Rb: voetganger aangereden door fietser, 40% eigen schuld voetganger, vaststelling schadevergoeding

Samenvatting:

In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de fietser onrechtmatig jegens de voetganger (eiseres) heeft gehandeld door onvoldoende te anticiperen op de onoverzichtelijke situatie bij het zebrapad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voetganger in elk geval lichamelijk letsel (enkelfractuur) heeft opgelopen als gevolg van het ongeval. Volgens eiser bedraagt de schade € 39.586,14. Aansluitend worden de schadeposten onderbouwd. Vervolgens stelt de rechtbank vast welke schadeposten worden toegewezen en afgewezen. Een aanzienlijk deel van de gevorderde schadeposten zijn niet toewijsbaar. De rechtbank concludeert dat een bedrag van € 6.137,99 toewijsbaar is. Nu de rechtbank eerder in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat de schade slechts voor 60% voor rekening van gedaagde komt en 40% voor eiser wijst de rechtbank een bedrag van € 3.682,79 toe.

ECLI:NL:RBAMS:2022:3588

Instantie                          Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak             29-06-2022

Datum publicatie            22-07-2022

Zaaknummer                  C/13/696108 / HA ZA 21-90

Rechtsgebieden             Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken  Bodemzaak

Eerste aanleg – enkelvoudig

Op tegenspraak

Inhoudsindicatie             eindvonnis na tussenvonnis ECLI:NL:RBAMS:2021:7554 (aanrijding voetganger door fietser, 40%                                         eigen schuld), vaststelling omvang schade

Vindplaatsen                  Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/696108 / HA ZA 21-90

Vonnis van 29 juni 2022

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiseres,

advocaat mr. I. Atar te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde,

advocaat mr. S.T. Caylak te Haarlem.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 29 december 2021,

de akte van de zijde van [eiseres] van 23 februari 2022,

de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] van 20 april 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De verdere beoordeling

2.1.

In het tussenvonnis heeft de rechtbank al geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door onvoldoende te anticiperen op de onoverzichtelijke situatie bij het zebrapad en door [eiseres] geen voorrang te verlenen (5.3). Daarnaast heeft de rechtbank de verhouding waarin de omstandigheden aan de zijde van [gedaagde] en de omstandigheden aan de zijde van [eiseres] tot de schade hebben bijgedragen, vastgesteld op 60% ( [gedaagde] ) tegenover 40% ( [eiseres] ) (5.12). Over de aard en omvang van de schade heeft de rechtbank geconcludeerd dat [eiseres] in elk geval lichamelijk letsel (een enkelfractuur) heeft opgelopen door het ongeval (5.8).

2.2.

In 5.9 en 5.10 van het tussenvonnis heeft de rechtbank vervolgens het volgende overwogen.

5.9

[eiseres] stelt dat het ongeval ook heeft geleid tot psychische klachten en dat de psychische en de lichamelijke klachten nog steeds aanwezig zijn. [eiseres] stelt verder dat zij door het ongeval arbeidsongeschikt is geraakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank [eiseres] meegegeven dat deze standpunten substantiële, nadere onderbouwing behoeven. Op basis van de stukken die nu zijn overgelegd, kan niet worden vastgesteld of en zo ja welke fysieke en psychische klachten [eiseres] nog ervaart. Ook moet meer inzicht worden gegeven in de (reden van de) arbeidsongeschiktheid van [eiseres] . De arbeidsongeschiktheid kan op basis van hetgeen zij nu naar voren heeft gebracht, niet gelinkt worden aan het ongeval.

5.10.

[gedaagde] is verder alleen gehouden om schade te vergoeden die het directe gevolg is van het ongeval (anders gezegd: schade die in causaal verband staat tot het ongeval). [eiseres] zal dus duidelijk moeten maken dat haar klachten en de arbeidsongeschiktheid het directe gevolg zijn van het ongeval. Op dit punt is [eiseres] nu nog niet voldoende ingegaan. Het ligt voor de hand dat dit wordt onderbouwd door middel van een medische en arbeidskundige rapportage.

2.3.

In haar akte heeft [eiseres] gesteld dat zij na het ongeval gips om haar been heeft gekregen tot 10 februari 2018. Zij was toen nog steeds herstellende. Eind 2018 is geconcludeerd dat zij leidt aan Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) Type I. [eiseres] heeft toegelicht dat dat een aandoening is waarbij de patiënt voortdurend pijn heeft in een bepaald deel van het lichaam na een verwonding. Die pijn staat qua duur of ernst niet in verhouding met pijn die een patiënt normaal ondervindt bij een verwonding. Deze CRPS Type I gaat volgens [eiseres] vaak gepaard met afwijkingen in de extremiteiten, zoals tast/gevoel, motoriek, overmatig zweten, vochtophoping. [eiseres] is doorverwezen naar de pijnpoli en zij is geadviseerd verder te gaan met fysiotherapie. Zij heeft nog steeds pijn aan haar rechtervoet en is daardoor beperkt in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen.

2.4.

Daarnaast heeft [eiseres] in haar akte gesteld dat zij zes weken na het ongeval is doorverwezen naar de Sanitas Kliniek wegens psychotraumatische klachten en dat zij sinds april 2019 onder behandeling is bij Terra Mental Health Kliniek. Haar klachten zijn slapeloosheid, angst, herbeleving van het ongeval, somberheid, lusteloosheid, verminderd levensplezier, verminderd zelfvertrouwen, piekeren en prikkelbaarheid. Zij is gediagnosticeerd met een eenmalige depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en wordt behandeld met steunende en structurerende gesprekken en medicatie.

2.5.

De schade bedraagt volgens [eiseres] € 39.586,14 en bestaat uit:

Medische kosten, te weten het eigen risico van de zorgverzekering over de jaren 2017 tot en met 2021 à € 385,00 per jaar (€ 1.925,00), de kosten voor de krukken (€ 20,00) en voor een beschermhoes voor het gips (€ 29,99).

Kosten voor het vervoer naar haar behandelaren sinds het ongeval, begroot op € 250,00.

Verlies aan arbeidsvermogen, omdat zij als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt. De totale schadepost is € 24.189,35, opgebouwd als volgt:

– geen schade in het eerste ziektejaar want toen is zij 100% doorbetaald door haar werkgever,

– € 5.716,32 schade in het tweede ziektejaar want toen is zij 70% doorbetaald door haar werkgever,

– € 16.409,36 schade in de periode van 16 december 2019 tot en met 15 december 2021, toen zij een loongerelateerde WGA-uitkering ontving;

– € 2.063,67 schade vanaf 16 december 2021 tot aan het moment van indienen van de akte, omdat zij in die periode een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving.

Verlies aan zelfredzaamheid omdat zij geen kleine werkzaamheden in en om het huis (een nieuwbouw huurwoning, galerijflat met balkon) meer kan verrichten. Op basis van de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade Raad begroot [eiseres] deze schade voor de jaren 2018 tot en met 2021 op € 112,70 per jaar, in totaal € 450,80.

Kosten van huishoudelijke hulp omdat [eiseres] voorheen zelf het huishouden deed en sinds het ongeluk hulp van haar volwassen dochter nodig heeft. De totale schadepost is € 5.423,00, aan de hand van de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad als volgt begroot:

– Vier weken zwaar beperkt: 4 x € 318,00 = € 1.272,00

– Daarna negen weken licht/matig beperkt: 9 x € 159 = € 1.431,00

– Daarna drie maanden 6 uur per week à € 10,00 per uur = € 720,00

– Daarna een redelijke vergoeding van € 2.000,00.

Kosten voor persoonlijke verzorging omdat zij de eerste vier weken na het ongeval bedlegerig was en elke dag drie uur werd verzorgd door haar dochter à € 9,50 per uur = € 798,00.

Smartengeld, begroot op € 6.500,00.

2.6.

[gedaagde] heeft in haar antwoordakte betwist dat de klachten vier jaar na het ongeval nog steeds voortduren. Het was immers geen extreem verkeersongeval. Volgens [gedaagde] is geen sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten en is de summiere medische informatie voornamelijk gebaseerd op mededelingen van [eiseres] zelf. Volgens [gedaagde] staan de fysieke en de psychische klachten, en dus ook de arbeidsongeschiktheid, niet in causaal verband tot het ongeval.

2.7.

De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij door het ongeval tot eind 2019 pijnklachten heeft ervaren.

Gebleken is dat haar enkel als gevolg van het ongeval van 20 december 2017 tot 1 februari 2018 in het gips heeft gezeten. In het dossier bevindt zich immers een brief van die datum van de chirurg, waarin staat dat het gips eraf mag. In die brief staat ook dat [eiseres] nog steeds pijn had en dat zij de enkel nog moest mobiliseren met een stevige schoen. De klachten waren op dat moment dus nog niet voorbij en zij was op dat moment nog niet volledig mobiel. Verder is op 20 juni 2018 in het huisartsenjournaal genoteerd dat er een verdenking is van CRPS en een advies om naar de pijnpoli te gaan. Op 21 december 2018 is volgens het journaal de diagnose CRPS Type I gesteld, met als beleid verder gaan met fysiotherapie. Ook eind 2019 staan in het huisartsenjournaal nog vermeldingen van de pijnpoli. Daarmee heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat zij in elk geval eind 2019 nog pijnklachten had en daarvoor werd behandeld. Uit het geheel volgt ook voldoende dat deze klachten een gevolg waren van het ongeval. In het huisartsenjournaal staan immers tussen het ongeval en de diagnose CRPS Type I geen vermeldingen die erop kunnen duiden dat de CRPS door een andere oorzaak is ontstaan. Dat de pijnklachten en behandeling ook na 2019 nog voortduren, is echter niet gebleken. [eiseres] heeft niet onderbouwd welke specifieke klachten zij na 2019 had en op welke manier die klachten haar beperkten. Zij heeft geen brieven van de pijnpoli of de fysiotherapeut overgelegd met een toelichting op de klachten. Zij heeft slechts in algemene zin omschreven welke klachten in het algemeen bij CRPS Type I horen.

2.8.

De rechtbank is verder van oordeel dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij sinds het ongeval psychische klachten heeft. Zij heeft immers de verwijsbrief van de huisarts overgelegd waarmee zij op 30 januari 2018 is verwezen naar een psychiater van de Sanitas Kliniek vanwege traumagerelateerde klachten door een ongeval op straat zes weken eerder. De huisarts omschrijft angst, somberheid, huilen, slapeloosheid door beelden van het ongeval. [gedaagde] betoog dat dit allemaal is gebaseerd op mededelingen van [eiseres] zelf, is onvoldoende om dit terzijde te schuiven. Van de arts mag immers worden verwacht dat die ook een eigen professionele inschatting maakt. Bovendien bevinden zich in het dossier ook meerdere verslagen van Terra Mental Health, het laatste van eind 2021, waaruit blijkt dat [eiseres] sinds 17 april 2019 onder behandeling is voor psychische klachten na een aanrijding door een fietser in december 2017 en dat die behandeling nog voortduurt. De psycholoog en psychiater leggen dus expliciet een verband tussen het ongeval en de klachten. Hun diagnose is een eenmalige matige depressieve stoornis en PTSS. Hiermee heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat zij als gevolg van het ongeval nog steeds psychische klachten ondervindt. Dat de psycholoog en de psychiater ook beschrijven dat [eiseres] een slecht huwelijk heeft gehad en ingrijpende levensgebeurtenissen niet heeft verwerkt, maakt het voorgaande niet anders, omdat niet is gebleken dat die eerdere gebeurtenissen zodanige invloed op [eiseres] hebben gehad dat de gestelde diagnoses ook zonder het ongeval zouden zijn gesteld.

2.9.

De rechtbank beoordeelt de gevorderde schadeposten met inachtneming van het voorgaande.

2.10.

[gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat het ongeval de reden is dat het eigen risico uit 2017 geheel is opgebruikt. Het ongeval heeft immers pas eind december plaatsgevonden. Vanwege de aard van de duur van de klachten is de rechtbank van oordeel dat wel voldoende is onderbouwd dat het eigen risico over de overige jaren vanwege de behandelingen als gevolg van het ongeval volledig is verbruikt. In de jaren 2018 en 2019 heeft [eiseres] immers nog regelmatig de pijnpoli bezocht en in 2019, 2020 en 2021 was zij onder behandeling bij Terra Mental Health. Deze schadepost is toewijsbaar tot een bedrag van 4 x € 385,00 = € 1.540,00.

2.11.

Van de kosten voor de krukken en de beschermhoes voor het gips heeft [eiseres] facturen overgelegd, deze zijn geheel toewijsbaar.

2.12.

[gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat [eiseres] de vervoerkosten voor de behandelingen niet heeft onderbouwd met vervoersbewijzen of parkeerkaarten. Gelet op de aard en de duur van de behandelingen, zoals die blijken uit het huisartsenjournaal, is de rechtbank echter van oordeel dat voor de periode van eind 2017 tot eind 2021 een bedrag van € 250,00 aan vervoerskosten redelijk is. Deze schadepost is toewijsbaar.

2.13.

[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het ongeval. Voorafgaand aan de zitting had zij al een verslag van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 mei 2020 overgelegd, waarin staat dat zij per 16 december 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Uit het tussenvonnis blijkt dat dat voor de rechtbank nog niet voldoende was om vast te stellen of de arbeidsongeschiktheid het gevolg van het ongeval is. Hoewel de rechtbank in het tussenvonnis heeft overwogen dat het voor de hand ligt dat de arbeidsongeschiktheid wordt onderbouwd met een medische en arbeidskundige rapportage, heeft [eiseres] geen medische rapportage overgelegd. De rechtbank kan dus niet vaststellen welke beperkingen de verzekeringsarts heeft aangenomen. Dat betekent dat het causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en het ongeval niet is komen vast te staan. Deze schadepost wordt afgewezen.

2.14.

[eiseres] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat zij sinds het ongeval niet meer zelfwerkzaam is. Gedurende de periode dat haar enkel in het gips zat, en mogelijk korte tijd daarna, zal zij beperkt zijn geweest in haar zelfwerkzaamheid, maar uit de stukken die zij heeft overgelegd blijkt niet dat de pijnklachten in 2018 en 2019 of de psychische klachten tot beperkingen hebben geleid die maken dat sprake was van verlies aan zelfwerkzaamheid. Voor de periode dat de enkel van [eiseres] in het gips zat, ziet de rechtbank geen aanleiding een vergoeding toe te kennen, omdat niet is gebleken dat zij in die relatief korte periode kosten heeft moeten maken voor onderhoud aan haar woning. Zij woont immers volgens haar eigen stelling in een nieuwbouw huurwoning. Deze schadepost wordt afgewezen.

2.15.

Ook de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp worden afgewezen. Ten eerste geldt ook hier dat niet is gebleken dat de pijnklachten en psychische klachten na de eerste periode hebben geleid tot beperkingen die maken dat [eiseres] behoefte had aan huishoudelijke hulp. Ten tweede heeft [eiseres] onvoldoende gesteld dat zij als alleenstaande moeder nagenoeg alles zelf deed in het huishouden. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat uit het medisch dossier blijkt dat [eiseres] drie volwassen kinderen had. Uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat twee van hen op het moment van het ongeval nog thuis woonden. De Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschade Raad kan weliswaar ook worden gehanteerd indien er meerderjarige kinderen zijn die nog thuis wonen, maar alleen als sprake is van voltijds studerende inwonende kinderen. Over de rol van de kinderen in het huishouden heeft [eiseres] echter niets gesteld. Ook deze schadepost wordt dus afgewezen.

2.16.

De gevorderde kosten voor persoonlijke verzorging zijn toewijsbaar, omdat [eiseres] in de eerste weken na het ongeluk met haar enkel in het gips heeft gezeten en daarnaast uit het dossier blijkt van de pijnklachten die zij in elk geval in die periode ook had. Een vergoeding voor drie uur per dag gedurende vier weken komt de rechtbank redelijk voor. Het gevorderde uurtarief sluit aan bij de Richtlijn Huishoudelijke Hulp 2018 van de Letselschade Raad. Deze schadepost is dus toewijsbaar

2.17.

Bij de begroting van het smartengeld dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging (de mate van verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de mate waarin het rechtsgevoel van de benadeelde is geschokt. De rechter dient ook te letten op wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de sinds die uitspraken opgetreden geldontwaarding). In de Smartengeldgids worden verschillende categorieën letsel benoemd. De rechtbank categoriseert de enkelbreuk en daarna de hiervoor beschreven pijn- en psychische klachten, als licht tot matig letsel. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de aard van de gedraging, te weten het overtreden van een verkeersregel. Rekening houdend met hetgeen rechters in vergelijkbare zaken aan smartengeld toekennen, is de rechtbank van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van €3.500,00 redelijk is.

2.18.

Op grond van het voorgaande is een bedrag van € 1.540,00 + € 20,00 + € 29,99 + € 250,00 + € 798,00 + € 3.500,00 = € 6.137,99 toewijsbaar. Omdat de rechtbank echter in het tussenvonnis heeft geoordeeld dat de schade slechts voor 60 % voor rekening van [gedaagde] komt en voor 40 % voor rekening van [eiseres] moet blijven, wijst de rechtbank een bedrag van € 3.682,79 toe.

2.19.

Hoewel [gedaagde] wordt veroordeeld om schadevergoeding aan [eiseres] te betalen, is de rechtbank toch van oordeel dat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. [gedaagde] is immers slechts voor 60 % aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval en bovendien is een aanzienlijk deel van de gevorderde schadeposten niet toewijsbaar. De rechtbank compenseert daarom de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

2.20.

De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

3De beslissing

De rechtbank

3.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een schadevergoeding te betalen van €3.682,79,

3.2.

compenseert de kosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

3.3.

veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

3.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022 door mr. H.J. Schaberg, in tegenwoordigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey