Rb: SVI-verzekeraar moet BGK boven de verzekerde som vergoeden
Ongeval directeur klusbedrijf; verzekerde som SVI overschreden. De rechtbank oordeelt dat, gezien de strekking van artikel 7:959 lid 1 BW (= kosten tot vaststelling schade boven verzekerde som) en de aansluiting van de wetgever bij de formulering van art. 6:96 lid 2 aanhef en sub b, er geen reden bestaat om advocaatkosten uit te zonderen van de ‘kosten ter vaststelling van de schade’ als bedoeld in lid 1 BW. Hieraan doet niet af dat BGK als vermogensschade worden aangemerkt. Van deze bepaling mag ten opzichte van niet-natuurlijke persoon worden afgeweken. De rechtbank oordeelt echter op basis van de Haviltex-maatstaf dat de bepaling in de polis hierover voor de gemiddelde verzekeringnemer onvoldoende duidelijk was. Wettelijke rente niet verschuldigd over periodieke schade, want er is geen ingebrekestelling verstuurd, wel over BGK.
LJN: BZ6469, Rechtbank Breda , C/02/249431 / HA ZA 12-354
Datum uitspraak:
27-03-2013
Datum publicatie:
08-04-2013
Rechtsgebied:
Handelszaak
Soort procedure:
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie:
Schadeverzekering inzittenden. Uitleg polisvoorwaarden. Vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente boven verzekerde som.
Vindplaats(en):
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/249431 / HA ZA 12-354
Vonnis van 27 maart 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser], gemeente [gemeente eiser],
eiser,
advocaat mr. F.J. van Benthem,
tegen
de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN NV,
h.o.d.n. INTERPOLIS,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. D. van Voorst.
Partijen zullen hierna [eiser] en Interpolis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 12 september 2012 en de daarin genoemde stukken;
– de akte aanvulling gronden van [eiser];
– de antwoordakte;
– het proces-verbaal van de op 19 december 2012 gehouden comparitie.
1.2. Ter zitting is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert – samengevat – verklaringen voor recht dat Interpolis gehouden is om bovenop de verzekerde som te voldoen (1) de buitengerechtelijke kosten en (2) “de wettelijke rente over de verzekerde som minus de voorschotbetalingen zoals in deze dagvaarding beschreven bovenop de verzekerde som” vanaf 10 oktober 2006, vanaf de data waarop de jaarlijkse schade verschuldigd is, vanaf 7 juni 2011 of vanaf de dag van dagvaarding, alsmede veroordeling van Interpolis tot betaling van EURO 43.759,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.2. Interpolis voert verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
a. [eiser] (geboren op 24 september 1957) is directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf eiser] (hierna: [bedrijf eiser]). [eiser] exploiteert met die vennootschap een klusbedrijf.
b. Bij de start van het bedrijf in 1999 heeft [bedrijf eiser] een zogenaamde ‘Bedrijven Compact Polis’ (polisnummer 69720788) bij Interpolis afgesloten. In het kader daarvan is [bedrijf eiser] in de rubriek ‘verkeer’ onder meer een schadeverzekering inzittenden aangegaan welke dekking biedt tegen schade die inzittenden van een verzekerd motorrijtuig lijden tot een ‘verzekerd bedrag per aanspraak’ van EURO 910.000,00. Voorts is in de rubriek ‘rechtsbijstand’ een rechtsbijstandverzekering gesloten.
c. Op de verzekeringen zijn van toepassing de verzekeringsvoorwaarden Bedrijven Compact Polis MKB, versie 4.1 (hierna: ‘de polisvoorwaarden’). Meer in het bijzonder ten aanzien van de schadeverzekering inzittenden is van toepassing hoofdstuk 4 (met het kopje ‘Verkeer’), paragraaf 0 (‘Algemeen deel Verkeer’) en paragraaf 10 (‘Schadeverzekering in-/opzittenden’). Een aantal bepalingen in paragraaf 0 hebben betrekking op vergoedingen boven verzekerde bedragen van een aantal verkeersverzekeringen, maar geen van die bepalingen heeft betrekking op de schadeverzekering inzittenden. Voor zover van belang is in paragraaf 10 vermeld:
“(…)
Omvang van de verzekering
Tot maximaal het verzekerd bedrag is per gebeurtenis verzekerd de schade die de verzekerden lijden als gevolg van een (verkeers-)ongeval.
Onder schade wordt verstaan:
1. schade aan personen: de schade voortvloeiende uit letsel (…)
2. schade aan zaken: (…)
Vaststelling vergoeding
Wordt een verzekerde gedood of gewond, dan zal bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding en van degenen die recht hebben op vergoeding, het bepaalde in de artikelen 6:107 en 6:108 van het Burgerlijk Wetboek dienovereenkomstig worden toegepast.
(…)”
d. Meer in het bijzonder ten aanzien van de rechtsbijstandverzekering is volgens het polisblad van toepassing hoofdstuk 6 paragraaf 4 van de polisvoorwaarden. De toepasselijke voorwaarden zijn niet overgelegd.
e. Op 24 december 2004 heeft [eiser] als bestuurder van een verzekerde bedrijfsauto een eenzijdig ongeval gehad waarbij hij onder meer een fractuur opliep van een rugwervel (Th12). De schade van [eiser] wordt gedekt door de schadeverzekering inzittenden. Na het ongeval heeft [eiser] zijn werkzaamheden grotendeels niet hervat.
f. [eiser] heeft het ongeval bij Interpolis gemeld en aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzekering. Interpolis is in overleg getreden met [eiser] over de te vergoeden schade, onder anderen in de persoon van [schaderegelaar], als schaderegelaar in dienst van Interpolis (buitendienst). De arbeid van [eiser] is in kaart gebracht en zijn klachten en beperkingen zijn onderzocht door middel van een op 10 maart 2006 verrichte medische expertise.
g. Op 21 juni 2006 heeft een bespreking plaatsgehad tussen [eiser], diens boekhouder [boekhouder 1] en [boekhouder 2]. In het verslag van die bespreking van [boekhouder 2] (productie 7 dagvaarding), waarin [boekhouder 1] kennelijk per abuis is aangeduid als [boekhouder 1], is onder meer het volgende vermeld:
“Vervolgtraject
Ik heb benadeelde [eiser] uitgebreid uitgelegd wat de te volgen stappen zijn in de verdere afhandeling van zijn schade. Ik heb hem het traject geschetst van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, en eventueel een Valueator de opdracht te geven om de waarde van het bedrijf te schatten en in kaart te brengen wat het bedrijf in de toekomst gegenereerd zou kunnen hebben. Benadeelde [eiser] geeft te kennen dat het hem allemaal veel te lang duurt. (…) Ik heb benadeelde [eiser] uitgelegd dat er ook nog een andere route te volgen is, namelijk dat hij in kaart brengt wat zijn bedrijf in de toekomst gegenereerd zou hebben, en wat hij meent als gevolg van het ongeval tekort te komen. Uit het verhaal blijkt dat benadeelde [eiser] zich nauwelijks nog in staat acht om zijn restverdiencapaciteit te gelde te maken. (…) Na hier uitgebreid over gediscussieerd te hebben, is er met boekhouder [boekhouder 1] en benadeelde [eiser] afgesproken dat zij tot september 2006 de tijd zullen nemen om een claim te formuleren. Zoals ik de boekhouder inmiddels heb leren kennen, moet hij in staat gesteld worden om een realistische kijk op het bedrijf op papier te zetten.
(…)
Ik heb met de boekhouder [boekhouder 1] afgesproken dat de berekeningen die wij (toevoeging rechtbank: de berekeningen van Interpolis van de voorschotten op de arbeidsvermogensschade) in dit stadium maken, puur bedoeld zijn om de voorschotten te beoordelen en te verantwoorden. In een later stadium zullen wij mogelijk wat meer de puntjes op de i moeten gaan zetten, tenzij wij in september 2006 de zaak kunnen gaan sluiten met een lumpsum.
(…)”
h. Bij brief van 22 september 2006 heeft [boekhouder 1] bericht over de door hem berekende schade. Uit de brief blijkt dat de schadeberekening gebaseerd is op de jaarcijfers van het bedrijf van 2002 tot en met 2004 en de door [eiser] geventileerde verwachtingen ten aanzien van de hypothetische situatie zonder ongeval. Met inachtneming van onder meer deze uitgangspunten, is de jaarschade door [boekhouder 1] berekend op EURO 75.000,00 en de contante waarde daarvan op EURO 1.030.000,00.
i. Bij brief van 10 oktober 2006 heeft Interpolis [eiser] omtrent de door [boekhouder 1] berekende schade onder meer het volgende medegedeeld: “(…) Ik kan u nu al wel aangeven dat zo’n bedrag voor ons onbespreekbaar is. Zo vind ik bijvoorbeeld de onderbouwing voor een uitbreiding van uw bedrijf met vier personen nergens terug. Verder is er nog de vraag of er sprake is van een restverdiencapaciteit. (…)”
j. Nadat over de kwestie bij Interpolis intern overleg had plaatsgevonden, heeft Interpolis [eiser] bij brief van 16 november 2006 bericht dat de ideeën van Interpolis over de slotbetaling en de ideeën van [eiser] onoverbrugbaar lijken en dat zij geen andere mogelijkheid ziet dan nader onderzoek door deskundigen te laten verrichten. In de brief zijn meer concreet onderzoeken genoemd door een verzekeringsgeneeskundige, een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom. In de brief is verder vermeld: “Ik kan mij voorstellen dat deze procedure wellicht omslachtig overkomt. Echter op deze manier is vrij concreet en zorgvuldig vast te stellen wat uw schade is. Inschakeling van een belangenbehartiger die gespecialiseerd is in het behandelen van letselschaden lijkt in dit stadium wenselijk. Ik stel voor dat u inschakeling van een dergelijke deskundige in overweging neemt.”
k. Op 21 december 2006 heeft [eiser] zich gewend tot het kantoor Asselbergs & Klinkhamer advocaten te Etten-Leur. Een aan dit kantoor verbonden advocaat is de belangen van [eiser] gaan behartigen in verband met de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade. De behandelend advocaat heeft bij Interpolis gevraagd naar de verzekerde som van de schadeverzekering inzittenden en naar het bestaan van een ongevallenverzekering. Zij heeft noch Interpolis, noch [eiser] gevraagd naar het bestaan van een rechtsbijstandverzekering.
l. In het kader van de onderhandelingen over de schadevergoeding hebben vervolgens deskundigenonderzoeken plaatsgehad door achtereenvolgens een verzekeringsgeneeskundige, een arbeidsdeskundige, een rekenkundige en een bedrijfseconoom, een en ander teneinde de schade te bepalen.
m. Tijdens een overleg op 22 juni 2011 hebben partijen geconcludeerd dat de schade van [eiser] de verzekerde som van de schadeverzekering inzittenden zou overtreffen. Bij brief van 24 juni 2011 heeft Interpolis een conceptvaststellingsovereenkomst toegezonden ter ondertekening door [eiser]. Hierop heeft [eiser] zich bij brief van 4 juli 2011 bij monde van zijn raadsvrouw op het standpunt gesteld dat de gemaakte buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente buiten de verzekerde som om vergoed dienen te worden. In de brief is verder vermeld dat tot dan toe EURO 360.000,00 aan voorschotten op de schade was verstrekt en is verzocht om uiterlijk 7 juli 2011 het restant van de verzekerde som, te weten EURO 550.000,00 te voldoen.
n. Interpolis heeft hierop een bedrag van EURO 518.000,00 betaald en een bedrag van EURO 556,91 aan rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2011.
o. Op 31 oktober 2011 heeft [eiser] een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering in verband met de weigering van Interpolis om de kosten van rechtsbijstand en de wettelijke rente te vergoeden bovenop de verzekerde som van de schadeverzekering inzittenden. In die brief heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de betreffende kosten van rechtsbijstand op basis van de rechtsbijstandverzekering of anders door Interpolis vergoed dienen te worden.
p. Stichting Achmea Rechtsbijstand heeft zich bij brief van 9 november 2011 op het standpunt gesteld dat Asselbergs & Klinkhamer zonder toestemming van de rechtsbijstandverzekering is ingeschakeld zodat de kosten van rechtsbijstand volgens de voorwaarden van de verzekering niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is aangegeven dat het recht op rechtsbijstand is verjaard en dat het geschil met Interpolis te laat is gemeld.
q. Volgens Interpolis is EURO 927.218,00 aan [eiser] betaald, waaronder een bedrag van EURO 44.316,09 ten titel van buitengerechtelijke kosten. Volgens [eiser] is een bedrag van EURO 926.661,00 aan hem betaald waaronder EURO 43.759,00 wegens buitengerechtelijke kosten en kosten die gemaakt zijn voor de inschakeling van het Nederlands Rekencentrum Letselschade en kosten van medisch advies.
buitengerechtelijke kosten
3.2. [eiser] voert, na vermindering van een van de grondslagen ter comparitie, verschillende grondslagen op voor de vorderingen die ertoe strekken dat Interpolis gehouden is om bovenop de verzekerde som de kosten van juridische hulp en bijstand te vergoeden.
Allereerst stelt hij dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat Interpolis de kosten die gepaard zouden zijn met de afwikkeling van de zaak voor haar rekening zou nemen en zou betalen bovenop de verzekerde som. Hij baseert dit vertrouwen op een aantal gestelde omstandigheden, al dan niet in onderlinge samenhang bezien. Ten eerste stelt hij in dit verband dat [boekhouder 2] hem bij aanvang van de schaderegeling, op de vraag van [eiser] of hij een beroep diende te doen op zijn rechtsbijstandverzekering, heeft geantwoord dat dit niet nodig was omdat “het de eigen maatschappij is” dan wel omdat “Interpolis aansprakelijkheid heeft geaccepteerd.” [schaderegelaar] is op dit advies niet teruggekomen, ook niet toen in 2006 duidelijk werd dat de schade de verzekerde som zou overtreffen. Verder baseert [eiser] het gestelde vertrouwen op de mededeling van Interpolis in de brief van 16 november 2006 waarin hem de inschakeling van een belangenbehartiger die gespecialiseerd is in de behandeling van letselschadezaken in overweging wordt gegeven, zonder er in die brief op te wijzen dat [eiser] een beroep diende te doen op de rechtsbijstandverzekering die onderdeel was van de polis en met het bestaan waarvan Interpolis geacht moet worden toen bekend te zijn geweest. Dat was op een moment dat duidelijk was dat de schade de verzekerde som zou overtreffen, aldus [eiser].
Als alternatieve grondslag stelt [eiser] dat de gemaakte buitengerechtelijke kosten zijn aan te merken als ‘redelijke kosten tot de vaststelling van de schade’ als bedoeld in artikel 7:959 lid 1 BW, zodat deze kosten, bij gebreke van een regeling in de verzekeringsvoorwaarden, bovenop de verzekerde som moeten worden vergoed.
Tot slot beroept [eiser] zich op artikel 6:248 lid 1 BW. Hij stelt dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat Interpolis gehouden is om de buitengerechtelijke kosten bovenop de verzekerde som te vergoeden. In dit verband stelt [eiser] dat Interpolis al op basis van het rapport van [boekhouder 1] wist dat de schade de verzekerde som zou overtreffen. Reeds de arbeidsvermogensschade overtrof de verzekerde som, terwijl ook nog sprake was van andere schade. Niettemin heeft Interpolis met deze kennis – samengevat – gevergd dat onderzoeken zouden plaatshebben om de omvang van de schade vast te stellen waarmee veel tijd gemoeid is geweest, op grond waarvan uiteindelijk is bevestigd hetgeen Interpolis in 2006 nog niet onder ogen wilde zien, namelijk dat de schade de verzekerde som overtrof. Indien Interpolis in 2006 de verzekerde som zou hebben uitgekeerd, hadden geen buitengerechtelijke kosten gemaakt behoeven te worden, aldus [eiser].
3.3. Interpolis heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de buitengerechtelijke kosten al heeft betaald en voorts, dat zij niet gehouden is tot betaling van buitengerechtelijke kosten bovenop de verzekerde som.
Zij betwist dat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de kosten van zijn advocaat bovenop de verzekerde som zouden worden vergoed en, in dit verband, dat [eiser] aan [boekhouder 2] heeft gevraagd of het nodig was om een beroep te doen op de rechtsbijstandverzekering, dat [boekhouder 2] heeft geantwoord dat dit niet nodig was en dat zo’n mededeling, indien gedaan, aan Interpolis kan worden toegerekend. Verder bestrijdt Interpolis dat in 2006, nadat [boekhouder 1] zijn berekening van de schade had gepresenteerd, al duidelijk was dat de schade de verzekerde som zou overtreffen en bestrijdt zij dat zij gehouden was om [eiser] er in 2006 op te wijzen dat hij een beroep diende te doen op zijn rechtsbijstandverzekering. Interpolis wijst erop dat het juist tot de taak van de door [eiser] ingeschakelde raadsvrouw hoort om bij haar cliënt na te gaan of een rechtsbijstandverzekering is afgesloten en op de mogelijkheid te wijzen daarop een beroep te doen. Op grond van een en ander bestrijdt Interpolis ook dat [eiser] zich met succes kan beroepen op artikel 6:248 lid 1 BW.
Ten aanzien van het beroep van [eiser] op artikel 7:959 lid 1 BW, stelt Interpolis zich op het standpunt dat advocaatkosten niet kunnen worden aangemerkt als ‘redelijke kosten tot het vaststellen van schade’ als genoemd in deze bepaling nu daarmee ‘expertisekosten’ worden bedoeld. Verder stelt zij dat in de verzekeringsvoorwaarden is afgeweken van het bepaalde in artikel 7:959 lid 1 BW.
3.4. De rechtbank begrijpt de vordering tot betaling van EURO 43.759,00 zo, dat [eiser] daarmee geen betaling vordert van de gemaakte buitengerechtelijke kosten zelf, maar van het bedrag dat daarmee correspondeert en nog niet door Interpolis onder de verzekerde som is betaald. Het verweer van Interpolis dat deze vordering dient te worden afgewezen omdat de buitengerechtelijke kosten al betaald zijn, is met die lezing, die ook voor Interpolis duidelijk behoorde te zijn, niet relevant.
3.5. De rechtbank zal de vorderingen die strekken tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten bovenop de verzekerde som eerst op de subsidiair aangevoerde grondslag beoordelen, nu die vorderingen op die grondslag toewijsbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.6. Artikel 7:955 lid 1 BW dat ingevolge artikel 68a lid 1 Ow NBW onmiddellijke werking heeft en ziet op schadeverzekeringen als de onderhavige, bepaalt dat de verzekerde som het hoogste bedrag van de schadevergoeding is, tot uitkering waarvan de verzekeraar als gevolg van een eenzelfde voorval kan worden verplicht, behoudens het bij artikel 959 bepaalde. In artikel 7:959 lid 1 BW is bepaald dat bereddingskosten en ‘de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade’ ten laste komen van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden.
3.7. Volgens de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 19 529, nr. 3, waarop [eiser] heeft gewezen, is bij de formulering van lid 1, vergeleken met het voorontwerp, nauwer aangesloten bij artikel 6.1.9.2 lid 2 onder c. Gelet evenwel op de bewoordingen ‘de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade’ is bedoeld met de formulering aan te sluiten bij het huidige artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b. Daarop wijst ook het gebruik van de term ‘expertisekosten’ in de genoemde Memorie van Toelichting. Zie onder anderen in deze zin ook het na te noemen voortontwerp, Asser 7-IX, nr. 412, Mijnssen, Monografieën BW, Verzekering, 29.6.
3.8. In het voorontwerp voor boek 7 NBW (het ‘Groene Boek’, 1972) is artikel 7:959 lid 1 BW (destijds 7.17.2.22 lid 1) als volgt toegelicht: “Lid 1 bepaalt dat de in artikel 7.17.2.18 bedoelde vergoeding en de expertisekosten door de verzekeraar worden gedragen, ook al zou daardoor tezamen met de vergoeding van de schade de verzekerde som worden overschreden. Voor de vergoeding volgens artikel 7.17.2.18 is dit reeds bij dat artikel toegelicht. Dat ook de kosten tot het vaststellen van de schade eventueel boven de verzekerde som door de verzekeraar worden gedragen, is in overeenstemming met de beursbrandpolis en met de tegenwoordig vrij algemeen gehuldigde opvatting dat de verzekerde zo volledig mogelijk schadeloos moet worden gesteld. Veelvuldig vergoeden verzekeraars deze kosten dan ook boven de verzekerde som, ook indien dit niet was overeengekomen.” Uit deze toelichting valt op te maken, dat de reden om in 7:959 lid 1 BW een uitzondering te maken voor de redelijke kosten ter vaststelling van de schade op het uitgangspunt dat de schade slechts tot de verzekerde som moet worden vergoed, is dat deze kosten (evenals de uitgezonderde bereddingskosten) in zekere zin los staan van de eigenlijke door de verzekerde geleden personen- of zaakschade, want gemaakt zijn ter vaststelling van het bestaan of de omvang van die eigenlijke schade. Daaraan doet niet af dat artikel 6:96 BW dergelijke kosten als ‘vermogensschade’ aanmerkt. Zouden deze kosten niet boven de verzekerde som voor vergoeding in aanmerking komen maar daarop in mindering strekken, dan zou de ‘eigenlijke’ schade, indien deze de verzekerde som overschrijdt, in zoverre niet worden vergoed, hetgeen niet strookt met het beginsel dat de verzekerde zo volledig mogelijk schadeloos wordt gesteld. Gelet op deze strekking en de aansluiting van de wetgever bij de formulering van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub b, bestaat naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door Interpolis bepleit, geen reden om advocaatkosten uit te zonderen van de ‘kosten ter vaststelling van de schade’ als bedoeld in artikel 7:959 lid 1 BW.
3.9. Zoals door beide partijen naar voren is gebracht, hebben partijen, nadat [eiser] zich tot een advocaat had gewend, in onderling overleg verschillende onderzoeken laten verrichten door deskundigen teneinde vast te stellen wat de schade van [eiser] bedraagt. Er is verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht naar de belastbaarheid van [eiser], arbeidsdeskundig onderzoek teneinde de belastbaarheid te relateren aan de belasting in de werkzaamheden van [eiser] en onderzoek door een bedrijfseconoom om vast te stellen hoe de onderneming van [eiser] zich zonder het ongeval zou hebben ontwikkeld. Voorts is een rekenkundige ingeschakeld om de schade te berekenen. Zoals Interpolis ook naar voren heeft gebracht en met brieven heeft onderbouwd, heeft de advocaat van [eiser] bij die onderzoeken deskundige juridische bijstand verleend in de vorm van overleg over de personen van de deskundigen en de aan de deskundigen te stellen vragen. Voorts dienden de conclusies van de deskundigen juridisch te worden ‘vertaald’ en dienden ook overigens de uitgangspunten voor de berekening van de schade te worden bepaald. Hieruit kan niet anders dan worden geconcludeerd dat de bijstand die de advocaat van [eiser] heeft verleend, alhoewel deze tevens was gericht op verkrijging van voldoening buiten rechte, voornamelijk ertoe strekte de omvang van de schade van [eiser] vast te stellen. Dit vindt ook bevestiging in de brief van 16 november 2006 van Interpolis, waaruit blijkt dat juist ter zorgvuldige vaststelling van de schade, aan [eiser] in overweging is gegeven om bijstand van een in letselschade gespecialiseerde advocaat te zoeken. Mitsdien zijn de kosten van juridische hulp en bijstand aan te merken als redelijke kosten ter vaststelling van de schade als bedoeld in artikel 7:959 lid 1 BW. Het andersluidende standpunt van Interpolis wordt verworpen.
3.10. Artikel 7:963 lid 6 BW bepaalt dat van artikel 7:959 lid 1 BW niet ten nadele van de verzekerde kan worden afgeweken voor zover de in lid 1 bedoelde kosten niet het bedrag van de verzekerde som overschrijden en de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gesloten. De verzekeringnemer is [e[bedrijf eiser] en derhalve geen natuurlijk persoon. Interpolis heeft terecht opgemerkt dat artikel 7:963 lid 6 BW daarom toepassing mist, zodat in de verzekeringsovereenkomst van het bepaalde in artikel 7:959 lid 1 BW voor zover dit de expertisekosten betreft, kan worden afgeweken.
3.11. Interpolis stelt dat in de verzekeringsvoorwaarden van het bepaalde in artikel 7:959 lid 1 BW is afgeweken en dat die verzekeringsvoorwaarden zo moeten worden gelezen dat buitengerechtelijke kosten bovenop de verzekerde som niet worden vergoed. Zij wijst erop dat in paragraaf 0 op pagina 3 van de verzekeringsvoorwaarden voor de in de paragrafen 1, 11 en 13 genoemde verzekeringen is bepaald dat alleen kosten van rechtsbijstand boven het verzekerde bedrag worden vergoed als deze in opdracht van Interpolis zijn verleend. De kosten van rechtsbijstand die niet in opdracht van Interpolis zijn verleend, zoals de kosten die [eiser] voor zijn advocaat heeft gemaakt, komen dus ook niet voor vergoeding in aanmerking, aldus Interpolis. Verder wijst zij erop dat in paragraaf 10 onder het kopje ‘Omvang van de schade’ bepaald is dat de schade verzekerd is tot maximaal het verzekerde bedrag en dat redelijke kosten ter vaststelling van de schade onderdeel vormen van die schade. [eiser] heeft de gestelde uitleg betwist; volgens hem is in de verzekeringsvoorwaarden geen regeling op dit punt opgenomen.
3.12. Bij de uitleg van de bedingen waarop Interpolis zich beroept gaat het om het achterhalen van de betekenis en de strekking van die bedingen. Daarbij is de letterlijke tekst niet doorslaggevend, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bedingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Als algemeen gezichtspunt geldt voorts dat mag meewegen dat eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarden in geval van twijfel ten gunste van de verzekerde moeten worden uitgelegd. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op Interpolis de stelplicht en bewijslast van de door haar gestelde betekenis van de polisvoorwaarden.
3.13. De rechtbank overweegt allereerst dat de door Interpolis genoemde bepalingen op pagina 3 van paragraaf 0 slechts zien op de verzekeringen die in de paragrafen 1, 11 en 13 zijn geregeld, niet zijnde de schadeverzekering inzittenden die in paragraaf 10 is geregeld. Interpolis heeft niet gesteld dat [bedrijf eiser] de in paragraaf 1, 11 en 13 gesloten verzekeringen heeft afgesloten. Als echter al van [eiser] gevergd had kunnen worden dat hij van deze bepalingen kennis had genomen, dan had hij daaruit redelijkerwijs niet kunnen concluderen dat die bepalingen ook zouden gelden voor de schadeverzekering inzittenden. Deze bepalingen zijn immers niet op de schadeverzekering inzittenden van toepassing verklaard. Het beroep van Interpolis op de bepalingen in paragraaf 0 baat Interpolis dus niet voor de door haar gegeven uitleg.
3.14. Ook het beroep op de tekst van de bepalingen in paragraaf 10 baat Interpolis niet. Uit de tekst blijkt immers niet dat onder het begrip ‘schade’ of de ‘schade voortvloeiende uit letsel’ tevens de redelijke kosten ter vaststelling van die schade moeten worden begrepen. Weliswaar worden kosten in artikel 6:96 BW als vermogensschade aangemerkt – de rechtbank begrijpt de opmerking van de raadsvrouw ter comparitie dat volgens de letterlijke betekenis van de polisbepalingen redelijke kosten ter vaststelling van de schade onder het begrip ‘schade’ vallen in deze zin –, maar ook de wetgever zelf heeft blijkens de hiervoor genoemde parlementaire geschiedenis bij artikel 7:959 BW dergelijke kosten onderscheiden van de ‘eigenlijke schade’ die een verzekerde lijdt. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de strekking van artikel 7:959 lid 1 BW. Indien een gemiddelde verzekeringnemer de in de polis genoemde schade al niet zal mogen opvatten als de ‘eigenlijke schade’ van de verzekerde, dan geldt toch in ieder geval dat het niet duidelijk is of Interpolis met de bewoordingen in de polis wilde afwijken van het bepaalde in artikel 7:959 lid 1 BW of dat zij zich juist aan de in die bepaling geformuleerde regel wilde conformeren door de uitzondering onvermeld te laten. Gelet op de hiervoor geformuleerde maatstaf, dient die onduidelijkheid ten gunste van [eiser] te worden uitgelegd.
3.15. Overige feiten en omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn op de betekenis van de bewoordingen in de polis heeft Interpolis niet gesteld. De conclusie luidt dat in de verzekeringsvoorwaarden geen uitzondering is gemaakt op het bepaalde in artikel 7:959 lid 1 BW. De gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot betaling van een bedrag gelijk aan de gemaakte buitengerechtelijke kosten dienen daarom te worden toegewezen. De vraag of er anderszins een grondslag bestaat voor toewijzing van die vorderingen behoeft geen beantwoording, meer zodat de stellingen die partijen daarover hebben ingenomen geen bespreking behoeven.
wettelijke rente
3.16. [eiser] vordert vergoeding van de wettelijke rente over het bedrag van EURO 43.759,00 aan buitengerechtelijke kosten vanaf 10 oktober 2006, althans vanaf 7 juli 2011, althans vanaf de dagvaarding tot de dag van voldoening. Voorts vordert hij betaling van de wettelijke rente “over de hoofdsom onder de verzekeringsovereenkomst”. Volgens [eiser] betreft dit allereerst een bedrag van EURO 43.759,00 omdat de buitengerechtelijke kosten buiten de verzekerde som vallen. Daarnaast wordt vergoeding gevorderd van wettelijke rente “over de hoofdsom minus de voorschotbetalingen”. [eiser] stelt dat Interpolis in verzuim is vanaf 10 oktober 2006 op grond van de mededeling van Interpolis in de brief van 10 oktober 2006 dat betaling van de verzekerde som “onbespreekbaar” is. Subsidiair stelt [eiser] dat de wettelijke rente over de hoofdsom minus de voorschotbetalingen verschuldigd is vanaf de data dat de jaarlijkse schades verschuldigd zijn geworden, te weten per 1 juni van ieder jaar. Tijdens de comparitie heeft [eiser] zich in dit verband op het alternatieve standpunt gesteld dat de jaarschades na ommekomst van het betreffende jaar verschuldigd zijn geworden. Wat die jaarschades zijn, moet nog worden berekend, aldus [eiser]. Meer subsidiair is de wettelijke rente per 7 juli 2011 verschuldigd, aangezien [eiser] bij brief van 4 juli 2011 heeft aangegeven dat bij niet tijdige betaling aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente.
3.17. Interpolis betwist dat zij gehouden is tot betaling van wettelijke rente bovenop de verzekerde som, naar de rechtbank begrijpt ook al was op enig moment sprake van een vertraging in de nakoming (betaling van de schade) en was zij in verzuim. Hiertoe beroept Interpolis zich op de verzekeringsvoorwaarden, waaruit volgens haar blijkt dat ook de wettelijke rente, zo zij die verschuldigd zou zijn, is gemaximeerd tot de verzekerde som.
Verder betwist Interpolis dat zij op enig moment in verzuim verkeerde en stelt zij dat zij met de door haar verstrekte voorschotten de geleden schade heeft vergoed.
3.18. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] geen tweemaal vergoeding van wettelijke rente kan vorderen over hetzelfde bedrag van EURO 43.759,00. Omdat ook [eiser] er blijkens zijn stellingen van uitgaat dat de buitengerechtelijke kosten door Interpolis zijn vergoed, heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat zij de vordering sub ii zo zal verstaan dat betaling gevorderd wordt van voornoemd bedrag dat weliswaar correspondeert met de omvang van de buitengerechtelijke kosten maar niet bestaat in die kosten.
3.19. Artikel 6:119 lid 1 BW bepaalt dat de schadevergoeding die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Krachtens artikel 6:81 BW is de schuldenaar in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 is voldaan, behalve voor zover de vertraging hem niet kan worden toegerekend of nakoming reeds blijvend onmogelijk is. In de regel is de verbintenis tot betaling van schade niet eerder opeisbaar dan met het moment waarop de schade is ontstaan of geacht moet worden te zijn ontstaan. Bij gebreke van een gestelde afspraak, is daarnaast in de regel een ingebrekestelling nodig voor het intreden van het verzuim, behoudens het bepaalde in artikel 6:83 BW.
3.20. Het standpunt van [eiser] komt er nu naar de rechtbank begrijpt hier op neer, dat met de berekening door [boekhouder 1], de verzekerde som opeisbaar is geworden. Dit standpunt is onjuist. Immers betrof de berekening van [boekhouder 1] grotendeels toekomstige schade en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden ingezien waarom die toekomstige schade in 2006 opeisbaar was. Niet gesteld is dat de verzekering een verplichting kent tot vergoeding van toekomstige schade. Alhoewel onder omstandigheden de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat toekomstige schade gekapitaliseerd wordt en de aldus contant gemaakte schade opeisbaar wordt, is daartoe onvoldoende dat de verzekerde de contant gemaakte schade berekend op een bedrag dat de verzekerde som overschrijdt en de verzekeraar de omvang van de schade op redelijke gronden betwist en nader onderzoek verlangd ter vaststelling van die schade.
3.21. Voor zover de gevorderde wettelijke rente betrekking heeft op geleden schade die (periodiek) opeisbaar is geworden, blijkt niet van een ingebrekestelling eerder dan bij brief van 4 juli 2011, zodat Interpolis voor die tijd niet in verzuim was. De mededeling van Interpolis bij brief van 10 oktober 2006 kan in dit verband niet worden opgevat als een mededeling dat Interpolis niet bereid was om de geleden (periodiek verschenen) schade te vergoeden. Vast staat dat Interpolis ook daarna nog voorschotten op de schade heeft verstrekt ter vergoeding van die schade. Ook het niet tijdig of niet volledig voldoen aan verzoeken tot betaling van voorschotten, doet geen verzuim intreden. [eiser] heeft zich tijdens de comparitie nog op het standpunt gesteld dat Interpolis zich niet kan beroepen op het ontbreken van verzuim omdat de vertraging van de vergoeding van de schade aan Interpolis te wijten is. Dit beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. Zelfs indien juist is dat de vertraging van de vergoeding van de schade te wijten is aan Interpolis, doet dit niet af aan het vereiste van verzuim.
3.22. Thans dient nog te worden beoordeeld of Interpolis gehouden is om de wettelijke rente te vergoeden over het bedrag van EURO 43.759,00 dat zij, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, gehouden is bovenop de verzekerde som te betalen. In dit verband is van belang dat Interpolis niet heeft weersproken dat zij in 2011, nadat partijen hadden geconcludeerd dat de schade de verzekerde som zou overschrijden, gehouden was om het bedrag van de verzekerde som te betalen. Gelet op die verplichting heeft zij immers ook reeds een bedrag terzake van wettelijke rente betaald in verband met te late betaling. In de brief van 4 juli 2011 is een ingebrekestelling vervat, zodat Interpolis vanaf 7 juli 2011 in verzuim verkeerde met de betaling van de verzekerde som.
3.23. Beide partijen hebben zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsvoorwaarden bepalen dat geen recht bestaat op vergoeding van de wettelijke rente voor zover deze samen met de schade de verzekerde som te boven gaat. Voor de rechtbank dient dit daarom uitgangspunt te zijn.
3.24. [eiser] stelt dat Interpolis zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan beroepen op de bepaling in de verzekeringsvoorwaarden. Met verwijzing naar onder meer J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering, en de daarin genoemde literatuur en jurisprudentie, stelt [eiser] dat Interpolis de regie voerde over de schadeafwikkeling. [eiser] voert aan dat in 2006 al nagenoeg vaststond dat de schade de verzekerde som zou overtreffen, terwijl Interpolis niettemin allerlei onderzoeken heeft gevergd waarmee vijf jaren zijn verstreken en op grond waarvan de vast te stellen schade min of meer gelijk is aan die welke al in 2006 door [boekhouder 1] was berekend. Interpolis heeft zich bovendien niet redelijk opgesteld bij het verstrekken van voorschotten op de schade, aldus [eiser]. Tot slot voert [eiser] aan dat het niet de verzekerde maar de verzekeraar is die het voor de verzekerde bestemde bedrag al die tijd onder zich houdt en daarvan ook de rente heeft kunnen trekken.
3.25. De rechtbank stelt voorop dat een bepaling in de verzekeringsvoorwaarden op grond waarvan wettelijke rente niet wordt vergoed voor zover de schade de verzekerde som overschrijdt, op zichzelf niet onredelijk is. De verzekeraar zal hiervoor in het algemeen bedrijfstechnische redenen hebben (herverzekering, premieberekening). Het enkele feit dat een dergelijk beding de verzekeraar de mogelijkheid van oneigenlijk gebruik biedt, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De vraag die beantwoord dient te worden is of Interpolis in dit concrete geval oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de genoemde polisbepaling zoals die door partijen is uitgelegd.
3.26. Voor de beantwoording van die vraag is niet relevant dat Interpolis de regie voerde en nadere onderzoeken nodig vond, terwijl in 2006 al nagenoeg zeker was dat de schade de verzekerde som zou overtreffen, wat er verder ook zij van de juistheid van die stellingen. Zoals hiervoor is overwogen, bestond niet eerder dan in 2011 een opeisbare verplichting tot het vergoeden van de schade en was Interpolis daarmee toen pas in verzuim. Tot aan dat moment was (nog) geen sprake van schadebedragen die Interpolis onder zich hield terwijl deze eigenlijk ‘bestemd waren voor [eiser]’, althans was Interpolis niet in verzuim met de betaling van die bedragen.
3.27. De rechtbank acht wel relevant dat Interpolis zonder sanctie (in de vorm van verschuldigdheid van wettelijke rente) vanaf 7 juli 2011 een aan [eiser] toekomend bedrag onder zich heeft gehouden en daarmee, ten koste van [eiser], rente heeft kunnen genereren. Tegenover het beginsel van contractvrijheid, staat in casu het algemeen rechtsbeginsel dat iemand niet ten kosten van een ander behoort te profiteren van zijn eigen fout. Indien Interpolis zich met succes zou kunnen beroepen op de polisbepaling die betaling van wettelijke rente boven het verzekerde bedrag uitsluit, zou daarvan sprake zijn. Daar komt bij dat tussen partijen op zichzelf niet in geschil was (en is) dat [eiser] schade heeft geleden die de verzekerde som overschrijdt en dat die verzekerde som moet worden betaald, maar dat het geschil de meer principiële vraag betreft of verzekerden zoals [eiser] aanspraak kunnen maken op betaling van buitengerechtelijke kosten bovenop de verzekerde som. Zoals ook namens Interpolis ter comparitie naar voren is gebracht, heeft een dergelijk geschilpunt een belang dat niet alleen beperkt is tot deze zaak, terwijl kosten in verband met dit geschilpunt wel slechts op [eiser] drukken. In het licht hiervan is het beroep van Interpolis op de uitsluiting in de polis naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De wettelijke rente over het bedrag van EURO 43.759,00 vanaf 7 juli 2011 tot de dag van voldoening is derhalve toewijsbaar en in zoverre dienen de vorderingen sub ii en iii te worden toegewezen.
buitengerechtelijke kosten ex art. 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW
3.28. [eiser] stelt dat hij redelijke kosten heeft gemaakt die een bedrag van EURO 3.711,65 belopen omdat zijn advocaat heeft geprobeerd om van Interpolis buiten rechte betaling te bewerkstelligen van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente bovenop de verzekerde som. Nu Interpolis een en ander niet heeft betwist (zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank), zal de vordering tot betaling van deze kosten worden toegewezen.
3.29. De gevorderde wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Weliswaar heeft [eiser] betaling gevorderd vanaf 22 januari 2012 stellende dat hij in de als productie 22 overgelegde brief van die datum aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, maar het maken van aanspraak is onvoldoende voor het intreden van verzuim. Bovendien is de brief waarnaar [eiser] verwijst niet afkomstig van [eiser] maar van Interpolis.
proceskosten
3.30. Interpolis zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld die aan de zijde van [eiser] zijn gevallen. Deze zijn de volgende:
– vastrecht EURO 821,00
– kosten dagvaarding EURO 90,64
– kosten advocaat EURO 1.788,00 (2 x het toepasselijke liquidatietarief volgens tariefgroep IV)
De gevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar.
3.31. Onder sub v heeft [eiser] gevorderd te verklaren dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn. De rechtbank begrijpt dat ondanks de plaatsing onder v bedoeld is het hele vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor zover dit mogelijk is. De vordering zal in die zin worden toegewezen nu Interpolis zich daartegen niet heeft verzet.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. verklaart voor recht dat Interpolis gehouden is om de gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EURO 43.759,00 bovenop de verzekerde som te voldoen;
4.2. veroordeelt Interpolis om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EURO 43.759,00 (zegge: drieënveertigduizend zevenhonderdnegenenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2011 tot de dag van voldoening;
4.3. verklaart voor recht dat Interpolis gehouden is om de hiervoor bedoelde wettelijke rente over het bedrag van EURO 43.759,00 vanaf 7 juli 2011 tot de dag van voldoening te voldoen bovenop de verzekerde som;
4.4. veroordeelt Interpolis tot betaling van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van EURO 3.711,65 (zegge: drieduizend zevenhonderdelf euro en vijfenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
4.5. veroordeelt Interpolis in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van [eiser] gevallen tot op heden begroot op EURO 2.699,64, alsmede in de na dit geding te vallen kosten ten bedrage van EURO 131,00 of, indien betekening van het vonnis plaatsheeft, van EURO 199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van voldoening;
4.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover dit de veroordelingen betreft;
4.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.