***Rb: verzoek om neuropsychologische expertise geschikt voor deelgeschil, maar afgewezen
Partijen hebben gedurende de deelgeschilprocedure overeenstemming bereikt over een neurologische expertise. De vraag van verzoeker resteert om de neuroloog te verzoeken om tevens een neuropsychologische expertise in gang te zetten en te betrekken bij zijn oordeelsvorming. 1. De rechtbank is van oordeel dat een beslissing hierover partijen kan helpen om verder te onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst. Dit verzoek past daarom binnen de bedoeling van de deelgeschilregeling. 2. De rechtbank wijst het verzoek af; de rechtbank is van oordeel dat het aan de te benoemen neuroloog is om, binnen het kader van de aan hem gerichte vraagstelling en zijn eigen medische expertise, te beslissen of hij neuropsychologische expertise noodzakelijk acht. 3. Kosten deelgeschil: € 4.992,75.
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
29-10-2020
Datum publicatie
05-11-2020
Zaaknummer
C/13/679741 / HA RK 20-54
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Aanrijding. Verzoek om medewerking aan neurologische expertise en vraagstelling deels toegewezen.
Afwijzing verzoek om aan de neurologisch deskundige te verzoeken om een neuropsychologische expertise in gang te zetten en te betrekken bij zijn oordeel.
Verhouding deelgeschilprocedure tov voorlopig deskundigenbericht-procedure ex art. 202 Rv.
Begroting kosten. Maatstaf kostenveroordeling. Aansprakelijkheid erkend. Causaal verband tussen ongeval en gestelde klachten staat niet vast maar is evenmin uitgesloten; moet nog nader worden uitgezocht.
Bedoeling deelgeschilprocedure. Toewijzing verzochte kostenveroordeling.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/679741 / HA RK 20-54
Beschikking van 29 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. Chr.D. de Vos te Assen,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
verweerster,
advocaat mr. J.C. Rous te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Vivat worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2020;
–
de brief van mr. Rous, ingekomen ter griffie op 10 maart 2020;
–
de tussenbeschikking van 9 april 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
–
het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juli 2020;
–
het proces-verbaal van de op 22 juli 2020 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde stukken, waarbij de zaak is aangehouden hangende schikkingsberaad;
–
de brieven van mrs. Rous en De Vos, ingekomen ter griffie op 4 en 5 augustus 2020, waarin de rechtbank wordt verzocht om een beschikking aangezien partijen geen schikking hebben bereikt.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
Op 7 maart 2015 heeft een aanrijding tussen twee auto’s plaatsgevonden, waarbij [verzoekster] als bestuurster van één van die auto’s betrokken was. De auto van [verzoekster] is bij deze aanrijding aan de zijkant geraakt door de andere auto die vanuit een parkeerplaats achteruit reed.
2.2.
De auto van de andere bij het ongeval betrokken automobilist is verzekerd bij Vivat. Vivat heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.3.
Partijen zijn met elkaar in contact getreden over de afwikkeling van de door [verzoekster] geleden schade. [verzoekster] wordt in het schaderegelingstraject bijgestaan door Schut Oosting Letselschade, terwijl Vivat CED heeft ingeschakeld om namens haar de schaderegeling ter hand te nemen.
2.4.
Omdat partijen over de schadeafwikkeling geen overeenstemming hebben bereikt, heeft [verzoekster] op 14 februari 2020 een deelgeschil aanhangig gemaakt.
2.5.
Op 9 juli 2020 heeft Vivat aan [verzoekster] bericht dat zij instemt met het voorstel van [verzoekster] tot het inwinnen van een deskundigenbericht door neuroloog H.J.J.A. Bernsen op kosten van Vivat. Vivat heeft [verzoekster] ook meegedeeld dat, mocht Bersen een neuropsycholoog willen inschakelen, zij instemt met de door [verzoekster] voorgestelde neuropsycholoog E. van der Scheer.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – om (zakelijk weergegeven):
1) Vivat te gelasten, binnen een te bepalen termijn, in het minnelijk traject medewerking te verlenen aan en telkens op kosten van Vivat:
primair een neurologische expertise,
subsidiair een revalidatiegeneeskundige expertise,
-waarbij aan de betreffende medisch deskundige verzocht dient te worden om tevens een neuropsychologische expertise in gang te zetten en te betrekken bij zijn oordeelsvorming,
-deze expertises te verrichten door één van de in het verzoekschrift genoemde, (meer) subsidiair door de rechtbank te bepalen, deskundigen op neurologisch dan wel revalidatiegeneeskundig en neuropsychologisch vlak,
-aan de hand van de door [verzoekster] in het verzoekschrift geformuleerde, (meer) subsidiair door de rechtbank te bepalen, vraagstelling(en) en opdracht(en),
2) de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten op € 8.657,55 en Vivat te veroordelen tot vergoeding daarvan aan [verzoekster] , vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de nakosten.
3.2.
Vivat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4 De beoordeling
omvang geschil
4.1.
Partijen hebben inmiddels overeenstemming bereikt over het volgende:
1) op gezamenlijk verzoek zal een neurologische expertise worden verricht door de heer H.J.J.A. Bernsen, neuroloog te Nijmegen.
2) in het kader van deze uit te voeren expertise zal aan de neuroloog de IWMD-vraagstelling worden voorgelegd. De aanvankelijk door [verzoekster] voorgestelde extra vraag terzake van de beperkingen (spreekaantekeningen nr. 35) is, zoals [verzoekster] ter zitting heeft aangegeven, geen halszaak (meer) voor haar.
3) indien medewerking aan een neuropsychologische expertise door de neuroloog noodzakelijk wordt geacht, dan zal deze worden verricht door mevrouw E. van der Scheer, neuropsycholoog te Apeldoorn, aan de hand van de op de IWMD-vraagstelling gebaseerde, gestandaardiseerde vraagstelling in het kader van neuropsychologische expertise, naast eventuele vragen van de neuroloog.
4) [verzoekster] zal haar medisch dossier vanaf 7 maart 2012, zijnde drie jaren voorafgaand aan het ongeval, aan de te benoemen deskundige(n) doen toekomen.
4.2.
Het volgende is tussen partijen nog in geschil:
1) de noodzaak voor een neuropsychologische expertise, al dan niet te beoordelen door de neuroloog;
2) de mogelijkheid voor de neuroloog (en indien van toepassing: de neuropsycholoog) om stukken die ouder zijn dan 7 maart 2012 uit het medisch dossier van [verzoekster] op te vragen als hij/zij dat voor hun onderzoek noodzakelijk acht(en);
3) de kosten van het deelgeschil.
ontvankelijkheid / belang
4.3.
[verzoekster] stelt dat haar verzoek zich leent voor een deelgeschilprocedure. Vivat betwist dit en voert aan dat dit thuishoort in een procedure ter verkrijging van een voorlopig deskundigenbericht in de zin van artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook heeft [verzoekster] bij deze procedure geen belang in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat Vivat met inschakeling van een neuroloog heeft ingestemd, aldus Vivat.
4.4.
De deelgeschilregeling in de zin van de artikelen 1019w-1019cc Rv is bedoeld om een op bepaalde geschilpunten vastgelopen buitengerechtelijk onderhandelingstraject tussen partijen weer vlot te trekken. Doordat in rechte op die geschilpunten wordt beslist, kunnen partijen op basis van die beslissing vervolgens verder onderhandelen om alsnog, ter beëindiging van hun geschil, te komen tot een vaststellingsovereenkomst.
4.5.
Uit de toelichting op de deelgeschilregeling volgt dat deze procedure een aanvulling vormt op de reeds bestaande procesrechtelijke instrumenten, zoals het voorlopig deskundigenbericht, die gericht zijn op of kunnen bijdragen aan de beëindiging van een geschil anders dan het voeren van een bodemprocedure. De deelgeschilregeling is een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen en een extra mogelijkheid om de rechter te raadplegen.
4.6.
Voorop staat dat de procedure ex artikel 202 Rv geëigend is voor benoeming van een deskundige. [verzoekster] verzoekt de rechtbank echter niet om deskundigen-benoeming. Partijen hebben immers overeenstemming bereikt over de benoeming van een neuroloog en indien dit noodzakelijk wordt geacht een neuropsycholoog en de vraagstelling aan hen.
Resteert evenwel nog de wens van [verzoekster] (zie petitum) om de neuroloog te verzoeken om tevens een neuropsychologische expertise in gang te zetten en te betrekken bij zijn oordeelsvorming. Vivat is het hiermee oneens. De rechtbank is van oordeel dat een beslissing terzake partijen kan helpen om verder te onderhandelen over een vaststellings-overeenkomst. Dit verzoek past daarom binnen de bedoeling van de deelgeschilregeling. [verzoekster] is dus ontvankelijk in haar verzoek en heeft ook een belang als bedoeld in artikel 3:303 BW daarbij.
neurologische expertise
4.7.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over een neurologische expertise door neuroloog Bernsen aan de hand van de IWMD-vraagstelling op kosten van Vivat. Uit de mededeling van [verzoekster] ter zitting (4.1. sub 2) kan begrepen worden dat haar aanvankelijk voorgestane vraag aan de neuroloog naar de beperkingen achterwege kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit ook achterwege blijven, aangezien de neurologische expertise zich richt op ongevalsgerelateerde klachten en niet op daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank zal het primaire verzoek in deze zin toewijzen en daarbij een medewerkingstermijn voor Vivat van vier weken opnemen.
4.8.
Ook heeft [verzoekster] ingestemd met het verzoek van Vivat haar medisch dossier aan de neuroloog te verstrekken, zij het vanaf 7 maart 2012. Ook dit zal worden opgenomen in het dictum. Mocht de neuroloog behoefte hebben aan nog verder in de tijd teruggaande medische informatie, is het aan hem om [verzoekster] daarom te verzoeken, waarbij het vervolgens aan haar is daar al dan niet aan te voldoen en aan de neuroloog daaruit af te leiden wat hij geraden acht. Wat [verzoekster] (overigens) bedoelt met ‘de in het verzoekschrift geformuleerde opdracht(en)’, is niet duidelijk gemaakt, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.9.
Nu de in het verzoek 3.1. onder 1) primair verzochte medewerking aan een neurologische expertise wordt toegewezen, wordt niet toegekomen aan beoordeling van de subsidiair verzochte medewerking aan een revalidatiegeneeskundige expertise.
neuropsychologische expertise
4.10.
[verzoekster] verzoekt om Vivat te gelasten tot medewerking om aan de neuroloog te verzoeken tevens een neuropsychologische expertise in gang te zetten en te betrekken bij zijn oordeelsvorming. Zij stelt hiertoe dat deze expertise zelfstandige relevantie heeft naast de neurologische expertise en dus ongeacht de uitkomst daarvan. Vivat betwist dit standpunt.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat het aan de te benoemen neuroloog is om, binnen het kader van de aan hem gerichte vraagstelling en zijn eigen medische expertise, te beslissen of hij neuropsychologische expertise noodzakelijk acht. Het verzoek om de neuroloog te verzoeken een neuropsychologische expertise in gang te zetten en te betrekken bij zijn oordeelsvorming is als zodanig dus niet toewijsbaar.
4.12.
De rechtbank ziet gegeven het partijdebat wel aanleiding om op basis van het verzoek te beslissen dat aan de neuroloog de vraag wordt gesteld of hij (aanvullend) neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk acht, en zo ja, welke vragen hij dan wil stellen aan de neuropsycholoog en of hij vervolgens de antwoorden op die vragen wil betrekken bij zijn (nadere) oordeelsvorming.
Op voorwaarde dat de neuroloog deze noodzaak ziet, zal alsdan de door partijen uitgekozen neuropsycholoog Van der Scheer moeten worden benoemd waarbij aan haar tevens de vraagstelling wordt voorgelegd zoals partijen zijn overeengekomen, met een medewerkingsplicht van Vivat binnen vier weken en op kosten van Vivat. Verder geldt ook voor de neuropsychologische expertise het overwogene in 4.8.
4.13.
Indien de neuroloog om hem moverende redenen geen noodzaak ziet voor een neuropsychologische expertise, is het aan partijen om te bezien of zij op basis van onderling overleg gezamenlijk alsnog de neuropsycholoog willen benoemen om haar de afgesproken vraagstelling voor te leggen. Bij gebreke van die overeenstemming, ligt het op de weg van [verzoekster] om desgewenst een verzoekschriftprocedure ex artikel 202 Rv te starten met het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht door de neuropsycholoog. Die zelfde weg is geëigend indien [verzoekster] – anders dan (vooralsnog) Vivat – eraan hecht dat er naast en onafhankelijk van de neurologische expertise nu reeds een neuropsychologische expertise komt.
kostenbegroting
4.14.
[verzoekster] verzoekt om de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten op € 8.657,55, op basis van 27 uren tegen een uurtarief van € 250 plus 21% btw en 6% kantoorkosten. Vivat voert verweer.
4.15.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade lijdt. Indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, komen de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking.
4.16.
Vivat voert allereerst aan dat het verzoek onnodig en onterecht is gesteld. De rechtbank stelt vast dat Vivat hiertoe hetzelfde betoogt als is weergegeven in 4.3-4.6. In het kielzog van de verwerping aldaar, faalt het verweer in deze sleutel eveneens.
4.17.
Bij de begroting van de kosten van het deelgeschil dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.18.
Vivat voert gemotiveerd aan dat de door [verzoekster] opgevoerde kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.
4.19.
[verzoekster] rekent 14,5 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, inclusief het bestuderen van het dossier, het voeren van correspondentie en telefoongesprekken. Daar bovenop rekent zij voor het bestuderen van het verweerschrift, correspondentie, voorbereiden mondelinge behandeling en bestuderen van de beschikking en afwikkeling 7,5 uur.
De rechtbank acht dit totaal van 22 uur onredelijk hoog. [verzoekster] laat zich in het schaderegelingstraject bijstaan door Schut Oosting Letselschade. Slechts in het kader van dit deelgeschil laat zij zich – via Schut Oosting Letselschade – bijstaan door een advocaat. Bovendien gelet op de beperkte complexiteit van de zaak matigt de rechtbank het aantal uren voor voornoemde bezigheden tot 8 uur voorbereiding/opstelling verzoekschrift + 4 uur resterende werkzaamheden = 12 uur. Daar komt nog 1,5 uur bij op basis van de zittingsduur, dat is 13,5 uur in totaal.
4.20.
[verzoekster] rekent bovendien 3,5 uur voor reistijd. De rechtbank is van oordeel dat volledige begroting van deze reistijd onredelijk zou zijn. Het is immers de keuze van [verzoekster] om een advocaat in te schakelen die kantoor houdt in Assen en 3,5 uur moet reizen om de mondelinge behandeling bij de rechtbank in Amsterdam bij te wonen. Deze kosten worden gematigd tot 2 uur. Het totaal te begrote uren komt daarmee op 15,5 uur.
4.21.
Het uurtarief van € 250 (exclusief btw) wordt door Vivat niet betwist en komt de rechtbank niet onredelijk voor, gegeven het specialisme van de advocaat. De kosten zullen daarom worden begroot op (15,5 uur x € 250 plus 21% btw = ) € 4.688,75, vermeerderd met het door [verzoekster] verschuldigde griffierecht van € 304 = € 4.992,75.
4.22.
De door [verzoekster] verzochte en door Vivat betwiste kantoorkosten van 6% (vermeerderd met btw) worden afgewezen, nu deze worden geacht te zijn inbegrepen in het uurtarief van de advocaat.
kostenveroordeling
4.23.
[verzoekster] verzoekt om Vivat te veroordelen tot vergoeding aan haar van de begrote kosten van het deelgeschil. Voor zover Vivat ter betwisting hiervan aanvoert dat het verzoek onnodig en onterecht is gesteld, gaat dit niet op gezien het overwogene in 4.16. Vivat acht het verzoek om kostenveroordeling bovendien prematuur.
4.24.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 1019aa Rv de benadeelde de begrote kosten in beginsel volledig vergoed kan krijgen van de andere partij, als diens aansprakelijkheid tenminste voldoende komt vast te staan (vgl. ECLI:NL:GHARN:2011: BU8395). Vivat heeft aansprakelijkheid erkend voor ongevalsgerelateerde schade. Zij heeft evenwel het door [verzoekster] gestelde causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval betwist. Daartoe heeft Vivat onder meer gemotiveerd aangevoerd dat [verzoekster] voorafgaand aan het ongeval deels vergelijkbare klachten had, zodat op voorhand niet uitgesloten is dat haar huidige klachten niet (enkel) het gevolg zijn van het ongeval. Het staat dus niet vast maar het is ook niet uitgesloten dat (minstens een deel) van de gestelde klachten wel ongevalsgevolg zijn. Of dat al of niet zo is, en zo ja in welke mate, moet nog uitgezocht worden. De deelgeschilregeling is bedoeld om het slachtoffer de mogelijkheid te bieden zonder financiële risico’s een geschilpunt aan de rechtbank voor te leggen. Zoals hiervoor is overwogen, is dat hier terecht gedaan. Vivat dient mee te werken aan het deskundigenonderzoek en de daarop gerichte vraagstelling. Dit zal gebeuren op haar kosten, aansluitend bij haar gehoudenheid om de kosten ter vaststelling van de (omvang van de) schade op zich te nemen. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding Vivat te veroordelen in de begrote kosten van dit deelgeschil. Ook de verzochte en niet weersproken wettelijke rente is toewijsbaar.
4.25.
Voor de door [verzoekster] verzochte veroordeling van Vivat in de nakosten is in een deelgeschilprocedure geen plaats. De rechter dient bij het begroten van de kosten in een deelgeschilprocedure alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Nakosten zijn geen vermogensschade in de zin van dat artikel. Immers, de wettelijke grondslag voor vergoeding van deze kosten vormt artikel 237 lid 4 Rv. Bovendien is artikel 289 Rv betreffende de proceskostenveroordeling in de verzoekschriftprocedure, en daarmee de schakelbepaling naar artikel 237 Rv, niet van toepassing gelet op het karakter van de deelgeschilprocedure. Daarom zal dit verzoek worden afgewezen.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
gelast Vivat in het minnelijk traject, binnen vier weken na datum beschikking, medewerking te verlenen aan een op kosten van Vivat te verrichten neurologische expertise door neuroloog H.J.J.A. Bernsen te Nijmegen, aan de hand van de IWMD-vraagstelling, waartoe [verzoekster] in ieder geval haar medisch dossier vanaf 7 maart 2012 aan de neuroloog zal verstrekken, en waarbij aan de neuroloog de vraag moet worden gesteld of hij (aanvullend) neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk acht, en zo ja, welke vragen hij dan wil stellen aan de neuropsycholoog en of hij vervolgens de antwoorden op die vragen wil betrekken bij zijn (nadere) oordeelsvorming,
5.2.
gelast Vivat in het minnelijk traject, op voorwaarde dat neuroloog Bernsen een neuropsychologische expertise noodzakelijk acht, binnen vier weken na datum rapportage door Bernsen, medewerking te verlenen aan een op kosten van Vivat te verrichten neuropsychologische expertise door neuropsycholoog E. van der Scheer te Apeldoorn, aan de hand van de door Bernsen te formuleren vragen aan de neuropsycholoog (zie 5.1.) en de op de IWMD-vraagstelling gebaseerde, gestandaardiseerde vraagstelling in het kader van neuropsychologische expertise, en waartoe [verzoekster] in ieder geval haar medisch dossier vanaf 7 maart 2012 aan de neuropsycholoog zal verstrekken,
5.3.
begroot de kosten van het deelgeschil op € 4.992,75 en veroordeelt Vivat om dit bedrag aan [verzoekster] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag van voldoening,
5.4.
verklaart de kostenveroordeling (5.3.) uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.