Rb: ongeval met verreiker, toedracht niet concreet onderbouwd, ongelukkige samenloop van omstandigheden 

Samenvatting:

Mondelinge uitspraak, verzet, aansprakelijkheid bedrijfs)ongeval. Eiser en gedaagde zijn in Australie bezig aan de opbouw van een staalconstructie ten behoeve van een tuinbouwkas. Bij het aftillen van een hek door gedaagde met een verreiker is de vinger van eiser klem komen te zitten. Eiser verwijt gedaagde dat hij de verreiker niet op de handrem heeft gezet. De rechtbank oordeelt  dat nu gedaagde gemotiveerd heeft betwist dat de verreiker door zijn toedoen is gaan bewegen, het op de weg van eiser had gelegen dit nader concreet te onderbouwen. Deze onderbouwing ontbreekt; gebleken is dat niemand anders het ongeval heeft zien gebeuren. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat gedaagde op enige wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, De rechtbank komt op basis van de vaststaande feiten tot het oordeel dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

ECLI:NL:RBDHA:2022:5391, Rechtbank Den Haag, C/09/614010 / HA ZA 21-569 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBDHA:2022:5391

Instantie

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak

12-05-2022

Datum publicatie

21-06-2022

Zaaknummer

C/09/614010 / HA ZA 21-569

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Mondelinge uitspraak

Proces-verbaal

Verzet

Inhoudsindicatie

Mondelinge uitspraak. Verzet. Aansprakelijkheid (bedrijfs)ongeval. Rechtbank kan niet vaststellen dat gedaagde heeft bijgedragen aan ontstaan ongeval en daardoor opgelopen letsel. Ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

Proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/614010 / HA ZA 21-569

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in verzet van 12 mei 2022

in de zaak van

[eiser] te [plaats 1],

eiser,

gedaagde in het verzet,

advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,

tegen

[gedaagde] te [plaats 2],

gedaagde,

eiser in het verzet,

advocaat: mr. G.R.C. Mostert te Honselersdijk.

Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1De procedure

1.1.

Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:

de dagvaarding van 11 januari 2021 met producties 1-3 in de zaak met kenmerk C/09/606174 / HA ZA 21-91;

het verstekvonnis van deze rechtbank van 3 maart 2021 in de zaak met kenmerk C/09/606174 / HA ZA 21-91;

de dagvaarding in verzet van 14 juni 2021 met 1 productie;

het tussenvonnis van 30 maart 2022, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling vandaag plaatsvindt.

1.2.

Op 12 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen:

[eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Duijsens voornoemd;

[gedaagde] in persoon, bijgestaan door mr. Mostert voornoemd.

1.3.

De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2De beslissing

De rechtbank:

2.1.

vernietigt het door deze rechtbank op 3 maart 2021 onder zaaknummer / rolnummer C/09/606174 / HA ZA 21-91 gewezen verstekvonnis;

en opnieuw beslissend

2.2.

wijst de vorderingen af;

2.3.

veroordeelt [eiser] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.078,–, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van volledige betaling van de proceskosten, en op € 163,– aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,– in geval van betekening;

2.4.

verklaart de proceskostenveroordeling onder 2.3. uitvoerbaar bij voorraad.

3De beoordeling

3.1.

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Verzet

3.2.

[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank:

voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de door [gedaagde] veroorzaakte schade;

[gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 7.500 bij wege van voorschot op de totale schade;

[gedaagde] veroordeelt tot voldoening van de verdere schade van [eiser] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;

[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te vergoeden alle door [eiser] geleden en nog te lijden schade en gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente;

[gedaagde] veroordeelt in de kosten die [eiser] moet maken om de vorderingen te gelde te maken.

3.3.

Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.533,83.

3.4.

[gedaagde] vordert in het verzet dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de kosten van de verstekprocedure, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

3.5.

Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zijn verzet kan worden ontvangen.

Inhoudelijke beoordeling

3.6.

Aan de orde is de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat [eiser] is overkomen op 19 maart 2020 in Australië.

3.7.

[eiser] en [gedaagde] waren daar samen met andere zzp’ers bezig aan de opbouw van een staalconstructie ten behoeve van een tuinbouwkas. De opdracht was door [eiser] aangenomen van een Nederlandse kassenbouwer en [gedaagde] was als onderaannemer werkzaam in opdracht van [eiser].

3.8.

Partijen waren samen achtergebleven op 19 maart 2020 om de bouwplaats op te ruimen. Machines, gereedschappen en bouwmaterialen moesten voor het vervoer worden opgeslagen in zeecontainers. Op enig moment heeft [gedaagde] van [eiser] opdracht gekregen hekken naar een container te brengen. [gedaagde] heeft hiervoor een verreiker gebruikt. Tijdens de zitting is verder komen vast te staan dat [gedaagde] de verreiker met vier hekken op de lepels naar de container heeft gereden en dat [eiser] en [gedaagde] vervolgens de hekken met de hand van de lepels van de verreiker hebben afgetild. Hierbij stond [eiser] aan de ene zijde van het hek en [gedaagde] aan de andere zijde. Bij het aftillen van het vierde hek is de rechterwijsvinger van [eiser] klem komen te zitten tussen het vierde hek en de hekken die er al stonden. [eiser] heeft op zitting laten zien dat hij een top van de rechterwijsvinger mist. Volgens [eiser] heeft hij dit letsel opgelopen omdat er te weinig ruimte was tussen de hekken en de verreiker naar voren is bewogen. Hij verwijt [gedaagde] dat hij de verreiker niet op de handrem heeft gezet. [gedaagde] betwist dat de verreiker bewogen heeft en voert aan dat de verreiker in kwestie geen handrem heeft, maar in de parkeerstand stond en een knop heeft die dan gaat branden. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting te kennen gegeven zich niet te kunnen herinneren welk type verreiker (met handrem of met knop) destijds is gebruikt. Nu [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat de verreiker door zijn toedoen is gaan bewegen, had het op de weg van [eiser] gelegen dit nader concreet te onderbouwen. Deze onderbouwing ontbreekt en ook is gebleken ter zitting dat niemand anders het ongeval heeft zien gebeuren. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [gedaagde] op enige wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en het daardoor opgelopen letsel van [eiser].

3.9.

[eiser] heeft nog naar voren gebracht dat [gedaagde] aansprakelijkheid zou hebben erkend. [gedaagde] heeft dit betwist en stelt dat hij het ongeval alleen heeft gemeld bij zijn verzekeringen die hebben bericht dat het ongeval niet onder de dekking valt. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om erkenning van aansprakelijkheid aan te nemen. Enige nadere onderbouwing van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] aansprakelijkheid zou hebben erkend ontbreekt, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.

3.10.

De rechtbank komt op basis van de vaststaande feiten tot het oordeel dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden geacht. Dit betekent dat het verstekvonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van [eiser] zullen alsnog worden afgewezen.

Proceskosten

3.11.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van de verstekprocedure zullen aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil, omdat [gedaagde] in eerste instantie niet is verschenen. De door [eiser] te vergoeden kosten in de verzetprocedure aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: € 952,– aan griffierecht en € 1.126,– aan advocaatkosten (2 punten x tarief II €563,–), te vermeerderen met wettelijke rente hierover op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld. De kosten voor het uitbrengen van de verzetdagvaarding blijven op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van [gedaagde], omdat deze kosten het gevolg zijn van het feit dat [gedaagde] in eerste instantie niet is verschenen.

3.12.

Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 16 mei 2022. 1

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey