Rb: werkgever niet aansprakelijk voor van onderste trede, geen waarschuwingsplicht, ongelukkige samenloop
Werknemer komt ten bij het afdalen van een verhoging, volgens zijn eigen verklaring, omdat hij de onderste trede van de verhoging heeft gemist. Hij loopt dwarslaesie op. De kantonrechter oordeelt dat, uitgaande van deze toedracht – er zijn geen getuigen- niet is niet komen vast te staan dat werkgever is tekortgeschoten in haar zorgplicht. De betreffende constructie van twee treden bestond al 24 jaar. Er hadt zich nooit eerder een ongeval voorgedaan. De treden voldeden aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Het belopen van twee treden om daarmee een verhoging van 23 cm te overbruggen is op zichzelf een normale bezigheid waarvoor een werkgever geen instructies hoeft te geven of te waarschuwen. De conclusie is dat werknemer als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden ten val is gekomen. Vordering afgewezen.
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
27-02-2020
Datum publicatie
09-03-2020
Zaaknummer
7816972
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie
artikel 7:658 BW – werkgever is niet aansprakelijk voor de gevolgen van een val bij het afdalen van een verhoging.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Vonnis van 27 februari 2020
in de hoofdzaak met zaak- en rolnummer 7816972/CV EXPL 19-5395 van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.E. Franken te Boxmeer,
t e g e n
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 1],
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 1] ,
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 2],
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde gedaagde sub 1: mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam,
gemachtigde gedaagde sub 2: mr. J. Streefkerk te Voorburg,
en in de vrijwaringszaak met zaak- en rolnummer 8130605 / CV EXPL 19-10243:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 1],
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 2],
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Streefkerk te Voorburg.
1 Het verdere verloop van de procedure in de hoofd- en in de vrijwaringszaak
In de hoofdzaak:
1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
–
het tussenvonnis van 12 december 2019 en de daarin genoemde stukken;
–
de akte houdende een aanvullende productie (productie 5) van [eiser] ;
–
de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 28 januari 2020, waarbij [eiser] aan de hand van spreekaantekeningen zijn standpunt heeft toegelicht en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat verder is besproken.
1.2.
Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.
In de vrijwaringszaak:
1.3.
Dit blijkt uit het volgende:
–
het tussenvonnis van 12 december 2019 en de daarin genoemde stukken;
–
de mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting), gehouden op 28 januari 2020, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van wat is besproken.
1.4.
Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.
Indeling van dit vonnis
1.5.
Eerst wordt het geschil in de hoofdzaak uiteengezet en beoordeeld. Vanaf paragraaf 5 wordt de vrijwaringszaak behandeld.
DE HOOFDZAAK
2 Inleiding en feiten
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] , als respectievelijk formele en materiële werkgever, aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] , als werknemer, heeft geleden als gevolg van een ongeval dat hem op 24 maart 2017 bij de uitoefening van zijn werkzaamheden is overkomen.
2.2.
In dat verband staat tussen partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken, en voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende vast.
2.3.
[eiser] werkt vanaf 23 februari 2017 voor bepaalde tijd bij [gedaagde sub 1] .
2.4.
Na twee weken is [eiser] uitgeleend aan de composteringsfabriek van [gedaagde sub 2] te [woonplaats] . Onder leiding en toezicht van [gedaagde sub 2] verleende hij daar hand- en spandiensten.
2.5.
Op de bovenverdieping van de fabriek leiden twee treden naar de nooduitgang:
– de onderste trede (10 cm hoog) loopt over de volledige breedte van de hal;
– de bovenste trede (13 cm hoog) is even breed als de dubbele deur van de nooduitgang.
Met de treden wordt dus een hoogteverschil van in totaal 23 centimeter overbrugd.
2.6.
Op 24 maart 2017 is [eiser] in de namiddag naar de bovenverdieping van de fabriek gegaan om een nooduitgang dicht te maken. [eiser] is de beide treden opgelopen en via de toen nog openstaande deur op het metalen platform aan de buitenkant gestapt. Dit omdat er buiten iets voor de deur lag en hij de deur wilde vrijmaken. Daarna heeft hij de nooddeur gesloten en is hij de treden weer afgelopen om terug naar de bovenverdieping te gaan. [eiser] is daarbij gevallen. Volgens zijn eigen zeggen omdat hij de onderste trede heeft gemist. Op het moment van de val had [eiser] een portofoon in de hand. Hij droeg een helm. Er zijn geen getuigen van het ongeval.
2.7.
[eiser] is per ambulance naar, uiteindelijk, het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen vervoerd. Daar werd een dwarslaesie vastgesteld. Na een operatie op 25 maart 2017 kwam op 26 maart 2017 het gevoel in armen en benen weer terug.
2.8.
[gedaagde sub 2] heeft het ongeval gemeld bij de Inspectie SZW. De arbeidsinspecteur heeft geconcludeerd dat ten tijde van het ongeval de voorziening voor het overbruggen van het hoogteverschil bij de nooddeur voldeed aan de gestelde voorschriften uit het Bouwbesluit. De inspecteur heeft geen oorzakelijk verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het arbeidsongeval.
2.9.
[eiser] is op 29 maart 2017 uit het ziekenhuis ontslagen. Aansluitend heeft hij tien weken in de Sint Maartenskliniek gerevalideerd. Vervolgens heeft hij tot november 2017 nog drie hele dagen per week in deze kliniek gerevalideerd. [eiser] heeft tot op vandaag wekelijks zes uur therapie.
2.10.
Als gevolg van het ongeval kampt [eiser] nog steeds met ernstige klachten en beperkingen.
2.11.
De arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] is niet verlengd. [eiser] ontvangt vanaf 22 maart 2019 een IVA-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschikt-heid.
2.12.
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade.
2.13.
[gedaagde sub 1] noch [gedaagde sub 2] hebben de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
–
te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem als gevolg van het ongeval van 24 maart 2017 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
–
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn aansprakelijk omdat zij de zorgplicht van artikel 7:658 BW om de volgende redenen hebben geschonden:
–
de betreffende treden zijn onvoldoende gemarkeerd;
–
er zijn geen specifieke instructies verstrekt over het openen of sluiten van de nooduitgang of het gebruik van de treden bij het afdalen van de verhoging;
–
er is niet effectief gewaarschuwd voor of geattendeerd op het hoogteverschil, terwijl [eiser] niet bekend was met de situatie bij de nooduitgang;
–
ook was er geen toezicht, [eiser] was alleen tijdens het ongeval en
–
er was een veiliger alternatief om het hoogteverschil te overbruggen. Dit blijkt al uit het feit dat [gedaagde sub 2] de verhoging na het ongeval heeft afgedekt met een traanplaat en die voorziening had ook voor het ongeval al van haar mogen worden gevergd.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat er sprake was van een onveilige situatie. De zorgplicht is niet geschonden, zodat geen aansprakelijkheid bestaat voor de gevolgen van het ongeval.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, verder ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
In artikel 7:658 lid 1 BW wordt de werkgever verplicht om de maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt (= de zorgplicht).
4.2.
De zorgplicht vereist een hoog veiligheidsniveau voor de werkruimte, werktuigen en gereedschappen en de organisatie van de werkzaamheden, maar beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en hoe hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.3.
Deze verplichtingen gelden voor zowel [gedaagde sub 1] , als formele werkgever, als voor [gedaagde sub 2] , als materiële werkgever.
4.4.
[eiser] is, volgens zijn eigen verklaring, gevallen omdat hij de onderste trede van de verhoging heeft gemist. Bij het aflopen van de twee treden had hij een portofoon in zijn hand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog toegelicht dat hij bezig was om die in zijn borstzak te doen.
4.5.
Uitgaande van deze toedracht, er zijn geen getuigen van het ongeval, is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in haar zorgplicht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.1.
De betreffende constructie van twee treden om bij de nooddeur te komen bestaat al zo’n 24 jaar. Volgens [gedaagde sub 2] heeft zich nooit eerder een ongeval op die constructie, of als gevolg daarvan, voorgedaan. De treden voldeden aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Dit wordt niet anders door het feit dat [gedaagde sub 2] na het ongeval aanleiding heeft gezien de treden af te dekken met een traanplaat. Of dit, zoals [eiser] stelt, een veiliger alternatief is kan niet worden beoordeeld. Dit hoeft ook niet, omdat het aanbrengen van de traanplaat niet betekent dat de situatie tijdens het ongeval niet veilig was en aangepast moest worden. In dat verband wordt veel gewicht toegekend aan de conclusie van de arbeidsinspecteur, die heeft geconstateerd dat is voldaan aan de gestelde voorschriften uit het Bouwbesluit en die ook verder geen oorzakelijk verband heeft kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het ongeval (productie 7 van [gedaagde sub 1] ).
4.5.2.
Het belopen van twee treden om daarmee een verhoging van 23 cm te overbruggen is op zichzelf een normale bezigheid waarvoor een werkgever geen instructies hoeft te geven of te waarschuwen. Omstandigheden waaruit volgt dat het aflopen van de treden extra risico’s met zich bracht, bijvoorbeeld omdat dat er obstakels op de treden lagen die moesten worden vermeden, zijn niet gesteld noch gebleken. Kort voor het ongeval was [eiser] de treden opgelopen, zodat de aanwezigheid daarvan nog vers in zijn geheugen moet hebben gelegen. In zoverre was hij ook bekend met de situatie ter plaatse. Niet aan de orde is dat [eiser] deze treden zó vaak had belopen, dat juist daardoor het risico bestond dat hij de noodzakelijke oplettendheid uit het oog zou verliezen. In het door [gedaagde sub 2] verrichte incidentenonderzoek (productie 3 van [gedaagde sub 2] ) is onder het kopje ‘Oplossingen, actiepunten, verbetervoorstellen’ als actiepunt onder andere vermeld: ‘Bij het betreden of afgaan van de trappen altijd kijken waar je loopt en geen andere activiteiten uitvoeren.’ Voor zover [eiser] hieruit afleidt dat dit betekent dat [gedaagde sub 2] hem op dit punt had moeten instrueren wordt hij niet in die stelling gevolgd. Dat bij het betreden of afgaan van een trap, die op zichzelf veilig is, de nodige voorzichtigheid in acht moet worden genomen ligt zo voor de hand, ook in niet werkgerelateerde situaties, dat een werkgever daarvoor niet apart hoeft te waarschuwen. [gedaagde sub 2] hoefde er niet op bedacht te zijn dat [eiser] bij het aflopen van de treden bezig was zijn portofoon op te bergen. Voor zover dit de oplettendheid van [eiser] heeft beïnvloed, is dit geen gevaar waarvoor [gedaagde sub 2] had moeten waarschuwen of waarop zij toezicht had moeten houden.
4.5.3.
Uit de overgelegde foto’s (bijvoorbeeld productie 4 van [gedaagde sub 2] ) volgt niet, zoals [eiser] stelt, dat de treden bij een dichte nooddeur nauwelijks zichtbaar waren. Dat de lichtkoepels ten tijde van het ongeval onvoldoende licht doorlieten, althans minder dan uit de betreffende foto’s kan worden afgeleid, is gemotiveerd door [gedaagde sub 2] betwist en niet komen vast te staan. Dat geldt ook voor de enkele, niet onderbouwde stelling van [eiser] dat het hem bekend is dat de lichtkoepels vlak na het ongeval zijn vervangen. De opstaande, verticale zijde van de bovenste trede is gemarkeerd met een fluorescerende kleur. Die markering is alleen zichtbaar bij het oplopen van de treden. Er is geen markering die zichtbaar is bij het aflopen van de treden. Die enkele omstandigheid is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat vanwege het ontbreken van een markering het aflopen van de treden onveilig was. Er is sprake van voldoende licht en bovendien heeft de onderste trede een duidelijk lichtere kleur dan de vloer van de bovenverdieping. Hierbij moet ook worden bedacht dat niet zeker is of [eiser] is gevallen omdat hij de trede niet heeft gezien. Voorstelbaar is immers dat hij niet naar de treden heeft gekeken en/of was afgeleid door het opbergen van de portofoon.
4.5.4.
Zelfs als al aangenomen moet worden dat [eiser] niet is rondgeleid op de betreffende locatie, wat door [gedaagde sub 2] wordt betwist, valt niet in te zien hoe dit van invloed kan zijn geweest op het ongeval.
4.6.
De conclusie van wat hiervoor staat is dat [eiser] als gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden ten val is gekomen. Ondanks de zeer ernstige gevolgen van het ongeval is niet gebleken dat er omstandigheden waren op grond waarvan [gedaagde sub 2] redelijkerwijs verplicht was maatregelen te treffen, in welke vorm dan ook, om dit gevaar te voorkomen. [gedaagde sub 2] heeft aan haar zorgplicht voldaan en is niet aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van zijn val heeft geleden of nog lijdt.
4.7.
Ook [gedaagde sub 1] is niet aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. [eiser] verwijt [gedaagde sub 1] hetzelfde als hij [gedaagde sub 2] verwijt. Om dezelfde redenen als hiervoor al uitvoerig uiteengezet kan [eiser] niet in dit standpunt worden gevolgd.
4.8.
De vordering van [eiser] wordt afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure en wat betreft [gedaagde sub 1] op de in de beslissing vermelde wijze ook in de gevorderde nakosten en wettelijke rente.
De veroordeling in de proceskosten van [gedaagde sub 2] wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat dit niet is gevorderd.
DE VRIJWARINGSZAAK
5.1.
Voor het geval [gedaagde sub 1] in de hoofdzaak wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] vordert zij, kort gezegd, te bepalen dat [gedaagde sub 2] gehouden is om haar hiervoor volledig te vrijwaren, met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de door haar gemaakte proceskosten in zowel de hoofdzaak als in de vrijwaringsprocedure.
5.2.
In de hoofdzaak is geoordeeld dat [gedaagde sub 1] niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden of nog zal lijden als gevolg van het hem overkomen arbeidsongeval. Er is dus geen wettelijke grondslag om de vordering van [gedaagde sub 1] toe te wijzen.
5.3.
[gedaagde sub 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten die [gedaagde sub 2] in vrijwaring heeft gemaakt. De proceskostenveroordeling wordt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat dit niet is gevorderd.
6 De beslissing
De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 1] vastgesteld op € 480,00 (2 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat [eiser] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [eiser] in de kosten die na dit vonnis aan de zijde van [gedaagde sub 1] ontstaan, begroot op € 120,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis en met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen nadat [eiser] schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zover en wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 2] vastgesteld op € 480,00 (2 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
in de vrijwaringszaak:
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 1] af;
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 2] vastgesteld op
€ 480,00 (2 punten) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2020.