Rb: wegglijdende steiger niet gebrekkig, maar verkeerd gebruikt, verhuurder niet aansprakelijk

Samenvatting:

Verzoeker heeft als zzp’er in opdracht van A werkzaamheden verricht in een pand, waarvoor A  een kamersteiger gehuurd. Verzoeker is via de zijkant van de steiger naar beneden gegaan, waarbij de steiger is weggegleden en verzoeker ten val  is gekomen. Hij stelt de verhuurder van de steiger ter beschikking heeft gesteld aansprakelijk o.g.v. art 6:173 BW (gebrekkige zaak). 1. De rechtbank is van oordeel dat van een steiger die is besteld en geleverd is voor een werkvloerhoogte van 2 meter niet verwacht mag worden dat deze ook stabiel en veilig blijft als het platform – op circa 2,5 meter-  wordt gelegd. Zo wordt de steiger op een andere manier gebruikt dan waarvoor deze is bedoeld. Dat maakt niet dat over de steiger gezegd kan worden dat deze gebrekkig is. Vordering o.g.v. art 6:162 BW en art 6: 170 BW eveneens afgewezen.

ECLI:NL:RBMNE:2020:2506

Instantie

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak

24-06-2020

Datum publicatie

23-07-2020

Zaaknummer

C/16/499962 / HA RK 20-79

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Beschikking

Inhoudsindicatie

Deelgeschil. Letselschade. Val van gehuurde steiger. Geen gebrekkige zaak.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/499962 / HA RK 20-79

Beschikking van 24 juni 2020

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

advocaat mr. S. Boer te Amersfoort,

tegen

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

  1. de naamloze vennootschap

ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALITY SE,

gevestigd te Rotterdam,

verweersters,

advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam.

Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerster sub 1] genoemd. Waar specifiek verweerster sub 2 wordt bedoeld zal zij Allianz worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift met 5 producties, op de griffie van de rechtbank ontvangen op 23 maart 2020;

de brief van 1 april 2020 van de griffier aan mr. Boer met het verzoek het verzoekschrift aan te vullen met een overzicht van de schadeposten (artikel 1019x lid 3 aanhef en onder a Rv);

het faxbericht van 7 april 2020 met een voorlopig schadeoverzicht van mr. Boer;

de brief van 9 april 2020 van de griffier aan beide advocaten over wat de Corona-situatie betekent voor het verdere verloop van de procedure;

het verweerschrift met 5 producties, op de griffie van de rechtbank ontvangen op 1 mei 2020;

het e-mailbericht van 11 mei 2020 van de rechtbank waarbij aan partijen is bericht dat op 4 juni 2020 een mondelinge behandeling zal worden gehouden via Skype;

– het e-mailbericht van 4 juni 2020 waarbij mr. Boer zijn pleitnota aan de rechtbank heeft toegestuurd;

– de mondelinge behandeling op 4 juni 2020, door de Corona-situatie gehouden via Skype, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2.

Aan het einde van de Skype-zitting heeft de rechter partijen meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan.

2De overwegingen

Inleiding

2.1.

Op 25 september 2018 is [verzoeker] een ongeluk overkomen met een kamersteiger die bij [verweerster sub 1] was gehuurd. [verzoeker] heeft door dit voorval een drievoudige enkelbreuk opgelopen. Allianz is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster sub 1] .

Wat is er gebeurd?

2.2.

[verzoeker] heeft op 25 september 2018 als zzp’er in opdracht van de heer [A] van [naam] werkzaamheden verricht in een pand in Nieuwegein. [verzoeker] heeft de bedrading boven het systeemplafond van dat pand geherstructureerd. Om de werkzaamheden te kunnen verrichten was een steiger nodig. De heer [A] heeft daarvoor bij [verweerster sub 1] een kamersteiger gehuurd. Op enig moment is [verzoeker] via de rechter buitenkant van de steiger naar beneden gegaan. Hij is daarbij ten val is gekomen.

Wat is het punt?

2.3.

[verzoeker] vindt dat het ongeval is veroorzaakt door de gebrekkige kamersteiger die [verweerster sub 1] ter beschikking heeft gesteld en ook doordat geen zijstabilisatoren zijn meegeleverd. Ook is [verzoeker] van mening dat een medewerker van [verweerster sub 1] , de heer [B] (hierna: [B] ), een fout heeft gemaakt bij het (helpen) opbouwen van een steiger. [verweerster sub 1] , en later ook Allianz, hebben aansprakelijkheid afgewezen.

Hoe is het toen verder gegaan?

2.4.

Omdat tussen partijen discussie was over de vraag of [B] geholpen heeft bij het opzetten van de steiger en over wat er tussen hen is besproken toen [B] de steiger kwam afleveren, is een voorlopig getuigenverhoor gevraagd.

Voorlopig getuigenverhoor

2.5.

Het voorlopig getuigenverhoor is gehouden op 25 september 2019. [verzoeker] heeft toen onder meer het volgende verklaard:

Ik ben op 25 september 2018 van een kamersteiger gevallen toen ik er af wilde gaan. (…) Ik heb samen met de chauffeur van [verweerster sub 1] , de heer [B] , de steiger uitgeladen en samen hebben we de steiger binnen opgebouwd. Ik stelde vast dat er maar één plank bij geleverd was terwijl ik boven het systeemplafond moest werken. Dat is vrij hoog. Als er een tweede plank bijgeleverd zou zijn met een luikje erin dan had ik via de eerste plank binnendoor op de tweede plank kunnen klimmen. Dat is een veilige werkwijze. De heer [B] zei dat het niet uit maakte. Ook zag ik dat zijstabilisatoren ontbraken. Die waren kennelijk niet mee besteld. Ook dat was volgens de heer [B] niet onveilig. Ik heb hem wel 3 keer gevraagd of het zo kon en hij bevestigde dat.

Als u nou kijkt naar de foto die als productie 2 in het dossier zit, dan leg ik uit hoe het gegaan is. Ik ben op de steiger geklommen via de linker buitenkant. Dat lukte toen wel omdat je met je gewicht naar de binnenkant van de steiger gaat. Na anderhalf uur tot 2 uur was ik klaar met de klus. Toen had ik bedacht om langs de andere buitenkant naar beneden te gaan. Die kant staat dicht bij de muur en mijn idee was dat ik de muur kon gebruiken om stabiel naar beneden te gaan. Dat liep helaas anders omdat toen ik anderhalf meter lager stond toch door mijn gewicht de steiger uit balans trok en de steiger gleed vervolgens ook weg. De wielen waren wel op de rem maar konden het wegglijden niet voorkomen. Ik viel op de grond en hoorde gekraak in mijn enkel. Ik probeerde op te staan en toen ging ik knock-out. (…)

Ik was in de veronderstelling dat de heer [B] er verstand van had. Hij levert de steigers dagelijks denk ik en hij hielp mij bij het opbouwen. Bovendien heb ik er meerder keren naar gevraagd of de situatie veilig was en ik heb daarbij uitgelegd wat ik moest gaan doen.

Op de vragen van mr. De Lang antwoord ik als volgt:

  1. U vraagt mij waarom ik vroeg naar de zijstabilisatoren. Ik heb ervaring met grotere steigers voor buiten en daar zitten ze er standaard aan. Ik had nog niet eerder met dit type steiger gewerkt, ik bedoel daarmee een vrij hoge kamersteiger. Ik had wel ervaring met een lage kamersteiger bestaande uit een plank op 1 meter hoog. Zo’n steiger bestaat eigenlijk alleen uit een onderstel.
  1. Bij het afleveren van de steiger heb ik alleen de afleverbon gekregen en die zit ook in het dossier. Ik heb geen schriftelijke instructie gekregen.
  1. U vraagt mij hoe lang het opbouwen duurde. Maximaal 20 minuten. Het is nog wel een klusje. Daarbij merk ik nog op dat de plank met 2 personen op de steiger moet worden gezet anders lukt het niet.

Op de vragen van mr. Ariëns antwoord ik als volgt:

  1. [A] heeft de steiger besteld bij [verweerster sub 1] . Hij werkt samen met [C] en [C] is degene die mij de opdracht heeft gegeven. Ongeveer een maand voor het werk hebben we samen de ruimte bekeken en besproken wat er moest worden gedaan. Het was duidelijk dat ik op hoogte moest gaan werken. Hij zou de steiger regelen omdat ik zelf niet over een steiger beschikte. Wat voor een soort steiger er nodig was hebben wij niet besproken. De heer [C] is architect.

(…)”

2.6.

[B] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor onder andere het volgende verklaard:

  1. Mijn kant van het verhaal is als volgt. In mijn bakje lag het bonnetje dat ik een kamersteiger moest afleveren op een locatie in Nieuwegein. Het ging om een kamersteiger met een opzetstuk. Vanwege service heb ik geholpen met het opzetten van de steiger. Ik weet hoe dat moet, want ik ben daarvoor opgeleid. Ik weet dus hoe je dat op een veilige manier moet doen. Sterker nog er is maar een manier. Aan de hand van de foto in het dossier leg ik u uit hoe dat gegaan is. Zoals de steiger op de foto is opgebouwd, zo heb ik dat zeker niet gedaan. De schoor, dat is de oranje buis, die hoort daar helemaal niet. Die hoort boven het platform en het platform hoort veel lager. Zeker een meter naar beneden. Dan komt de schoor daar boven als leuning zodat je niet van het platform af valt. Als je het platform op ongeveer anderhalve meter plaatst kun je dat zeker zelf doen. Maar ook bij de hoogte die je op de foto ziet, moet het mogelijk zijn dat je het platform er zelf in tilt.
  1. Ik kan mij niet herinneren of de heer [verzoeker] naar een tweede platform heeft gevraagd. En dat geldt ook voor de stabilisatoren. Als dat besproken zou zijn, dan zou mijn antwoord zijn geweest dat ze niet mee worden geleverd.
  1. Op verzoek van [verweerster sub 1] heb ik een korte verklaring ondertekend. Wanneer dat was weet ik niet meer. U zegt dat die verklaring (…) in het dossier zit. Er staat in de verklaring dat de steiger compleet volgens de voorschriften geleverd is door mij. Dat betekent dat de steiger compleet was inclusief schoor, werkende wielen en het opzetstuk. Het opbouwen valt hier eigenlijk niet onder, we mogen dat niet doen. De reden hiervan is denk ik situaties zoals hier aan de hand te voorkomen.
  1. (…) Ik heb wel geholpen met de steiger op te bouwen. (…) Ik heb verteld dat ik de steiger heb opgebouwd zoals ik heb geleerd. Ik weet dat [D] een foto heeft gemaakt van de steiger maar die heb ik niet gezien. De foto in het dossier zie ik nu voor het eerst.
  1. Mr. De Lang laat mij een print zien van een deel van de website van [verweerster sub 1] . Ik hoor u zeggen dat deze print aan het proces-verbaal wordt gehecht. Bij de laatste bullet point staat een aantal nummers van steigers. Er staat: ‘gebruik driehoekstabilisatoren vanaf 2,5 m werkvloerhoogte’. De kamersteiger die ik heb afgeleverd heeft een werkvloerhoogte van 1,80 meter. [verweerster sub 1] Nieuwegein heeft geen hogere kamersteigers.

Op de vragen van mr. De Lang antwoord ik als volgt:

  1. (…) (…) Ik bezorg aan particulieren en aan professionals. Het wordt afgeraden om mee te helpen met opbouwen. Wij geven, als chauffeurs, geen instructie over hoe je moet opbouwen, ook niet bij particulieren, tenzij er om gevraagd wordt. De instructie wordt in de winkel gegeven of aan de balie op het moment dat er wordt gehuurd. Ik weet dat er een schriftelijke instructie is voor de opbouw van een rolsteiger. Ik weet niet of er een instructie is voor de kamersteiger. Op het moment van het ongeval wist ik dat de maximale werkvloerhoogte 1,80 meter is.

(…)”

2.7.

Omdat ook na het voorlopig getuigenverhoor geen aansprakelijkheid is erkend, is [verzoeker] deze deelgeschilprocedure gestart om over de aansprakelijkheid uitsluitsel te krijgen.

Wat verzoekt [verzoeker] ?

2.8.

In deze deelgeschilprocedure verzoekt [verzoeker] de rechtbank:

  1. tussen partijen voor recht te verklaren dat [verweerster sub 1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] op 25 september 2018 is overkomen en dat Allianz verplicht is om de schade van [verzoeker] te vergoeden;
  1. de kosten van dit deelgeschil te begroten en [verweerster sub 1] en Allianz (hoofdelijk) te veroordelen om dit bedrag, vermeerderd met het griffierecht dat [verzoeker] heeft betaald, aan [verzoeker] te voldoen.

Waarop baseert hij dat?

2.9.

[verzoeker] baseert de aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] primair op artikel 6:173 BW: [verweerster sub 1] heeft een steiger beschikbaar gesteld die niet heeft voldaan aan de verwachtingen die men daarvan redelijkerwijs mocht hebben. Subsidiair acht [verzoeker] [verweerster sub 1] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, omdat [verweerster sub 1] gevaarzettend heeft gehandeld door de benodigde zijstabilisatoren niet bij de kamersteiger te leveren. Als laatste, meer subsidiair, stelt [verzoeker] dat [verweerster sub 1] aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW: [B] heeft, als ondergeschikte van [verweerster sub 1] , niet geadviseerd dat met zijstabilisatoren moest worden gewerkt dan wel nagelaten om hem te waarschuwen dat hij niet zonder zijstabilisatoren op de steiger moest gaan werken.

Wat vindt [verweerster sub 1] ?

2.10.

[verweerster sub 1] betwist dat zij aansprakelijk is ten opzichte van [verzoeker] . De steiger was niet gebrekkig en voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Zijstabilisatoren zijn niet nodig bij deze steiger. [B] had [verzoeker] ook niet hoeven waarschuwen.

Gebrekkige zaak; toetsingskader

2.11.

Een zaak is gebrekkig als deze niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Dat volgt met zoveel woorden uit artikel 6:173 BW. De rechtbank zal hierna nagaan of de steiger waarop [verzoeker] gewerkt heeft, gebrekkig is.

Welk type steiger is gehuurd?

2.12.

Op de afleverbon die als productie 1 bij het verzoekschrift zit, staat als omschrijving “11960 Kamersteiger 200 cm werkvloer 185 × 75 cm” en ook “Rek 1m. inklapbaar opbouw voor 11960”. Uit de verwijzing naar de website van [verweerster sub 1] (printscreen in nummer 51 van het verzoekschrift en productie 2 van [verweerster sub 1] ) en de toelichting die partijen hierop tijdens de zitting en in de stukken hebben gegeven, leidt de rechtbank af dat besteld is een kamersteiger waarmee, door het opzetstuk dat ook besteld is, een werkvloerhoogte (platformhoogte) kon worden bereikt van 2 meter.

Geldt er een specifieke norm?

2.13.

Volgens [verzoeker] moet voor de verwachtingen die men mag hebben van een (gehuurde) steiger gekeken worden naar de veiligheidseisen die men mag stellen aan steigers. [verzoeker] verwijst naar de Europese richtlijnen 95/63 en 2001/45 waarin onder andere staat: “De ondersteuningen van de steiger moeten worden beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing en het dragende oppervlak moet een voldoende capaciteit hebben. De stabiliteit van de steiger moet verzekerd zijn. Ongewilde bewegingen van rolsteigers tijdens werkzaamheden op hoogte moeten door een passende voorziening worden voorkomen.”

De rechtbank constateert dat er niets staat over het gebruik van zijstabilisatoren vanaf een bepaalde hoogte. Verder is onvoldoende gesteld op welk ander punt de steiger niet aan normen voldoet. Op basis van deze Europese richtlijnen kan de rechtbank dan ook niet vaststellen dat er een dwingend voorschrift (over vanaf welke hoogte zijstabilisatoren verplicht zijn) geschonden is.

Voldeed de steiger aan redelijke verwachtingen?

2.14.

Omdat een specifieke norm ontbreekt, zal de rechtbank beoordelen of de steiger gebrekkig is omdat deze niet voldeed aan verwachtingen die men daarvan redelijkerwijs mocht hebben. Anders dan [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat de gehuurde kamersteiger voldeed aan verwachtingen over wat redelijk is. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is een kamersteiger gehuurd voor een werkvloerhoogte (platformhoogte) van 2 meter. Zijstabilisatoren waren voor die hoogte niet nodig. Dat volgt niet alleen uit een vermelding op (de printscreen van) de website van [verweerster sub 1] zelf, waarop staat “gebruik driehoeksstabilisatoren vanaf 2,5 m” (productie 2 van [verweerster sub 1] ) maar ook uit het A-blad Rolsteigers opgesteld door Volandis, dat [verweerster sub 1] als productie 3 in de procedure heeft gebracht. Op bladzijde 9 van dit A-blad Rolsteigers staat onder meer: “Als er vanaf een werkvloerhoogte van 2,5 m wordt gewerkt, moeten de stabilisatoren altijd worden gebruikt. Er worden vier stabilisatoren gebruikt, tenzij de opbouwinstructie van de fabrikant anders aangeeft.” De werkwijze van [verweerster sub 1] komt op dit punt overeen met deze aanbeveling. De rechtbank is van oordeel dat [verweerster sub 1] ook van deze aanbeveling mag uitgaan. Volandis is een adviesorgaan dat in het leven is geroepen door onder andere Bouwend Nederland, CNV en FNV en de aanbevelingen die in het A-blad Rolsteigers staan zijn geformuleerd door werkgevers en werknemers in de bouw (zie bladzijde 3 van het A-blad Rolsteigers). De verwijzingen van [verzoeker] naar diverse websites over (arbeids)veiligheid waar onder andere zou staan dat vanaf 2 meter vloerhoogte stabilisatoren verplicht zijn, vindt de rechtbank daartegenover minder zwaarwegend en daarom in deze zaak niet doorslaggevend.

2.15.

De rechtbank neemt bij het oordeel dat de gehuurde steiger voldeed aan wat in redelijkheid verwacht mogen worden ook in aanmerking dat het platform weliswaar kennelijk terechtgekomen is op een hogere hoogte dan 2 meter, maar dat niet vaststaat dat het platform ook daadwerkelijk op een hoogte van 2,5 meter lag, zoals [verzoeker] stelt (verzoekschrift nummer 44). [verweerster sub 1] betwist namelijk dat [verzoeker] heeft gewerkt op een werkvloerhoogte van (meer dan) 2,5 meter. [verweerster sub 1] onderbouwt dit ook. Zij wijst op de verklaring van [B] dat de steiger niet op die hoogte is opgebouwd en zij heeft een steiger zoals deze volgens [verzoeker] is gebruikt, opgebouwd en de hoogte van het platform opgemeten. Zij komt uit op een hoogte van 2,39 meter (zie de foto’s die als productie 4 door [verweerster sub 1] zijn overgelegd). [verzoeker] heeft dit niet weersproken. De rechtbank kan daarom niet als vaststaand aannemen dat het platform op een hoogte van 2,5 meter (of meer) lag op het moment van het ongeval. Uitgaande van een hoogte van 2,39 meter of in ieder geval van een hoogte minder dan 2,5 meter zijn, gezien de hiervoor genoemde aanbevelingen van Volandis, geen zijstabilisatoren verplicht. [verweerster sub 1] hoefde deze er dus ook niet (uit eigener beweging) bij te leveren.

2.16.

Al met al is de rechtbank van oordeel dat van een steiger die is besteld en geleverd is voor een werkvloerhoogte van 2 meter niet verwacht mag worden dat deze ook stabiel en veilig blijft als het platform hoger dan dat, in dit geval volgens de eigen stellingen van [verzoeker] op circa 2,5 meter, wordt gelegd. Zo wordt de steiger op een andere manier gebruikt dan waarvoor deze is bedoeld. Dat maakt niet dat over de steiger gezegd kan worden dat deze gebrekkig is.

Is de steiger gebrekkig?

2.17.

Dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen betekent dat steiger geen gebrekkige zaak is waarvoor [verweerster sub 1] aansprakelijk is.

Gevaarlijke situatie?

2.18.

Daarmee komt de rechtbank toe aan het standpunt van [verzoeker] dat [verweerster sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door geen zijstabilisatoren, die volgens hem wel nodig waren, bij de kamersteiger te leveren. De rechtbank vindt dat [verweerster sub 1] geen gevaarlijke (gevaarzettende) situatie heeft laten ontstaan. Zoals ook hiervoor is overwogen, waren voor deze steiger geen zijstabilisatoren nodig of verplicht. Bovendien was de kamersteiger geschikt om te werken op een hoogte van 2 meter, terwijl [verzoeker] volgens de eigen stellingen heeft gewerkt op een hoogte van 2,5 meter. Volgens [verzoeker] is [verweerster sub 1] hier debet aan, omdat [B] heeft geholpen de steiger op te bouwen waarbij het platform op 2,5 meter is bevestigd. Dat dit zo is staat echter niet vast. Uit de verklaringen die zijn afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor blijkt dat [verzoeker] dit verklaart, maar dat dit niet wordt bevestigd door wat [B] verklaart. [B] ontkent namelijk dat hij de steiger met het platform op een hoogte van 2,5 meter heeft opgebouwd. Ook staat niet vast dat [verzoeker] aan [B] heeft gevraagd of de steiger wel stabiel en veilig was om op die hoogte te gaan werken en of er geen zijstabilisatoren aan moeten. [verzoeker] verklaart dit wel, maar ook dit wordt niet bevestigd met de verklaring die [B] aflegt. [B] zegt namelijk zich dat niet meer te herinneren en geeft aan dat als dat besproken zou zijn zijn antwoord zou zijn geweest dat deze niet worden meegeleverd. De rechtbank kan daarom niet als vaststaand aannemen dat de steiger mede door toedoen van [B] op die manier is opgebouwd en achtergelaten. [verweerster sub 1] is daarom ook niet aansprakelijk op grond van onrechtmatig, gevaarzettend, handelen.

Heeft [B] een fout gemaakt?

2.19.

Omdat [B] en [verzoeker] op het specifieke punt van de hoogte waarop zij het platform hebben bevestigd anders verklaren (zie ook hiervoor onder 2.16.) kan de rechtbank ook niet vaststellen dat er sprake is van een fout van [B] . Bovendien geldt ook hier dat, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijstabilisatoren niet nodig waren, zodat ook niet geadviseerd hoefde te worden deze te gebruiken of gewaarschuwd hoefde te worden om niet zonder zijstabilisatoren op de steiger te gaan werken. Dit betekent dat [verweerster sub 1] ook niet op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is.

Wat betekent dit voor het verzoek van [verzoeker] ?

2.20.

Dat wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, betekent dat [verweerster sub 1] niet aansprakelijk is voor de gevolgen die de val van de steiger voor [verzoeker] heeft. Het verzoek wordt afgewezen.

Kosten van het deelgeschil

2.21.

De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 6.957,50 (23 uur x € 250,00 plus btw), te vermeerderen met het griffierecht.

[verweerster sub 1] heeft geen (apart) verweer gevoerd tegen het uurtarief en ook niet tegen de 15 uren die gerekend worden voor het opstellen van het verzoekschrift. De 8 uren die [verzoeker] (na matiging ter zitting) rekent voor “nog te besteden tijd” vindt [verweerster sub 1] te veel. Zij vindt een aantal van 3 uren redelijk.

2.22.

De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het totaal aantal uren van 23 dat is besteed en opgegeven past daar niet bij. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 20 uren x € 250 exclusief btw, dus op € 6.050,00 inclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 83,00 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Het totaalbedrag is dan € 6.133,00. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en [verweerster sub 1] niet veroordelen om dit te betalen.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

wijst het verzoek af;

3.2.

begroot de kosten van dit deelgeschil op € 6.133,00.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Killian en is een tegenwoordigheid van mr. M.A. Rademaker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.1

1type: MAR/4186 coll: jk

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey