Rb: werkgever niet aansprakelijk voor de schade (PTSS) van de werknemer, onvoldoende onderbouwing gevaarlijke werkomstandigheden
Een medewerker van een organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking heeft zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van PTSS en heeft aanspraak gemaakt op een materiële en immateriële schadevergoeding . De vraag is of de PTSS gerelateerd is aan zijn arbeid of een andere oorzaak heeft. De door de werkgever ingeschakelde schade expert heeft geadviseerd de aansprakelijkheid niet te aanvaarden waarna de werkgever de aansprakelijkheid afwijst. De rechtbank heeft eerder een deskundigenbericht bevolen teneinde de oorzaak te achterhalen. Uit het uitgebrachte psychiatrische rapport bleek dat er door familiaire kwetsbaarheid een verminderd weerstandsvermogen is tegen de vermelde incidenten. Volgens de werknemer had de werkgever betere hulpmiddelen ter beschikking moeten stellen. De werkgever betwist de vordering en voert aan dat de werkzaamheden behoorden tot de normale en gebruikelijke werkzaamheden. Daarnaast was geen sprake van een uitzonderlijk hoge werkdruk of stressvolle situatie. Ook heeft de werknemer nooit aangegeven dat hij stress of overbelasting heeft ervaren. De omkeringsregel kan alleen worden toegepast als het causaal verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden niet te onzeker of te onbepaald is. Conclusie is dat omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als gevaarlijke werkomstandigheden. De rechter vindt dat de werknemer onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden zodanig waren dat die de PTSS hebben kunnen veroorzaakt. Er kan niet worden vastgesteld dat de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden. De rechter wijst de vordering af.
ECLI:NL:RBNHO:2022:5288
Instantie Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak 25-05-2022
Datum publicatie 29-06-2022
Zaaknummer 960/9497 \ CV EXPL 21-8827
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Op tegenspraak
Inhoudsindicatie Werkgeversaansprakelijkheid. Werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake was van gevaarlijke werkomstandigheden. Het causaal verband is te onzeker om de omkeringsregel toe te passen. De werkgever heeft aan haar zorgplicht voldaan.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2022-0450
AR-Updates.nl 2022-0749
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9609497 \ CV EXPL 21-8827
Uitspraakdatum: 25 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.A. Bootsma
tegen
de stichting Stichting SIG, organisatie voor ondersteuning van mensen met een beperking
gevestigd te Beverwijk
gedaagde
verder te noemen: SIG
gemachtigde: mr. M.F. van der Mersch
de zaak in het kort
De kantonrechter vindt dat de werkgever niet aansprakelijk is voor de schade die de werknemer lijdt in verband met zijn PTSS. Volgens de kantonrechter heeft de werknemer onvoldoende onderbouwd dat sprake was van gevaarlijke werkomstandigheden. Het causaal verband is te onzeker om de omkeringsregel toe te passen. De werkgever was niet bekend met de psychische kwetsbaarheid van de werknemer en hoefde dat ook niet te zijn; de werkgever heeft ook aan haar zorgplicht voldaan.
1Het procesverloop
1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 20 december 2021 een vordering tegen SIG ingesteld. SIG heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 21 april 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] en SIG hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
2De feiten
2.1.
[eiser] , geboren [geboortedatum] 1963 (59 jaar), is op 1 juni 2004 in dienst getreden bij SIG. De laatste functie die [eiser] vervulde is die van assistent begeleider op de woonvoorziening [XX] (‘de woonvoorziening’).
2.2.
SIG is een zorginstelling die ambulante ondersteuning biedt bij dagelijkse activiteiten zoals opvoeden, wonen, werken, dagbesteding en leven van mensen met een verstandelijke beperking en/of autismeverwante problematiek. Alle cliënten van de woonvoorziening hebben een persoonlijk begeleider. Assistent-begeleiders geven mede uitvoering aan doelen en afspraken in het begeleidingsplan.
2.3.
Een van de cliënten van de woonvoorziening was mevrouw [AA] . Zij had een licht verstandelijke beperking en was sinds begin 2018 ernstig ziek. Begin 2019 verslechterde haar gezondheidssituatie. Mevrouw [AA] . is op 14 februari 2019 overleden, zij heeft tot die tijd in de woonvoorziening gewoond.
2.4.
In het beleidsvormend team (BVT) van 9 januari 2019 is over mevrouw [AA] . geschreven: ‘die heeft uitbehandelde leverkanker. Ze gaat lichamelijk achteruit. […] Bij pijn kan bestreden worden de palliatieve zorg ingezet worden. Dit kan via de huisarts lopen.’
2.5.
In de rapportages over de begeleiding van mevrouw [AA] ., opgesteld door begeleiders van de woonvoorziening, staan de volgende relevante zaken:
20 januari 2019: ‘om 22.05 uur (19-1) belde [AA] dat ze gevallen was […] Even een minuutje moest ze zoeken naar haar evenwicht, maar eenmaal gevonden kon ze lopend naar haar slaapkamer. […] Het uit de rolstoel komen koste haar veel moeite. Ik heb [BB] gemaild met de vraag of er zsm toilet beugels geïnstalleerd kunnen worden. […] Het lopen naar de badkamer ging zozo. Toch besloten om haar de dag door te laten brengen in de rolstoel.
23 januari 2019 (door [eiser] ): ‘ [AA] belde vannacht om 1.00 of ik haar wilde helpen met naar de postoel gaan. Om 5.00 belde zij opnieuw of ik wilde helpen met de postoel. Ik kreeg [AA] moeilijk uit bed. Een papegaai en verstelbare hoofdsteun (ziekenhuis bed) lijkt mij wel nodig. Reportage [AA] vanmorgen geholpen met wassen, ging goed ze kan alleen niet ver lopen.’
24 januari 2019: ‘Met [AA] besproken over een hoog/laag bed. [AA] vindt dit een stap te ver. Afgesproken dat we het nog even zo laten en dat ik volgende week het weer met haar zal bespreken. Wel benoemt dat als wij merken dat het echt helemaal niet meer gaat wij de knoop wel doorhakken.’
1 februari 2019: ‘Het uit bed halen gaat wel steeds moeizamer.’
6 februari 2019: ‘Ik heb […] voicemail ingesproken om hulp te bieden voor de juiste oplossingen om [AA] goed te kunnen helpen gezien het erg moeizaam gaat om haar op te laten staan en soms bijna niet lukt. De transfers toilet en naar bed. Ook voor het matras overleggen omdat ze daar nu niet lekker op slaapt. Ook de rolstoel waar ze nu bijna de hele dag in zit bespreken. Ze zit hier echt niet lekker in en scheef.’
8 februari 2019: ‘De huisarts is langs geweest […] ook benoemde ze naar mij dat wij ons moeten gaan afvragen of wij haar hier nog kunnen blijven begeleiden/verzorgen. […] Want er kan ook besproken worden (met [AA] ) dat ze naar een hospice zou gaan voor de laatste levensfase. Een andere optie is dat we palliatieve sedatie gaan starten. En dat ze verzorgd gaat worden door de thuiszorg. Ze kan een pompje krijgen dat ze slapend gehouden wordt, zodat ze zomin mogelijk pijn/last van heeft. […]’
Op of omstreeks 8 februari 2019 door [eiser] : ‘ [AA] kan ook niet meer goed in de rolstoel zitten, ze sleept met haar voeten over de grond. Is het mogelijk dat er een kantel rolstoel kan komen (een die (ktr: andere cliënt) heeft gehad) Als [AA] dan wil rusten kunnen we de rolstoel kantelen, zodat ze in haar stoel kan blijven. Om [AA] nu weer van de bank te krijgen zal heel zwaar gaan worden, we moeten oppassen dat het niet in je rug schiet.’
11 februari 2019 (door [eiser] ): ‘Tijdens het douchen begon [AA] heel erg te spugen, ik dacht eerst dat het bloed was. Ze had tijdens het opstaan twee bekers bessesap gedronken, dat kan ook de kleur verklaren. Maar wat [AA] moest spugen was veel en veel meer, het was geen fijn gezicht.’
12 februari 2019: ‘De dokter belde terug, ze was heel duidelijk, [AA] is in haar laatste levensfase, we moeten [AA] vanaf vandaag op bed verzorgen, de dokter gaat hier thuiszorg voor regelen.’
2.6.
[eiser] heeft zich op 19 februari 2019 ziekgemeld. Op 21 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , de teamleider [teamleider] (‘ [teamleider] ’) en clustermanager [clustermanager] (‘ [clustermanager] ’). SIG heeft na dat gesprek op 26 februari 2019 een brief aan [eiser] gestuurd waarin zij een verslag van het gesprek heeft weergegeven.
2.7.
[eiser] krijgt sinds april 2019 behandeling in verband met (symptomen van) een posttraumatische stress stoornis (PTSS).
2.8.
In een brief van 11 juni 2019 van mr. [CC] van Stad Medisch Advies B.V. aan de gemachtigde van [eiser] staat: ‘In kwestie dient de vraag te worden beantwoord of er al dan niet een arbeidsgerelateerde posttraumatische stressstoornis in het spel is en of er al dan niet niet-werkgerelateerde factoren zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van voornoemde vraag. […] Alles bijeengenomen, ga ik er voorshands van uit dat uw cliënt inderdaad te kampen heeft met een post-traumatische stressstoornis, arbeidsgerelateerd. Daarnaast zijn er ook niet-werkgerelateerde factoren waarmee rekening moet worden gehouden, waartoe ik het recente overlijden van de zuster van uw cliënt reken. Teneinde op met zekerheid de (geringe) kans aan te tonen dat uw cliënt gezondheidsschade door arbeid heeft verkregen, is het wenselijk om een onafhankelijke psychiatrische expertise te laten verrichten door een ter zake deskundige.’
2.9.
Bij brief van 18 juli 2019 heeft [eiser] SIG aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van zijn PTSS en aanspraak gemaakt op een materiële en immateriële schadevergoeding. Bij brief van 23 juli 2019 heeft SIG [eiser] laten weten dat zij de aansprakelijkstelling heeft doorgestuurd naar haar verzekeraar.
2.10.
Op 2 oktober 2019 heeft de schade-expert van SIG, [schade-expert] (‘ [schade-expert] ’) een expertise rapport opgemaakt. Bij brief van 22 januari 2020 heeft [schade-expert] [eiser] laten weten dat zij SIG heeft geadviseerd de aansprakelijkheid niet te aanvaarden. Op 31 januari 2020 heeft SIG [eiser] per e-mail laten weten dat zij de aansprakelijkheid afwijst.
2.11.
[eiser] heeft SIG gevraagd mee te werken aan een gezamenlijke psychiatrische expertise, SIG wilde dat niet. Daarna heeft [eiser] een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ingediend. Bij beschikking van 4 maart 2021 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
‘1. Wat is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en waardoor wordt deze veroorzaakt?
2. Bestaat er bij betrokkene een psychiatrische, medisch algemeen aanvaarde stoornis?
Zo ja, waardoor wordt deze veroorzaakt en welke beperkingen ondervindt hij hierdoor (is causaliteit aanwezig)?
3. Indien u vraag 2 positief heeft beantwoord, dan nog graag de volgende vragen beantwoorden.
4. Kunt u de ernst van de stoornis aangeven en de duur die redelijkerwijs met de genezing daarvan gemoeid zal zijn? Gelieve deze oordelen zo mogelijk ook te onderbouwen aan de hand van in de literatuur objectieve criteria.
5. [eiser] noemt een tweetal traumatische ervaringen, te weten:
- de behandeling van een concrete cliënte gedurende de terminale fase in zijn algemeenheid en specifiek een voorval waarbij de betreffende cliënte heeft moeten braken onder de douche in aanwezigheid van [eiser] ;
- een concreet gesprek tussen [eiser] en dienst leidinggevenden d.d. 26 februari 2019. (de kantonrechter houdt het ervoor dat de rechtbank doelt op het gesprek van 21 februari 2019)
Acht u de door [eiser] gestelde ‘traumatische ervaringen’ voldoende concreet én van voldoende gewicht om een causaal verband te kunnen leggen met de vastgestelde PTSS?
- Zijn er naar uw oordeel mogelijk nog andere oorzaken aan te wijzen van de vastgestelde PTSS, zoals genoemd wordt het overlijden van de zuster van [eiser] ?
7. (algemene slotvraag) Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?’
2.12.
Psychiater Prof. em. dr. [psychiater] (‘ [psychiater] ) heeft het deskundigenonderzoek uitgevoerd en daarvan op 11 mei 2021 een psychiatrisch rapport uitgebracht. Als antwoord op vraag 2 heeft hij gegeven: ‘Ja, betrokkene lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (zie Beschouwing). Het ontstaan hiervan is multiconditioneel bepaald (enkelvoudige, directe causaliteit komt in de psychiatrie en psychologie in feite niet voor) […] zijn voorgeschiedenis wijst op een kwetsbaarheid voor psychotische fenomenen, betrokkene heeft op zijn werk enkele weken tot maanden van grote inspanning en werkstress ervaren, het braken van een cliënte is een onverwachte en afschuwwekende ervaring, betrokkenes verwachtingen van de gang van zaken na haar dood zijn anders dan zoals de werkelijkheid zich afspeelt, op zijn verbazing daarover en een verwachte uitleg wordt niet tegemoetgekomen op een congruente wijze. Door deze cumulatie en sequentie aan gebeurtenissen wordt zijn psychische draagkracht overschreden.’
2.13.
Als antwoord op vraag 5 heeft [psychiater] verwezen naar twee alinea’s van zijn beschouwing. In die twee alinea’s staat onder andere: ‘Het uitlokkend (“luxerend”) moment voor het ontstaan van deze stoornis valt te reconstrueren uit betrokkenes inzet in zijn werk gedurende de laatste drie jaren voor zijn uitval. In die periode heeft hij, althans zo heeft hij dat ervaren, zijn teamleden aangestuurd in de verzorging van tenminste twee cliënten omdat hij als enige, in een eerder stadium van zijn leven namelijk tijdens de verzorging van zijn vader, allerlei verpleegkundige technieken zich eigen had gemaakt. Hij heeft zich ervoor ingespannen die ook in het SIG toe te passen omdat de aard en ziektebeelden van de cliënten hem daartoe aanleiding gaven. […] Ten aanzien van de classificatie Posttraumatische stressstoornis in de DSM-5 dient hierbij opgemerkt te worden dat betrokkene in deze classificatie niet voldoet aan het criterium A […] Dat in de beschrijvende diagnose betrokkene toch voldoet aan eisen van een PTSS komt doordat hij in deze een kwetsbare persoonlijkheid heeft. Recidiverende psychoses hebben zich voorgedaan bij zowel zijn moeder als bij zijn zuster […] Uit het verslag van betrokkene van het laederende gebeuren komt naar voren dat betrokkene langere tijd zich boven zijn kracht en kunnen heeft ingezet, dat hij daarna de omgang van zijn directie met de gestorven cliënte niet begreep en vervolgens, tijdens een gesprek met die directie, in dat gesprek op een geheel verkeerd been werd gezet en in de war raakte. Direct daarop had betrokkene last van slaapstoornissen, onrust en verwarrende gedachten. Kortom, door zijn familiaire kwetsbaarheid heeft betrokkene een verminderd weerstandsvermogen tegen de door hem vermelde incidenten in februari 2019, waardoor hij eerder decompenseerde in een PTSS (zoals die nu door mij wordt vastgesteld) dan te verwachten valt van de gemiddelde mens. De drempel voor het ontwikkelen van een PTSS ligt bij hem lager.’
2.14.
Met een vaststellingsovereenkomst van 12 mei 2021 is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en SIG met wederzijds goedvinden beëindigd. In de vaststellingsovereenkomst is de aansprakelijkstelling van [eiser] van 18 juli 2019 uitgezonderd van de overeengekomen finale kwijting.
3De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat SIG jegens hem aansprakelijk is en dat SIG gehouden is de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade (op te maken bij staat) te vergoeden. Ook vordert [eiser] dat de kantonrechter voor recht verklaart dat SIG wettelijke rente moet betalen. Daarnaast vordert [eiser] dat SIG wordt veroordeeld om aan hem een voorschot van € 7.500,- ten aanzien van de materiële schade, een voorschot van € 5.000,- ten aanzien van immateriële schade en een vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 23.901,20 te betalen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij een PTSS heeft gekregen doordat hij (1) in de laatste weken van het leven van een cliënte niet de kennis, vaardigheden en (met name) hulpmiddelen had die hij nodig had om haar te verzorgen, (2) aanwezig was toen die cliënte braaksel met een donkere/zwarte kleur opgaf en (3) een onveilig en intimiderend gesprek heeft gevoerd met zijn werkgever op 21 februari 2019. Volgens [eiser] had SIG eerder en betere hulpmiddelen beschikbaar moeten stellen en eerder thuiszorg moeten inschakelen of de cliënte moeten verhuizen. SIG is op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de gezondheidsschade van [eiser] , zij is in haar zorgplicht tekort geschoten.
4Het verweer
4.1.
SIG betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de werkzaamheden die [eiser] in het kader van de begeleiding aan de betreffende cliënte moest uitvoeren, behoorden tot zijn normale en gebruikelijke werkzaamheden. Volgens SIG rust de verantwoordelijkheid voor de zorg van haar cliënten op de huisarts, ook voor wat betreft het inschakelen van de thuiszorg en de inzet van hulpmiddelen. Bij de begeleiding van deze cliënte is voldaan aan de protocollen van SIG, namelijk voldoende samenwerken met de huisarts en rekening houden met de autonomie van de cliënte. Er was geen sprake van een uitzonderlijk hoge werkdruk of stressvolle situatie, [eiser] heeft ook nooit aangegeven dat hij stress of overbelasting ervoer en SIG was niet op de hoogte van zijn psychische kwetsbaarheid. SIG betwist dat het gesprek op 21 februari 2019 onveilig en/of intimiderend was. Volgens SIG ontbreekt ook het causaal verband tussen de gebeurtenissen en de schade. SIG heeft ook verweer gevoerd tegen de gevorderde voorschotten en buitengerechtelijke kosten.
5De beoordeling
5.1.
De vraag die moet worden beantwoord is of SIG op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. Ten aanzien van de bewijslastverdeling volgt uit artikel 7:658 BW dat:
- [eiser] moet stellen en bij betwisting bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dus dat er sprake is van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade;
- als dit vast komt te staan, SIG vervolgens moet stellen en zo nodig bewijzen dat zij heeft voldaan aan haar verplichting om voor een veilige werkplek en gezonde arbeidsomstandigheden te zorgen, zij moet dus bewijzen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan;
III. wanneer SIG er niet in slaagt te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, het causaal verband tussen haar tekortkoming en de schade in beginsel gegeven is.
5.2.
Het gaat in deze zaak om een PTSS, een ziektebeeld dat kan optreden na een of meer ernstige traumatiserende gebeurtenissen. PTSS is een multi-causaal ziektebeeld. Dat wil zeggen dat er meerdere mogelijke oorzaken zijn. Wil [eiser] met succes een beroep doen op artikel 7:658 BW dan zal hij voldoende feiten en omstandigheden moeten stellen over zijn werksituatie zodat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zijn klachten door die werksituatie (en niet door iets anders, bijvoorbeeld ook door omstandigheden in zijn privésituatie) zijn ontstaan.
5.3.
Omdat het, onder meer in het geval van beroepsziektes, lastig kan zijn om het causaal verband aan te tonen, is de Hoge Raad de werknemer voor wat betreft het bewijs van het causale verband tegemoet gekomen met de omkeringsregel. Voor toepassing van de omkeringsregel moet de werknemer stellen en bij betwisting aannemelijk maken dat hij (1) bij het verrichten van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, en (2) dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten die door de blootstelling kunnen zijn veroorzaakt. Als [eiser] daaraan voldoet, is SIG aansprakelijk, tenzij SIG kan aantonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Deze omkeringsregel kan alleen worden toegepast als het causaal verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden niet te onzeker of te onbepaald is (ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 Lansink/Ritsma).
5.4.
Vaststaat dat [eiser] is gediagnostiseerd met PTSS. Gelet op het voorgaande is het aan [eiser] om te stellen en onderbouwen dat de werkomstandigheden zodanig waren, dat die zijn PTSS (kunnen) hebben veroorzaakt. De kantonrechter vindt dat [eiser] dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat wordt toegelicht aan de hand van de drie door [eiser] voorgedragen oorzaken/omstandigheden.
(1) het ontbreken van kennis en hulpmiddelen voor het verzorgen van mevrouw [AA] .
5.5.
[eiser] stelt dat hij (en zijn collega’s) mevrouw [AA] . zonder de juiste kennis en hulpmiddelen heeft moeten verzorgen. Ter zitting heeft hij de situatie van mevrouw [AA] . vergeleken met de situatie van een cliënte die kort voor mevrouw [AA] . verzorgd moest worden tot haar overlijden. Hij heeft daarover herhaaldelijk gezegd dat ‘het contrast niet groter kon’. SIG heeft aangevoerd dat de begeleiding aan mevrouw [AA] . niet is veranderd toen haar ziekte verergerde: [eiser] en zijn collega’s moesten haar nog steeds helpen bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen: het helpen van cliënten met uit bed komen, verplaatsen, wassen en aankleden, eten en drinken enzovoort. Die verzorging kan wel zwaarder worden als een cliënt zwaarder wordt, maar dat kwam volgens SIG vaker voor. Ook het begeleiden van cliënten in de laatste levensfase is volgens SIG onderdeel van het vaste takenpakket. Verder heeft SIG aangevoerd dat de situatie van mevrouw [AA] . en de kort daarvoor overleden cliënte niet te vergelijken zijn omdat die cliënte, in tegenstelling tot mevrouw [AA] ., wilsonbekwaam was. SIG respecteerde de wensen van mevrouw [AA] . zolang de begeleiding aan haar niet in het gedrang en dat laatste is nooit het geval geweest.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de begeleiding die hij mevrouw [AA] . in de laatste weken van haar leven heeft geboden, geen onderdeel waren van zijn gebruikelijke of overeengekomen werkzaamheden en dat in verband met het ontbreken van kennis en hulpmiddelen, sprake was van een gevaarlijke situatie.
5.7.
Uit de rapportages die [eiser] en zijn collega’s over de verzorging van mevrouw [AA] . bijhielden, volgt ook niet dat sprake was van gevaarlijke werkomstandigheden. Weliswaar heeft [eiser] zo’n drie weken voor het overlijden van mevrouw [AA] . aangegeven dat ‘een papegaai en verstelbare hoofdsteun hem wel nodig leken’ en staan er ongeveer een week voor het overlijden van mevrouw [AA] . nog wat andere suggesties voor hulpmiddelen in de rapportages, maar uit die rapportages volgt niet dat sprake was van gevaarlijke werkomstandigheden of dat [eiser] en zijn collega’s zonder die hulpmiddelen hun werkzaamheden niet meer verantwoord konden uitoefenen.
5.8.
Het is voorstelbaar dat [eiser] bij de begeleiding van zwaardere cliënten (die al dan niet in de laatste levensfase verkeren) liever gebruik maakt van hulpmiddelen, maar hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een gevaarlijke werksituatie. Daarbij komt dat het ontbreken van hulpmiddelen kan leiden tot lichamelijk gevaarlijke werkomstandigheden, maar dat psychische gevaren daarbij niet in eerste instantie voor de hand liggen. Daarmee hoefde SIG dan ook in beginsel geen rekening te houden, zoals hierna nog aan de orde zal komen bij het bespreken van de zorgplicht van SIG.
(2) het overgeven van donker/zwart braaksel
5.9.
[eiser] stelt dat het moment waarop mevrouw [AA] . onder de douche een donkere/zwarte kleur braaksel opgaf, een traumatische ervaring voor hem was. Ter zitting is aan de orde gekomen dat het bij SIG vaker gebeurde dat cliënten (in het bijzijn van werknemers) moesten overgeven. [eiser] heeft zelf in de rapportage van die dag geschreven dat de bessensap die mevrouw [AA] . die dag gedronken had, de kleur van het braaksel kon verklaren. Ook uit deze omstandigheid kan niet worden afgeleid dat SIG een gevaarlijke werksituatie heeft laten ontstaan door [eiser] bloot te stellen aan de kans dat een client onder de douche zwartkleurig braaksel overgeeft.
(3) het gesprek van 21 februari 2019
5.10.
Op 21 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , de teamleider en de clustermanager. [eiser] stelt daarover dat het een vervelend, intimiderend en onveilig gesprek was. Zijn verwachting van dat gesprek was dat zou worden gesproken over fouten die in zijn ogen bij de verzorging van mevrouw [AA] . waren gemaakt, en hoe zulke fouten in de toekomst konden worden voorkomen. SIG vond echter niet dat er fouten waren gemaakt. Verder waren partijen het tijdens en na het gesprek oneens over de vraag of [eiser] (uitsluitend) naar de bedrijfsarts moest of dat verstandig was dat hij (eerst) naar de bedrijfsmaatschappelijk werker zou gaan.
5.11.
Beide partijen hebben een gespreksverslag opgesteld. SIG heeft haar gespreksverslag enkele dagen na het gesprek aan [eiser] gestuurd. SIG ontving het gespreksverslag van [eiser] voor het eerst bij het verzoekschrift ten aanzien van het voorlopig deskundigenbericht (24 juni 2020). SIG betwist de inhoud van het gespreksverslag dat [eiser] heeft opgesteld.
5.12.
[eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn weergave van het gesprek juist is. Dat één van zijn collega’s (ook) een gesprek met de districtmanager heeft gehad en daarover onder andere heeft verklaard dat de districtmanager zich daarin aanvallend opstelde, is onvoldoende om conclusies te trekken over het gesprek dat [eiser] met de districtmanager had. Daarbij komt dat zelfs als die weergave van het gesprek juist is, het nog de vraag is of sprake van gevaarlijke werkomstandigheden.
Geen gevaarlijke werkomstandigheden
5.13.
De conclusie is dat alle drie de door [eiser] voorgedragen oorzaken/omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als gevaarlijke werkomstandigheden. De psychiatrische rapportage maakt dat niet anders. Dat komt ten eerste omdat de psychiater zich niet heeft bezig gehouden met de hiervoor omschreven feitenvaststelling. Ook is het rapport onduidelijk met betrekking tot het causaal verband. De psychiater geeft in zijn brief van 5 juli 2021 (terecht) aan dat het niet aan hem is om de juridische causaliteit te beoordelen. Overigens wordt ten aanzien van de causaliteit in het rapport zowel gerefereerd aan een langere periode (van enkele jaren) voorafgaand aan het moment waarop [eiser] is uitgevallen, als ook aan een periode van enkele weken tot maanden.
5.14.
Daarbij wordt in het rapport van de psychiater gerefereerd aan eventuele andere oorzaken van de stoornis, namelijk het overlijden van de zuster van [eiser] en de psychische kwetsbaarheid van [eiser] , die ervoor heeft gezorgd dat hij eerder dan een gemiddeld mens decompenseerde.
5.15.
Gelet op het voorgaande is het causaal verband tussen de door [eiser] aangedragen oorzaken en zijn ziektebeeld te onzeker om de omkeringsregel toe te passen.
De zorgplicht
5.16.
Overigens wordt overwogen dat ook niet aannemelijk is geworden dat SIG haar zorgplicht heeft geschonden. In dit kader is relevant dat SIG niet op de hoogte was van [eiser] ’ psychische kwetsbaarheid. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake was van arbeidsomstandigheden die naar objectieve maatstaven een buitensporig geestelijk belastend karakter met zich mee brachten. Ook is niet vast komen te staan dat [eiser] heeft geklaagd over de werkomstandigheden, terwijl hij in een eerdere fase van het dienstverband wel heeft aangegeven – zoals ter zitting aan de orde is geweest – dat hij een bepaalde cursus niet kon volgen en geen auto kon rijden omdat dat hem teveel stress opleverde. Hieruit kan worden afgeleid dat [eiser] zijn weg naar de leiding wel wist te vinden en hij ook durfde duidelijk te maken wanneer het hem te veel werd. In tegenstelling tot wat [eiser] heeft gesteld, had SIG volgens de kantonrechter hieruit niet hoeven begrijpen dat de werkzaamheden ten behoeve van mevrouw [AA] . [eiser] serieuze stress zouden bezorgen. De werkzaamheden die [eiser] uitvoerde ten behoeve van mevrouw [AA] . waren immers niet anders of meer dan zijn gebruikelijke werkzaamheden. Gesteld noch gebleken is dat en waarom [eiser] zijn gezondheidsbezwaren tegen de werkzaamheden/werkomstandigheden niet kenbaar heeft gemaakt of kunnen maken. Daarbij komt dat SIG in het verleden rekening heeft gehouden met de eerdere bezwaren van [eiser] ten aanzien van de betreffende cursus en autorijden, zodat ook in dit geval de verwachting is dat SIG rekening zou hebben gehouden met eventuele bezwaren van [eiser] , als zij die zou hebben gekend.
5.17.
Omdat niet is komen vast te staan dat sprake was van (objectief) voor de psychische gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden, hoefde SIG geen probleem of risico te vermoeden. Aangezien [eiser] ook niet heeft geklaagd over de werkomstandigheden, kan niet worden vastgesteld dat SIG haar zorgplicht heeft geschonden.
De conclusie en de proceskosten
5.18.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal afwijzen.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.
6De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor SIG worden vastgesteld op een bedrag van € 996,00 aan salaris van de gemachtigde van SIG;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter