestelde toedracht – onrechtmatigheid niet komt vast te staan.
4.3.
Voor de beoordeling of [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] , stelt de rechtbank het volgende voorop. Het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie is onrechtmatig, als een ander daarmee aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Daarbij dient te worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136, Kelderluik).
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [naam eiseres] , als de partij die zich op het rechtsgevolg van de onrechtmatige daad beroept, de feiten die daaraan ten grondslag liggen te stellen en zo nodig bewijzen.
4.4.
Dat kabelbruggen worden geplaatst met het oog op de verkeersveiligheid en bedoeld zijn om onder andere met de fiets overheen te rijden, is in deze zaak niet in geschil. De enkele aanwezigheid van een kabelbrug op een straat maakt niet – en door [naam eiseres] is dit ook niet gesteld – dat iemand aan een onaanvaardbaar risico wordt blootgesteld. Dat de kabelbrug door de regen glad zou zijn geworden maakt dit in beginsel niet anders. Immers, van bestuurders (zoals [naam eiseres] ) mag worden verwacht dat hun oplettendheid en voorzichtigheid toeneemt op het moment dat het regent of andere (weers-)omstandigheden dit eisen. Of zoals [naam gedaagde] aanvoert, regen leidt ongeacht het oppervlak nu eenmaal tot enig gripverlies en daarmee had [naam eiseres] – hetgeen zij niet betwist – rekening moeten houden.
Verder is van belang dat de kans dat iemand ten val komt met de (elektrische) fiets bij het passeren van de kabelbrug (ongeacht de weersomstandigheden) zeer klein is. Een kabelbrug wordt immers juist geplaatst met het oog op de verkeersveiligheid. De kans dat, als iemand ten val komt, dit tot ernstige schade leidt is eveneens zeer klein. Overigens heeft [naam gedaagde] dit ook aangevoerd en heeft [naam eiseres] dit niet gemotiveerd weersproken.
Daarbij geldt dat [naam gedaagde] voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen. [naam gedaagde] voert onweersproken aan dat de kabelbrug goed zichtbaar was, dat deze was voorzien van een geel-zwarte markering en dat aan weerzijden fel oranje pionnen waren geplaatst. Daarbij was de straat waar de kabelbrug was geplaatst overzichtelijk en relatief rustig.
In beginsel heeft [naam gedaagde] met het plaatsen van de kabelbrug dan ook niet onrechtmatig gehandeld.
4.5.
In zoverre [naam eiseres] meent dat sprake is van een onrechtmatig handelen door [naam gedaagde] vanwege het foutief plaatsen van de kabelbrug of het plaatsen van een kabelbrug die bij regen onaanvaardbaar glad was, geldt het volgende.
4.6.
Dat onderdelen van de kabelbrug niet goed aansloten of onjuist waren neergelegd heeft [naam eiseres] slechts als mogelijke oorzaak van haar val gesteld. Zij heeft deze stelling ook niet nader toegelicht of onderbouwd terwijl [naam gedaagde] één en ander gemotiveerd heeft betwist. [naam gedaagde] voert aan dat de kabelbrug in een rails wordt neergelegd en dat de delen worden ‘ingeklikt’, zodat zij met elkaar verbonden zijn en nauw aangesloten liggen.
Nu de stelling van [naam eiseres] speculatief is en niet is onderbouwd, wordt deze gepasseerd.
4.7.
[naam eiseres] heeft voorts gesteld dat de kabelbrug vanwege de regen onaanvaardbaar glad was geworden. [naam gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat de kabelbrug is gemaakt van kunststof en was voorzien van antislip profiel, wat gladheid tegengaat. [naam gedaagde] heeft bovendien aangevoerd dat zij de kabelbrug al jaren gebruikt en zich tot op heden nimmer ongevallen met de kabelbrug hebben voorgedaan.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting had het op de weg gelegen van [naam eiseres] om haar stelling, dat de kabelbrug onaanvaardbaar glad was, nader te motiveren. Het enkele gegeven dat [naam eiseres] ter hoogte van de kabelbrug ten val is gekomen, kan niet tot de conclusie leiden dat de kabelbrug dus onaanvaardbaar glad moet zijn geweest. Er kunnen immers ook andere oorzaken ten grondslag liggen aan de val van [naam eiseres] . Voor zover [naam eiseres] meent dat de verklaring van [naam getuige] ter onderbouwing van haar stelling kan dienen, overweegt de rechtbank dat uit de verklaring van [naam getuige] niet volgt dat zij heeft vastgesteld dat de kabelbrug onaanvaardbaar glad was. [naam getuige] noemt de gladheid van de kabelbrug (naast de snelheid van de elektrische fiets) enkel als mogelijke oorzaak van de val van [naam eiseres] . De stelling van [naam eiseres] , dat de kabelbrug onaanvaardbaar glad was, wordt daarom bij gebrek aan onderbouwing gepasseerd.
4.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [naam gedaagde] [naam eiseres] niet heeft blootgesteld aan een groter risico dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was en dat het ongeval is te wijten aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
– griffierecht € 639,00
– salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.543,00
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.543,00,
5.3.
veroordeelt [naam eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.
[3078 / 2872]