Rb: verzoek vaststelling causaliteit te tijdrovend voor deelgeschil; kosten nodeloos gemaakt en afgewezen

Samenvatting:

Verzoek om uitspraak te doen over causaliteit tussen ongeval en rug- en nekklachten afgewezen. De beoordeling hiervan valt gelet op de mogelijk noodzakelijke medische onderzoeken en de eventuele bewijsvoering buiten de reikwijdte en opzet van een deelgeschilprocedure. Feitelijk krijgt het deelgeschil dan het karakter van een bodemprocedure. De kosten voor het deelgeschil worden niet begroot omdat zij nodeloos zijn gemaakt. Vanwege de financiële vergoeding in het deelgeschil en de financiële nood van verzoeker was gekozen voor een deelgeschil in plaats van een kort geding.

LJN: BW0460, Rechtbank Alkmaar , 131908

 

Datum uitspraak: 29-03-2012

Datum publicatie: 30-03-2012

Rechtsgebied: Handelszaak

Soort procedure: Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Verzoeker heeft een ongeval gehad en de aansprakelijkheid is door de verzekeraar erkend. Verzoeker vraagt een voorschot op zijn schade. Het verzoek wordt afgewezen omdat er het verzoek de reikwijdte van een deelgeschil te buiten gaat. Er is nader deskundigenonderzoek, dat te veel tijd vergt en zou neer komen op een behandeling als ware het een bodemprocedure. De kosten voor het deelgeschil worden niet begroot omdat zij nodeloos zijn gemaakt. Vanwege de financiele vergoeding in het deelgeschil en de financiele nood aan de zijde van de client was gekozen voor een deelgeschil in plaats van een kort geding. 

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

 

 

 

 

Uitspraak

 

beschikking

RECHTBANK TE ALKMAAR

Sector civiel recht

SV/JB

zaaknummer / rekestnummer: 131908 / HA RK 11-98

Beschikking van 29 maart 2012

in de zaak van

[VERZOEKER],

wonende te [WOONPLAATS VERZOEKER],

verzoeker bij verzoekschrift van 15 september 2011,

advocaat mr. R.A.I. Thuys te Diemen,

tegen

de naamloze vennootschap [VERWEERSTER],

gevestigd en kantoor houdende te [VESTIGINGSPLAATS VERWEERSTER],

verweerster,

advocaat mr. S. Vaziri te Amsterdam,

Partijen zullen hierna genoemd worden [VERZOERKER] en [VERWEERSTER].

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

– het verzoekschrift met producties;

– het verweerschrift met producties van de zijde van [VERWEERSTER];

– de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties 32 en 33 van de zijde van [VERZOEKER];

– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;

– de brief van 14 december 2012, tevens vermeerdering c.q. aanvulling van het verzoek voorzien van producties 34 en 35 van de zijde van [VERZOEKER];

– de brief van de zijde van [VERWEERSTER] van 19 januari 2012, voorzien van een productie.

De feiten

2.1 Op 24 november 2009 vond omstreeks 18.00 uur een aanrijding plaats op de Rijksweg N208 te Velserbroek. [VERZOEKER] was daarbij betrokken als bestuurder van een Ford Transit. [BESTUURDER] was als bestuurder van een Volkswagen Golf de andere betrokkene. [VERZOEKER] remde af voor een file vóór hem in de richting van de Velsertunnel. Kort nadat [VERZOEKER] zijn auto achteraan de file tot stilstand had gebracht, reed [BESTUURDER] achterop de auto van [VERZOEKER]. Door de aanrijding schoot de auto van [VERZOEKER] rechts naar voren en kwam op de vluchtstrook tot stilstand.

2.2 [VERZOEKER] is per ambulance naar het Rode Kruis ziekenhuis vervoerd. Op 26 november 2009 heeft [VERZOEKER] het ziekenhuis verlaten.

2.3 Op 2 december 2009 heeft [VERZOEKER] in het ziekenhuis een korset aangemeten gekregen en heeft hij pijnstillers voorgeschreven gekregen, waarna op 9 december 2009 een controle in het ziekenhuis plaatsvond en [VERZOEKER] werd verwezen naar een fysiotherapeut.

2.4 Op 11 januari 2010 vond een tweede controle plaats door chirurg [CHIRURG]. Deze liet een MRI-scan maken. Vervolgens werd [VERZOEKER] doorverwezen naar een neuroloog.

2.5 Op 12 april 2010 heeft [VERWEERSTER], de WAM-verzekeraar van [BESTUURDER], aansprakelijkheid voor de gevolgen van de door [BESTUURDER] gemaakte verkeersfout erkend.

2.6 Ten tijde van het ongeval was [VERZOEKER] in dienst bij Century Cars te Hillegom in de functie van meewerkend werkplaatschef.

Tot medio april 2010 is [VERZOEKER] arbeidsongeschikt geweest. [VERZOEKER] is vervolgens opbouwend van drie ochtenden van drie uur naar drie dagen van zes uur gaan werken.

2.7 Op 30 juni 2010 heeft [VERZOEKER] een poliklinische ingreep ondergaan in verband met okselzweten (sympathectomie). Daarbij is een complicatie opgetreden; er is een zenuw in de rug ontstoken geraakt. [VERZOEKER] is hierdoor tot begin september 2010 opnieuw volledig arbeidsongeschikt geraakt.

2.8 Op 13 december 2010 heeft [VERZOEKER] een arbeidscontract voor een half jaar bij een nieuwe werkgever getekend. Op 31 december 2010 heeft [VERZOEKER] zich beter gemeld. Op 3 januari 2011 is [VERZOEKER] bij zijn nieuwe werkgever begonnen als niet meewerkend werkplaatschef.

2.9 Op 14 januari 2011 heeft [VERZOEKER] zich opnieuw ziekgemeld. Op 31 januari 2011 is [VERZOEKER] tijdens zijn proeftijd ontslagen.

2.10 Op 12 mei 2011 is [VERZOEKER] onderzocht door orthopedisch chirurg [CHIRURG] wegens nek- en rugklachten.

2.11 Bij beslissing van 11 oktober 2011 is aan [VERZOEKER] een WGA-uitkering toegekend vanaf 23 november 2009, daarbij is uitgegaan van 100% arbeidsongeschiktheid met een meer dan geringe kans op herstel.

2.12 [VERWEERSTER] heeft tot dusver aan voorschotten aan [VERZOEKER] uitgekeerd een bedrag van [EURO] 6.000,00.

3. Het geschil

3.1 [VERZOEKER] verzoekt, na vermeerdering c.q. aanvulling van het verzoek, de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

– te bepalen dat [VERWEERSTER] aan [VERZOEKER] een voorschot van [EURO] 20.000,- betaalt;

– te bepalen dat uit de beschikbare medische informatie in voldoende mate blijkt dat er bij [VERZOEKER] als gevolg van het ongeval van 24 november 2009 onder meer inzakkingsfracturen (of impressiefracturen) zijn ontstaan van de wervels Th12, L1 en L2, en dat het oordeel van (de medisch adviseur van) [VERWEERSTER], dat er voor wat betreft de rug slechts sprake is geweest van een kneuzing, mitsdien onjuist is;

– te bepalen dat [VERWEERSTER] aan [VERZOEKER] betaalt een bedrag van [EURO] 8.405,47 ter zake van nog openstaande buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van [EURO] 1.710,15 vanaf 10 februari 2011 tot de datum van betaling;

– te bepalen dat het overleg tussen partijen wordt hervat nadat de betalingen hebben plaatsgevonden;

– de proceskosten te begroten op [EURO] 4.241,16, vermeerderd met het griffierecht.

3.2 [VERZOEKER] heeft, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat zijn huidige nek- en, met name, rugklachten en de daarmee samenhangende schade, waaronder zijn inkomstenschade als gevolg van arbeidsongeschiktheid, volledig aan het ongeval moeten worden toegerekend en dat [VERWEERSTER] deze schade bij wijze van voorschot dient te voldoen. Uit de uitgebreide medische informatie en de informatie van ArboNed en het UWV blijkt volgens [VERZOEKER] ondubbelzinnig dat zijn huidige klachten en arbeidsongeschiktheid een gevolg zijn van het bij het ongeval van 24 november 2009 ontstane letsel. Omdat sprake is van een overtreding van een verkeersnorm en de omkeringsregel van de bewijslastverdeling dient te worden toegepast, is het causale verband tussen de aanrijding en het letsel van [VERZOEKER] een gegeven. [VERWEERSTER] dient te bewijzen dat het letsel ook zonder aanrijding zou zijn ontstaan. [VERZOEKER] stelt zich op het standpunt dat te gelegener tijd één of meer onafhankelijke medische onderzoeken dienen te worden verricht, omdat er nog geen medische eindtoestand is. [VERZOEKER] is kort geleden naar een revalidatiekliniek verwezen en is nog altijd onder behandeling van een psycholoog en een manueel therapeut.

3.3 [VERWEERSTER] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1 De rechtbank stelt voorop dat de vermeerdering c.q. wijziging van het verzoek is voorzien van een nadere toelichting op hetgeen [VERZOEKER] in zijn verzoekschrift heeft vermeld alsmede op hetgeen hij ter zitting van 17 november 2010 heeft betoogd. De rechtbank stelt voorop dat na de – uitgebreide – mondelinge behandeling van het verzoek de zaak naar rol is verwezen voor uitlating procedure om partijen de gelegenheid te bieden om nader overleg te voeren over het geschil, meer in bijzonder om te kijken of partijen onderling tot een bepaalde mate van overeenstemming konden geraken. Het was geenszins de bedoeling om partijen nog de gelegenheid te bieden hun stellingen nader te onderbouwen dan wel [VERZOEKER] de gelegenheid te bieden zijn verzoek aan te vullen. Door in strijd met de bedoelingen van de aanhouding en daarmee in een erg laat stadium van de procedure zijn verzoek aan te vullen, is de rechtbank van oordeel dat deze proceshandeling in strijd is met de (goede) procesorde. [VERWEERSTER] heeft tegen de handelwijze van [VERZOEKER] dan ook terecht bezwaar gemaakt. De nadere toelichting alsmede de aanvulling van het verzoek zullen buiten beschouwing worden gelaten.

4.2 In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek, zoals dat is ingesteld, zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w-1019cc Rv. De deelgeschilprocedure biedt partijen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.

4.3 Gelet op de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden betreft het verzoek in essentie de vraag of de klachten en beperkingen, en de daarmee samenhangende schade, het gevolg zijn van het ongeval. [VERZOEKER] stelt zich enerzijds op het standpunt dat het causale verband uit de processtukken blijkt, anderzijds zegt hij dat het deelgeschil er op ziet dat vast komt te staan dat de nek- en rugklachten na het ongeval zijn ontstaan en in juridische zin aan het ongeval moeten worden toegerekend. Een dergelijk verzoek valt in beginsel wel binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv.

4.4 [VERWEERSTER] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat dit geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Zakelijk weergegeven heeft [VERWEERSTER] aangevoerd dat niet alleen de causaliteitsvraag in geschil is maar ook het bestaan van de gestelde klachten, de mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van de klachten en de omvang van de schade. Dit geheel aan te beantwoorden vragen vereist een integrale behandeling vergelijkbaar in een bodemprocedure hetgeen, gelet op de inhoud en de tijdsduur, niet past in een deelgeschil. Bovendien is mogelijk nadere bewijsvoering vereist, zoals een deskundigenbericht. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen op grond van artikel 1019z Rv, aldus steeds [VERWEERSTER].   

4.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [VERWEERSTER] gemotiveerd bestreden dat, zoals [VERZOEKER] stelt, het causale verband ondubbelzinnig en zonder meer uit het dossier blijkt. Hooguit heeft zij erkend dat er door het ongeval kortdurende klachten zijn opgetreden. Zij heeft er ook op gewezen dat [VERZOEKER] zich eind december 2010 volledig hersteld heeft gemeld met het oog op zijn nieuwe baan. Verder heeft [VERWEERSTER] gewezen op een vóór het ongeval door een neuroloog in 2009 uitgevoerd onderzoek naar nek- en schouderklachten bij [VERZOEKER]. Voorts heeft [VERWEERSTER] aangevoerd dat blijkens het patiëntendossier [VERZOEKER] al voor het ongeval last had van rugklachten en al 20 jaar bekend is met nek- en schouderklachten wegens een in 1989 overgekomen brommerongeval en dat [VERZOEKER] geen informatie over de mogelijk beschadigde rugzenuw bij de sympathectomie (okselzweetaandoening) heeft verstrekt, zodat het verband daartussen en de bestaande klachten en beperkingen ook niet kan worden onderzocht.

4.6 Op basis van de voorhanden medische informatie kan de rechtbank geen beslissing nemen op de vraag of sprake is van causaal verband tussen de gestelde klachten en beperkingen en de daarmee gepaard gaande schade enerzijds en het ongeval anderszijds. Anders dan [VERZOEKER] stelt blijkt de causaliteit niet ondubbelzinnig uit de voorhanden (medische)informatie. De gestelde causaliteit volgt ook niet uit de rapportages van zijn eigen medisch adviseur. Uit diens rapportages van 11 augustus 2010 en 4 mei 2011 blijkt dat hij van oordeel is dat de nekklachten niet ongevalsgerelateerd zijn, hoewel een toename niet kan worden uitgesloten, dan wel dat er sprake is van toename / recidive van nek- en lage rugklachten. Uit deze rapportages blijkt ook dat de medisch adviseurs van partijen hebben gesproken over het gezamenlijk aanvragen van een orthopedische expertise. Tevens is in aanmerking genomen dat de reïntegratie na het ongeval is onderbroken door een verandering van werkgever en dat [VERZOEKER] vervolgens binnen zijn proeftijd van één maand is ontslagen en sindsdien geen inkomen uit arbeid meer heeft.

4.7 Gelijk de medisch adviseurs van partijen is de rechtbank van oordeel dat eerst deskundigenonderzoek noodzakelijk is in het kader van het vaststellen van de relatie tussen de klachten en beperkingen en het ongeval, maar ook tussen de ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen en de schade. Nu behalve de fysieke klachten ook sprake is van psychische problematiek, zal mogelijk onderzoek door meer dan één deskundige nodig zijn, nog los van een daarop volgend arbeidsdeskundig onderzoek. Er zijn dan ook meerdere aspecten die onderzoek behoeven. Dat er geen medische eindtoestand zou zijn, zoals door [VERZOEKER] gesteld, doet daaraan niet af.

4.8 Gezien het bovenstaande valt de beoordeling van de met de vaststelling van de causaliteit gepaard gaande vragen, mede gelet op de mogelijk noodzakelijke medische onderzoeken en de eventuele bewijsvoering, buiten de reikwijdte en opzet van een deelgeschilprocedure. Feitelijk krijgt het deelgeschil dan het karakter van een bodemprocedure. Met het beogen van het bevorderen van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen heeft het dan weinig meer te maken.

4.9 Het verzoek tot het betalen van het gevraagde voorschot dient dan ook te worden afgewezen. Dat betekent dat de overige verweren van [VERWEERSTER] geen bespreking behoeven. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook de nadere toelichting van [VERZOEKER] in zijn aanvullend verzoek niet tot een andere beslissing op het verzoek zou hebben geleid.

4.10 Op het verzoek tot het betalen van de openstaande buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. [VERWEERSTER] heeft aangevoerd dat het openstaande bedrag de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Ook kan het bedrag niet worden toegewezen omdat de aard en omvang van het letstel en de schade onvoldoende vaststaan.

4.11 Anders dan [VERWEERSTER] is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de door de advocaat van [VERZOEKER] in rekening gebrachte bedragen nodeloos en dus niet in redelijkheid zijn gemaakt. Partijen verschillen van mening over (de (toerekening van) de gevolgen van het ongeval en in dat kader zijn de kosten door [VERZOEKER] gemaakt. In dat licht bezien heeft [VERWEERSTER] onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen trekken dat de thans verzochte bedragen onredelijk hoog zijn. Het verweer van [VERWEERSTER] wordt dan ook verworpen en dit deel van het verzoek zal als verder onweersproken worden toegewezen.

4.12 Het verzoek tot begroting van de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure wijst de rechtbank daarentegen af. De rechtbank is van oordeel dat die kosten nodeloos zijn gemaakt omdat op onjuiste gronden deze procedure is gestart. Ter zitting heeft de advocaat van [VERZOEKER] verklaard dat hij niet voor een kortgedingprocedure heeft gekozen – hetgeen, gezien het verzoek (en zijn brief van 8 april 2011 waarin hij een kortgeding procedure aankondigt, productie 14 bij het verzoekschrift), voor de hand had gelegen – omdat de deelgeschilprocedure een ruimere financiële vergoeding van de proceskosten kent en zijn cliënt in financiële nood zit. Aldus is de rechtbank van oordeel dat het niet redelijk is dat de kosten voor dit deelgeschil worden vergoed. De kosten zullen dan ook niet op de voet van artikel 1019aa Rv begroot worden.

  

5. De beslissing

De rechtbank

– bepaalt dat [VERWEERSTER] aan [VERZOEKER] betaalt een bedrag van [EURO] 8.405,47 ter zake van de openstaande buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van [EURO] 1.710,15 vanaf 10 februari 2011 tot de datum van betaling.

– wijst het anders of meer verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J. Blokland in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey