Rb: whiplash, causaal verband klachten en ongeval aangenomen, verzekeraar mag reageren op medische rapporten WIA-procedure, verrekening ontslagvergoeding 

Samenvatting:

Whiplash, ongeval 2008. 1. De rechtbank oordeelt dat de klachten van eiser in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. Een volledige herbeoordeling van de gezondheidstoestand van eiser vanaf het moment van het ongeval, acht de rechtbank niet aangewezen. Vaststaat dat eiser volledig arbeidsongeschikt was op het moment dat het laatste re-integratietraject eindigde. Nadien heeft de verzekeraar zich vijf jaar lang er niet op beroepen dat eiser zijn verlies aan arbeidsvermogen zou kunnen en moeten beperken en niet aangedrongen op een onderzoek door een verzekeringsarts om de (resterende) (arbeids)mogelijkheden van eiser te onderzoeken. Wel is eiser in het kader van de WIA in 2017 door het UWV herbeoordeeld en onderzocht door een verzekeringsarts en een psychiater. De verzekeraar krijgt gelegenheid op deze rapporten te reageren. 2. De rechtbank is voornemens de arbeidsdeskundige te benoemen die reeds twee rapportages heeft uitgebracht. 3. De rechtbankkomt tot het voorlopig oordeel dat de door eiser ontvangen vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 6:100 BW in mindering komt op de eventueel door de verzekeraar te betalen schadevergoeding.

ECLI:NL:RBROT:2021:10870, Rechtbank Rotterdam, C/10/587289 / HA ZA 19-1140 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:RBROT:2021:10870

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak

03-11-2021

Datum publicatie

11-11-2021

Zaaknummer

C/10/587289 / HA ZA 19-1140

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

Tussenvonnis in letselschadezaak. Klachten van eiser staan in (juridisch) causaal verband met het hem in 2008 overkomen ongeval. Een volledige herbeoordeling van de gezondheidstoestand van eiser vanaf het moment dat hem het ongeval is overkomen, acht de rechtbank niet aangewezen. Vaststaat dat eiser volledig arbeidsongeschikt was op het moment dat het laatste re-integratietraject eindigde. Nadien heeft de gedaagde verzekeraar zich vijf jaar lang er niet op beroepen dat eiser zijn verlies aan arbeidsvermogen zou kunnen en moeten beperken en niet aangedrongen op een onderzoek door een verzekeringsarts om de (resterende) (arbeids)mogelijkheden van eiser te onderzoeken. Wel is eiser in het kader van de WIA in de loop van 2017 door het UWV herbeoordeeld. In het kader van een beroepsprocedure tegen een na deze herbeoordeling door het UWV genomen beslissing zijn een verzekeringsarts en een psychiater verzocht onderzoek te doen en te rapporteren. De gedaagde verzekeraar krijgt gelegenheid op deze rapporten te reageren. Tevens kunnen partijen zich uitlaten over de persoon van een te benoemen arbeidsdeskundige en de aan deze te stellen vragen. Verder is de rechtbank voornemens om de arbeidsdeskundige te benoemen die reeds twee rapportages heeft uitgebracht voor de hypothetische situatie zonder ongeval en hem een toelichting en verduidelijking te vragen van zijn rapportages. Voorlopig oordeel dat de door eiser ontvangen vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 6:100 BW in mindering komt op de eventueel door de verzekeraar te betalen schadevergoeding.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/587289 / HA ZA 19-1140

Vonnis van 3 november 2021

in de zaak van

[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser],

eiser,

advocaat mr. A.M. Neijzen te Amsterdam,

tegen

de naamloze vennootschap

ALLIANZ BENELUX B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.

Partijen worden hierna [naam eiser] en Allianz genoemd.

1.De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van [naam eiser] van 15 november 2019, met producties 1 t/m 31;

de conclusie van antwoord van Allianz, met producties 1 t/m 8;

de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis van [naam eiser], met producties 32 t/m 39;

de conclusie van dupliek van Allianz, met productie 9;

het proces-verbaal van de op 6 april 2021 gehouden mondelinge behandeling;

de brief van mr. Neijzen van 4 mei 2021 met een reactie op het proces-verbaal.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.

Op 2 april 2008 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [naam eiser], geboren op [geboortedatum eiser], bij stilstand in zijn auto in een file van achteren door een verzekerde van Allianz met een snelheid van 60-70 km/u is aangereden.

2.2.

Allianz heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen van de aanrijding erkend.

2.3.

Ten tijde van het ongeval was [naam eiser] werkzaam als supervisor import bij Yusen Air & Sea Service Benelux B.V. (hierna: Yusen) voor 40 uur per week op basis van een arbeidscontract met ingang van 1 januari 2006. Het inkomen van [naam eiser] bedroeg destijds € 5.040,19 bruto per maand, inclusief emolumenten. Na op 3 april 2008 zich ziek te hebben gemeld, heeft [naam eiser] zijn werkzaamheden bij Yusen in de functie van assistent-manager Warehouse en Logistiek geleidelijk hervat totdat hij 16 uur per week werkte.

2.4.

In opdracht van Allianz is [naam eiser] vanaf 10 oktober 2008 begeleid door arbeidsdeskundige [naam 1] (hierna: [naam 1]) van Arbeidsdeskundig Bureau Mens & Werk. In zijn rapportage van 3 december 2008 schrijft [naam 1], voor zover van belang, het volgende:

“ 4. BEANTWOORDING VAN DE GESTELDE VRAGEN

1) (…)

Betrokkene is naar mijn mening beperkt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Betrokkene heeft de meeste problemen met langdurig zitten en geconcentreerd bezig zijn achter een beeldscherm. In de loop van de dag nemen vermoeidheid en pijnklachten van hoofd en nek toe. Geheugen en concentratie worden daardoor minder.

Vooralsnog is er sprake van een duurbeperking.

Op grond van de gegevens die mij ter beschikking staan acht ik de huidige werkhervatting gedurende 16 uur per week voorlopig het maximaal haalbare.”

2.5.

Op 17 november 2008 heeft arbeidsdeskundige [naam 2] (hierna: [naam 2]) van Capability het volgende, voor zover van belang, gerapporteerd:

“ Samenvatting gesprek met werknemer en werkgever

(…)

[naam eiser] ervaart nog pijn van schouders, nek en zijkant hoofd. Daarnaast slaapt hij niet optimaal, is autorijden fysiek intensief, vergeet meer ten opzichte van voorheen en concentratie is moeilijk en beperkter te realiseren.”

2.6.

[naam eiser] heeft een multidisciplinair behandeltraject gevolgd bij het Jan van Breemen Instituut (hierna: JBI) in Amsterdam. Na afronding van dit traject is in september 2009 een eindevaluatie opgesteld. Deze eindevaluatie luidt, voor zover van belang als volgt:

“ Intake

Febr. 2009:

(…)

Slapen was slecht. Hoofdpijnklachten sterk gerelateerd aan hoofdbewegingen.

Nek- en schouderpijn. (…)

Overgevoelig voor visuele prikkels, geluidsprikkels, drukte. Concentratie en geheugen significant verlaagd.

Verloop behandeling:

Ergotherapie:

(…)

In de loop van de behandeling bleek dat met name de zintuigelijke overprikkelingsklachten heftiger waren dan zich in eerste instantie liet aanzien.

Overbelasting leidde snel tot verminderde concentratie en geheugen. (…)

Eindevaluatie:

(…)

Ergotherapie:

[naam eiser] heeft zich volledig ingezet voor zijn revalidatie.

De situatie bij het einde van de behandeling is verbeterd, maar minder dan we bij aanvang gehoopt hadden.

Met name de ontregeling op zintuiglijk en vegetatief gebied is een belemmerende factor die moeizaam en slechts langzaam te beïnvloeden is. Deze factor heeft grote invloed op geheugen, concentratie, uitvoering van meervoudige taken. (…)

Het slapen is weinig verbeterd.”

2.7.

Op verzoek van Yusen is het dienstverband met [naam eiser] per 1 april 2010 door de kantonrechter ontbonden in het kader waarvan aan [naam eiser] een bedrag van € 45.000,00 is toegekend. Per 1 april 2010 ontvangt [naam eiser] een WIA-uitkering, in welk kader hem een WGA-uitkering is toegekend.

2.8.

Na de beëindiging van het dienstverband is op gezamenlijk verzoek van partijen arbeidsdeskundige [naam 3] van het kantoor Helling & Partners (hierna: [naam 3]) ingeschakeld.

2.9.

[naam eiser] is in het kader van re-integratie per 24 november 2011 werkzaamheden gaan verrichten in het bedrijf van zijn broer. In zijn laatste verslag van 17 februari 2012 schrijft [naam 3] hierover, voor zover van belang, het volgende:

“ Conclusie en advies

Dit alles doet mij concluderen dat het traject van arbeidsrevalidatie als niet geslaagd moet worden aangemerkt. In de maanden waarop dit nu heeft plaatsgevonden, is geen enkele verbetering te zien geweest. Sterker nog: er is eerder sprake van een afname van de belastbaarheid, uitgaande van datgene wat door betrokkene wordt vermeld en bevestigd door zijn broer.(…)

De huidige inzetbaarheid is zeer marginaal, bestaande uit 2 dagen per week gedurende 2 uur per dag en binnen die tijd is hij niet in staat productief te zijn. Dat geeft onvoldoende basis om verdere begeleiding naar passend werk in gang te zetten. Ik heb ook geen verdere therapeutische adviezen. Er zijn diverse trajecten en behandelingen door [naam eiser] gevolgd, met het resultaat zoals hiervoor beschreven. Evenmin heeft het naar mijn idee zin om een andere werkplek te zoeken om opnieuw te starten met een arbeidsrevalidatieprogramma.(…)

Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat ik partijen moet adviseren om mijn activiteiten in deze te staken. [naam eiser] kan zich hierin vinden.”

2.10.

Op 29 januari 2014 is [naam eiser] op gezamenlijk verzoek van partijen onderzocht door neuroloog [naam 4] (hierna: [naam 4]). In de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapportage van 5 maart 2014 wordt, voor zover van belang, vermeld:

“ BEANTWOORDING VRAAGSTELLING:

Ad 1a. (…)

[naam eiser] vermeldt blijvende klachten van de nek doortrekkend naar de schouders en het hoofd naast een bestaande slaapstoornis, moeheid en bestaande concentratie- en geheugenproblematiek. Tevens vermeldt hij opgetreden gehoorklachten waarbij hij last heeft van het omgevingsgeluid naast klachten wat betreft overgevoeligheid voor licht. In algemene zin voelt hij zich gespannen, waarbij sprake is van frustratie. Hij kan zijn beperkingen niet accepteren.

[naam eiser] geeft beperkingen aan op basis van de moeheid, futloosheid, de pijn en bestaande slaapstoornis. Deze beperkingen worden aangegeven in relatie tot de activiteiten van het algemeen dagelijks leven, de loonvormende arbeid, het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid.

Ad 1b. De medische voorgeschiedenis van [naam eiser] vermeldt soms optredende rug- en schouderklachten naast eenmaal een periode van pijn op de borst waarbij het cardiologisch onderzoek geen afwijkingen liet zien. Er zijn geen aanwijzingen voor een doorgemaakte TIA.

In 1998 was hij betrokken bij een auto-ongeval met nadien bestaande hoofdpijn en nekklachten waarvoor hij gezien werd door de neuroloog en begeleid door het Rug Advies Centrum. De klachten verdwenen volledig na enige tijd.

De medische voorgeschiedenis vermeldt in het verleden bestaande spanningsproblematiek waarvoor reeds eerder begeleiding door de psycholoog in verband met bestaande concentratiestoornissen.

(…)

Ad 1c. Bij het nu verrichte neurologisch onderzoek werd behalve lichte lateralisatie van de Weber naar rechts geen afwijking gevonden op neurologisch gebied. Bij inspectie van de cervicale wervelkolom was echter sprake van een evident toegenomen cervicale wervelkolom lordose waarbij naar voren gerolde schouders en opgetrokken schouders met beperking van de mobiliteit. Radiculaire prikkelingsproeven waren allen negatief. Er was sprake van een myalgie van de nekmusculatuur en de musculus trapezius beiderzijds. Er bleek tevens sprake te zijn van spanningsproblematiek.

Ad ld. Naar mijn oordeel is er een onderlinge samenhang wat betreft de informatie verkregen van [naam eiser] en de feiten zoals die naar voren komen in het medisch dossier en het door mij verrichte geneeskundig onderzoek.

(…)

Ad 1f. Ten gevolge van het ongeval d.d. 3 april 2008 is sprake van:

  1. Status na doorgemaakt flexie / extensie trauma van de cervicale wervelkolom type whiplash, waarbij de klachten gedeeltelijk worden onderhouden door de tevens bestaande evidente houdingsanomalie van de cervicale wervelkolom met actief fixeren van de nek in het kader van pijnvermijdingsgedrag.
  1. Er zijn geen aanwijzingen voor een doorgemaakte commotio cerebri.
  1. Cognitieve klachten in het kader van de bestaande houdings- en verwerkingsproblematiek naast de bestaande pijn.

Bij het nu verrichte neurologisch onderzoek zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van organisch cerebrale afwijkingen anderszins. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van radiculaire prikkeling of het bestaan van een kanaalstenose. Wel is er sprake van een geringe degeneratieve afwijking van de cervicale wervelkolom conform zijn leeftijd.

Ad 1g. Ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval is gezien de bestaande myalgie van de nekmusculatuur met evidente beperking van de mobiliteit van de cervicale wervelkolom op dit moment sprake van een beperking wat betreft de belastbaarheid van de cervicale wervelkolom naast een beperking wat betreft het verrichten van werkzaamheden boven schouderniveau. Op neurologisch gebied is verder geen sprake van beperkingen anderszins.

(…)

Ad 1l. Ten gevolge van het ongeval d.d. 3 april 2008 is op neurologisch gebied sprake van een status na doorgemaakt flexie / extensie trauma van de cervicale wervelkolom type whiplash waarbij beperking van de mobiliteit van de cervicale wervelkolom bij bestaande pijn zonder aanwijzingen voor radiculaire symptomatologie. De klacht wordt tevens onderhouden door de bestaande houdingsanomalie en het bestaande pijnvermijdingsgedrag.

Ten gevolge van het ongeval is op neurologisch gebied derhalve sprake van een functionele invaliditeit van de gehele persoon van 1% volgend de AMA Guide 6e editie tabel 17-2 blz. 564 klasse 1, waarbij grade modifier functional history graad 2, physical examination graad 2 en clinical study graad 0.

(…)

Ad 2a. Voor het ongeval was bij [naam eiser] reeds sprake van soms optredende rug- en schouderklachten welke laatste ook nu aanwezig zijn. Tevens vermeldt de voorgeschiedenis een periode van spanning met concentratiestoornissen waarvoor begeleiding door de psycholoog. Het is gezien de verkregen gegevens aannemelijk dat er geen duidelijke restverschijnselen opgetreden zijn ten gevolge van het eerder doorgemaakte ongeval in 1998.

Ad 2b. Naar aanleiding van de eerder bestaande klachten was op neurologisch gebied voor het ongeval geen sprake van beperkingen.

Ad 2c. Op neurologisch gebied zijn er gezien het bovenstaande geen aanwijzingen dat [naam eiser] klachten dan wel afwijkingen zou hebben ontwikkeld indien hem geen ongeval zou zijn overkomen.”

2.11.

Voor het in kaart brengen van de hypothetische situatie zonder ongeval, is op gezamenlijk verzoek van partijen arbeidsdeskundige [naam 5] van BSH Arbeidsdeskundig Advies B.V. (hierna: [naam 5]) ingeschakeld. Nadat hij een eerste rapportage op 3 september 2014 had uitgebracht, heeft [naam 5] op 14 oktober 2016 een gesprek gevoerd met general manager [naam 6] en branchemanager [naam 7] van Yusen. [naam 5] schrijft in zijn rapport van 15 februari 2017, voor zover van belang, het volgende:

“ Nadere vraagstelling

U verzocht mij de volgende vragen aan [naam 6] voor te leggen:

  1. [naam eiser] maakte voor het ongeval veel betaalde overuren. Is het aannemelijk dat [naam eiser] – het ongeval weggedacht – ook in de toekomst een dergelijk aantal overuren zou hebben gemaakt?
  1. Als dat niet het geval was/is, is dan aan te geven wanneer naar schatting een kentering of daling zou zijn ingezet? Daarbij is mogelijk het werkaanbod en ook de leeftijd van [naam eiser] van belang.
  1. Als er wel blijvend overuren zouden worden gemaakt, gaat de betaling daarvan dan nog steeds volgens dezelfde beloningsstructuur als in 2008?
  1. [naam eiser] ontving naast een vast salaris en overuren ook een bonus. Behoort die bonus nog steeds tot de beloningsstructuur van medewerkers in vergelijkbare functies als die van [naam eiser]?
  1. Zal dat ook de komende jaren naar uw verwachting het geval zijn?
  1. In mijn rapport heb ik ook een carrièreperspectief voor [naam eiser] beschreven. Uiteindelijk nam ik aan dat [naam eiser] vanaf april 2014 de functie van operational manager zou zijn gaan vervullen. Dat ook omdat [naam 7] als zijnde de operational manager bij de Europese organisatie van Yusen ging werken en niet meer bij de Benelux organisatie waar betrokkene werkte. Dat gaf mijns inziens [naam eiser] in ieder geval een mogelijkheid van doorstroming. Voorgaande stelling werd ook door [naam 8] beschreven. [naam 8] was ten tijde van het dienstverband van betrokkene bij Yusen branchemanager en verantwoordelijk voor de vestiging op Schiphol. De vraag die hieraan verbonden is of ik in algemene zin aan kan geven of dat carrièreperspectief gebruikelijk is voor iemand van dezelfde leeftijd, evenveel ervaring en vooropleiding en statuur als [naam eiser]. Het gaat dus expliciet niet over het carrièreperspectief van [naam eiser] maar over het carrièreperspectief van een vergelijkbaar persoon.

(…)

Beantwoording van de vragen

Ad 1. Volgens mijn gesprekspartners is de organisatie op diverse punten aangepast, (…). Door die wijziging is het aantal overuren flink beperkt. De toen bestaande situatie van soms tot tientallen overuren per maand is niet meer aan de orde. Bij import komt al helemaal geen overuren meer voor, bij export hooguit enige overuren per maand.

Ad 2. De kentering in de noodzaak overuren te maken was medio 2014 toen de reorganisatie een feit werd.

Ad 3. De beloningsstructuur is op zich genomen niet gewijzigd. Dus overwerk wordt nog steeds uitbetaald daar waar het nodig is extra uren te maken.

Ad 4. Inherent aan de beloningsstructuur worden bonussen alleen uitbetaald als het resultaat van de onderneming als geheel daar aanleiding toe geeft. Voorheen was het bijna een garantie dat de bonus er was. Die was wel gekoppeld aan de prestatie van de individuele medewerker. Sommigen kregen een half maandsalaris als bonus, anderen soms tot 1½ maandsalaris.

Sinds 2009 is er een kentering gekomen in de uitbetaling van bonus. Hoewel er in een reeks van jaren geen verlies is geleden, is de crisis niet ongemerkt voorbij gegaan. Dat was eerst in het wegtransport zichtbaar en later – vanaf 2013 / 2014 – ook in airfreight. Zodoende is al 2 jaar geen bonus uitgekeerd. Vorig jaar is in Charleroi (België) een vestiging gesloten, waarbij tientallen medewerkers moesten worden ontslagen. Daarop heeft de directie besloten het moreel niet verantwoord te vinden om voor 2016 bonussen uit te keren.

Ad 5. De mogelijkheid om bonussen uit te keren blijft naar verwachting van mijn gesprekspartners in de beloningsstructuur staan.

Ad 6. Volgens [naam 6] en [naam 7] waren mijn aannames destijds in 2014 niet vreemd. Echter met de reorganisatie zijn die aannames niet meer mogelijk. De reden daarvoor is dat de functie van operational manager import custom services niet meer in de voormalige vorm bestaat. (…)

Voorheen was de operationeel manager van een hoger niveau dan de huidige operationeel manager. Taken van de voormalige operationeel manager en de branchemanager zijn samengevoegd tot de functie die [naam 7] sinds genoemde reorganisatie heeft. (…)

[naam 6] en [naam 7] zijn van mening dat voor betrokkene de huidige operationeel manager import de meest voor de hand liggende functie zou zijn geweest. Hogere functies vergen een hoger werk- en denkniveau c.q. opleiding dan betrokkene heeft. Hij zou dan alle processen aan hebben moeten sturen. En dat zagen zij niet in lijn met betrokkene’s carrièrepad. De huidige collega op de functie van operational manager export heeft een bruto maandinkomen van € 4.450,62.

Dat is echter buitenproportioneel en alleen ingegeven door het feit dat die persoon eerder was gedetacheerd bij een farmaceutisch bedrijf waar een hoger salaris werd toegekend.

Voor wat betreft wijzigingen in het personeels- en salarisbeleid van Yusen raadpleegt men de cao voor het beroepsgoederenvervoer alsook de mutaties daarin. Zodoende zou volgens mijn gesprekspartners betrokkene nu een inkomen hebben dat ligt tussen € 4.000,– en € 4.100,– bruto per maand exclusief vakantiegeld en andere emolumenten.”

2.12.

Bij beslissing van 19 oktober 2017 werd [naam eiser] door het UWV voor 62,59% arbeidsongeschikt geacht, nadat hem aanvankelijk per 1 april 2010 een uitkering was toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Nadat [naam eiser] tegen deze beslissing in bezwaar is gegaan, is de beslissing gehandhaafd, maar het arbeidsongeschiktheidspercentage verhoogd naar 66,53%. [naam eiser] is tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de rechtbank Noord-Holland, welke procedure nog loopt. [naam eiser] ontvangt thans een arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op 80-100%.

2.13.

Allianz heeft gedurende het schaderegelingstraject € 100.000,00 aan voorschotten betaald. Voorts heeft Allianz een bedrag van € 46.275,00 aan buitengerechtelijke kosten en medische voorschotten betaald.

3.Het geschil

3.1.

[naam eiser] vordert na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

– Allianz te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen de (verschenen en toekomstige)

materiële schade (exclusief de schade wegens verlies van arbeidsvermogen en

pensioenschade) en de immateriële schade, in totaal vast te stellen op een bedrag van € 50.000,00 alsmede de niet vergoede buitengerechtelijke kosten van € 9.930,66, althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding;

– dat de rechtbank een verklaring voor recht zal geven met betrekking tot de uitgangspunten voor begroting van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade, primair op grond van de uitgangspunten zoals genoemd in punt 45 van de inleidende dagvaarding, subsidiair op grond van de rapportages van [naam 5] en op basis van deze uitgangspunten een rekenkundige als deskundige zal benoemen ter begroting van de verschenen en toekomstige schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade;

– Allianz te veroordelen aan [naam eiser] bij wijze van voorschot op de aldus nader te begroten schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 100.000,00;

– als partijen op basis van de door de rechtbank bij tussenvonnis vast te stellen uitgangspunten in bovengemelde zin er niet in slagen om een minnelijke regeling te treffen Allianz te veroordelen tot vergoeding aan [naam eiser] van de verschenen en toekomstige schade wegens verlies van verdienvermogen en pensioenschade (zoals vastgesteld door de te benoemen rekenkundige), althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding;

– alle gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, onder aftrek van de door Allianz betaalde voorschotten;

– Allianz te veroordelen tot afgifte van een belastinggarantie over de volledige schade.

– Allianz te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.

Allianz concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten indien [naam eiser] de proceskosten niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis heeft betaald.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.

Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van de letselschade die [naam eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van een ongeval dat hem in 2008 is overkomen. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of causaal verband bestaat tussen het ongeval en de door [naam eiser] gestelde klachten. Daarnaast is in geschil of [naam eiser] als gevolg van de gestelde klachten beperkt is, of en in hoeverre deze beperkingen leiden tot arbeidsongeschiktheid en welke schade dit voor [naam eiser] met zich brengt.

Causaal verband ongeval – klachten

4.2.

[naam eiser] stelt sinds het ongeval de volgende klachten te hebben ontwikkeld (zie randnummer 4 van de dagvaarding): hoofdpijn, pijn in de bovenrug, nekpijn, pijn in de schouders, stijfheid in de torso, krachtverlies in beide armen, suis in de oren, afgenomen visus, slecht slapen (moeite met doorslapen) en ten gevolge hiervan vermoeidheid, psychische problemen (verwerkingsproblematiek), concentratieproblemen, geheugenproblemen, gevoeligheid voor prikkels. [naam eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij die klachten heeft ontwikkeld als gevolg van het ongeval, rapporten van arbeidsdeskundigen [naam 1] en [naam 2], de eindevaluatie van JBI en het rapport van neuroloog [naam 4] overgelegd.

4.3.

Allianz stelt zich, samengevat, op het standpunt dat bij [naam eiser] na het ongeval geen afwijkingen zijn geconstateerd die de door [naam eiser] gestelde – invaliderende – klachten als een gevolg van het ongeval kunnen verklaren. [naam eiser] heeft al eerder whiplashklachten gehad en hij had eerder last van zijn rug, periodes van vermoeidheid, van nergens zin in hebben. Hij was bekend met stressklachten, heeft een TIA gehad, steken op de borst en er was sprake van overspannenheid. Bij [naam eiser] was derhalve sprake van pre-existente klachten. Voorts volgt uit het rapport van neuroloog [naam 4] dat er op neurologisch vlak slechts een beperking is voor de belastbaarheid van de cervicale wervelkolom naast een beperking voor het verrichten van werkzaamheden boven schouderniveau, terwijl [naam 4] geen uitspraak kan doen over de vraag of deze – lichte – beperkingen ongevalsgevolg zijn. Ten slotte heeft Allianz aangevoerd dat [naam eiser] zijn klachten mogelijk heeft overdreven tijdens het onderzoek door [naam 4]. Nu [naam 4] geen validiteitsonderzoek heeft gedaan, betwist Allianz dat de klachten waarop [naam 4] de lichte beperkingen voor zware nek belastende werkzaamheden op heeft gebaseerd, wel echt bij [naam eiser] aanwezig waren. Dit leidt ertoe dat ook de basis van de door [naam 4] genoemde lichte beperkingen ontbreekt.

4.4.

Gelet op het door Allianz gevoerde verweer, zal in de eerste plaats beoordeeld moeten worden of de door [naam eiser] gemelde hiervoor beschreven klachten als veroorzaakt door het ongeval kunnen worden beschouwd. Uit de hoofdregel van bewijslastverdeling (artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) volgt dat [naam eiser] het causaal verband tussen het ongeval en die klachten in beginsel moet bewijzen.

4.5.

Uit het arrest HR 8 juni 2001, NJ 2001/433 (Zwolsche Algemeene/De Greef) volgt dat voor het aannemen van een causaal verband tussen klachten en ongeval in de eerste plaats van belang is dat van het bestaan van de gestelde gezondheidsklachten kan worden uitgegaan. Dat is onder meer het geval als sprake is van een plausibel, in de zin van een consistent, consequent en samenhangend, patroon van klachten. Voor de vraag of deze klachten een gevolg zijn van het ongeval geldt dat ook medisch niet-objectiveerbaar of ‘substraatloos’ letsel in juridisch causale zin gerelateerd kan worden aan een ongeval en dat een dergelijk verband kan worden aangenomen als de desbetreffende klachten vóór het ongeval er bijvoorbeeld niet waren, die klachten op zich door dat ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.

4.6.

De diverse rapporten die [naam eiser] ter onderbouwing van de door hem gestelde klachten in het geding heeft gebracht rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat [naam eiser] daadwerkelijk gezondheidsklachten heeft zoals door hem beschreven. Steun hiervoor valt te ontlenen aan het rapport van neuroloog [naam 4] dat naar aanleiding van door hem uitgevoerd onderzoek op gezamenlijk verzoek van partijen is uitgebracht. Daarin worden de door [naam eiser] genoemde gezondheidsklachten zoals deze hiervoor onder 4.2 zijn weergegeven onder verwijzing naar randnummer 4 van de dagvaarding vermeld. [naam eiser] heeft zijn klachten in de periode na het ongeval ook steeds benoemd in de contacten met arbeidsdeskundigen [naam 1] en [naam 2]. [naam 4] heeft overwogen dat er een onderlinge samenhang is wat betreft de informatie verkregen van [naam eiser] en de feiten zoals die naar voren komen in het medisch dossier en het door [naam 4] verrichte geneeskundig onderzoek. Van belang is ook dat [naam eiser] diverse behandelingen heeft ondergaan gericht op het verminderen van de door hem ervaren klachten, zoals het multidisciplinair behandeltraject bij het JBI. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond hiervan vast dat bij [naam eiser] sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten waarvan tevens kan worden vastgesteld dat [naam eiser] deze voor het eerst na het ongeval heeft geuit. Het door Allianz gevoerde verweer dat [naam eiser] zijn klachten bij [naam 4] heeft overdreven, wordt door de rechtbank verworpen. Daarvoor bestaat geen aanwijzing. Het aggraveren van klachten kan overigens ook alleen relevant geacht worden als sprake is van een intentie om de situatie erger voor te stellen dan deze in werkelijkheid is. Voor de veronderstelling dat een dergelijke intentie heeft bestaan, bestaan onvoldoende aanknopingspunten.

4.7.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het door [naam eiser] in het geding gebrachte rapport van neuroloog [naam 4] dat de klachten van [naam eiser] in causaal verband staan met het hem in 2008 overkomen ongeval. [naam 4] schrijft immers dat sprake is van een “Status na doorgemaakt flexie / extensie trauma van de cervicale wervelkolom type whiplash, waarbij de klachten gedeeltelijk worden onderhouden door de tevens bestaande evidente houdingsanomalie van de cervicale wervelkolom met actief fixeren van de nek in het kader van pijnvermijdingsgedrag.” en: “Ten gevolge van het ongeval is op neurologisch gebied derhalve sprake van een functionele invaliditeit van de gehele persoon van 1%”. Tien jaar voor het ongeval is [naam eiser] weliswaar, na een eerder doorgemaakte periode van overwerkt zijn, ook een ander ongeval overkomen, met nadien geuite hoofdpijn- en nekklachten waarvoor hij werd gezien door een neuroloog en werd begeleid door het Rug Advies Centrum. Volgens [naam 4] is het echter aannemelijk dat er geen duidelijke restverschijnselen opgetreden zijn ten gevolge van dit eerder doorgemaakte ongeval. Bovendien waren de klachten verdwenen na dat ongeval. Verder bestaan geen aanwijzingen voor een doorgemaakte TIA en zijn na een cardiologisch onderzoek geen afwijkingen geconstateerd. Het verweer van Allianz dat de gezondheidsklachten van [naam eiser] zoals door hem geuit niet aan de verzekerde van Allianz als een gevolg van het door deze veroorzaakte ongeval kunnen worden toegerekend, volgt de rechtbank op grond van deze vaststellingen dan ook niet. Daarbij acht de rechtbank tevens van belang dat [naam 4] op vraag 2c expliciet heeft geantwoord dat er op neurologisch gebied geen aanwijzingen zijn dat [naam eiser] klachten dan wel afwijkingen zou hebben ontwikkeld indien hem geen ongeval zou zijn overkomen en dat niet ter discussie staat dat de klachten van [naam eiser] op zichzelf door het hem overkomen ongeval (aanrijding van achteren) kunnen zijn veroorzaakt. De conclusie luidt daarom dat de klachten van [naam eiser] in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval.

Causaal verband klachten – beperkingen – schade; verzekeringsgeneeskundige rapportage

4.8.

De tweede vraag die beantwoord moet worden, is, in welke mate [naam eiser] door de klachten is/wordt beperkt en in welke mate hij daardoor schade in de vorm van inkomstenderving of andere schade heeft geleden en/of zal lijden.

4.9.

[naam eiser] stelt in dit verband dat uit het rapport van [naam 4] volgt dat bij hem sprake is van beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van de cervicale wervelkolom en het verrichten van werkzaamheden boven schouderniveau. [naam eiser] stelt dat hij als gevolg daarvan volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Daarbij baseert [naam eiser] zich met name op beslissingen van het UWV en de rapporten van [naam 3]. In het kader van de belastbaarheid van [naam eiser] hanteerde [naam 3] de door het UWV opgestelde FML van 22 maart 2010 en de beschrijving zoals verwoord door de arbeidsdeskundige van het UWV in een rapport van 9 april 2010. Op grond van een arrest van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2013:2216) kon [naam 3] op goede gronden uitgaan van de FML zoals opgesteld door het UWV. Gedurende de begeleiding heeft [naam 3] diverse rapporten opgemaakt. Uit zijn laatste rapport van 17 februari 2012 blijkt echter dat er geen enkele vooruitgang in de belastbaarheid van [naam eiser] viel te constateren. Nadien is op 7 september 2017 een recentere FML beschikbaar gekomen waaruit nog steeds diverse beperkingen volgen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 13 oktober 2017 een rapport uitgebracht waarbij de arbeidsdeskundige zich heeft verdiept in de vraag voor welke functies [naam eiser], gelet op zijn krachten, bekwaamheden, opleiding en arbeidsverleden geschikt is.

4.10.

Allianz betwist dat [naam eiser] als gevolg van het ongeval beperkingen kent en dat hij als gevolg daarvan volledig arbeidsongeschikt is. Daartoe voert Allianz het volgende aan. Voor zover [naam eiser] op basis van het rapport van [naam 4] heeft aangetoond dat hij als gevolg van het ongeval beperkingen kent, dan heeft te gelden dat de door [naam 4] geduide beperkingen te beschouwen zijn als lichte beperkingen ten aanzien van de nekbelasting. Dit brengt echter geen arbeidsongeschiktheid met zich mee. Op grond van de beslissingen van het UWV kan evenmin worden aangenomen dat [naam eiser] als gevolg van het ongeval arbeidsongeschikt is geworden. Een WGA- en WIA-uitkering worden toegekend door artsen die de sociale verzekeringswetgeving toepassen waarbij over het algemeen zeer weinig gebruik wordt gemaakt van daadwerkelijke objectieve medische gegevens. Het oordeel van een UWV-verzekeringsarts kan dan ook niet als medisch bewijs dienen in een aansprakelijkheidszaak als de onderhavige. In deze zaak is het rapport van [naam 4] bindend tussen partijen. Een verzekeringsarts dient dan ook uit te gaan van dit rapport. Bij het opstellen van de FML door de verzekeringsarts van het UWV, heeft het rapport van [naam 4] echter geen enkele rol gespeeld. De door [naam eiser] gemaakte vergelijking met de zaak die bij het Hof Amsterdam speelde, gaat niet op. In dat geval was sprake van een medisch te objectiveren afwijking die ten grondslag lag aan de gestelde klachten en beperkingen zodat, in tegenstelling tot de onderhavige zaak, veel minder discussie bestond over welke klachten een gevolg zijn van het ongeval en tot welke beperkingen de klachten leiden. Bovendien is het arrest in tegenspraak met het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (NJ 2009, 256). De (mate van) arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] kan ten slotte ook niet worden gebaseerd op rapporten van [naam 3]. De insteek van het inschakelen van [naam 3] was begeleiding bij de re-integratie van [naam eiser] en niet de beoordeling van de mate van arbeids(on)geschiktheid. Dit volgt onder meer uit de vraagstelling aan [naam 3]. Toen [naam 3] aan de slag ging, was het rapport van [naam 4] immers nog niet voorhanden en was er in aansluiting daarop ook nog geen FML van een onafhankelijke verzekeringsarts beschikbaar. Anders dan [naam eiser] stelt, is de gestelde afname van de belastbaarheid waarover [naam 3] in zijn rapport van 17 februari 2012 spreekt geen eigen conclusie van [naam 3] maar een weergave van de eigen conclusie van [naam eiser]. Nadat [naam 3] de opdracht had teruggegeven, stond dan ook niet vast dat [naam eiser] als gevolg van de aanrijding arbeidsongeschikt was geworden.

4.11.

De rechtbank overweegt over de onderhavige kwestie het volgende. Op zichzelf voert Allianz terecht aan dat de vaststelling of en in welke mate [naam eiser] als gevolg van zijn gezondheidsklachten, waarvan hiervoor is vastgesteld dat deze in causaal verband staan tot het ongeval, (lichamelijke) beperkingen ondervindt waardoor hij in zijn functioneren gehinderd wordt, een (onafhankelijke) verzekeringsgeneeskundige beoordeling vergt en dat pas na een (onafhankelijke) arbeidskundige beoordeling kan worden vastgesteld of en in hoeverre de vastgestelde beperkingen tot verlies aan verdienvermogen hebben geleid en zullen leiden. De rechtbank is voorts met Allianz van oordeel dat uit het feit dat [naam eiser] arbeidsongeschikt is in de zin van de sociale verzekeringswetten niet zonder meer kan worden afgeleid dat bij [naam eiser] sprake is van schade (in de door hem gestelde omvang) in de zin van verlies aan verdienvermogen als gevolg van het ongeval. De regels die gelden voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WIA komen namelijk niet overeen met de normen waaraan een vordering vanwege verlies aan verdienvermogen in een onrechtmatige daad actie dient te worden getoetst. Het is mogelijk dat het feit dat [naam eiser] niet werkt niet (uitsluitend) samenhangt met fysieke en geestelijke beperkingen als gevolg van het ongeval. Het is echter de vraag of dit tot de conclusie moet voeren dat een volledige herbeoordeling van de gezondheidstoestand van [naam eiser] moet plaatsvinden vanaf het moment dat hem het ongeval is overkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor onvoldoende grond. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.

4.12.

Na het ongeval zijn diverse pogingen gedaan om [naam eiser] bij zijn oude werkgever, Yusen, te re-integreren en om voor hem na zijn ontslag ander werk te vinden. Op 17 februari 2012 heeft de door partijen daarvoor ingeschakelde arbeidsdeskundige [naam 3] vastgesteld dat die mogelijkheden er niet waren omdat [naam eiser] zelfs in het bedrijf van zijn broer zodanig marginaal inzetbaar was dat onvoldoende basis bestond om verdere begeleiding naar passend werk in gang te zetten. Dat [naam eiser] volledig arbeidsongeschikt was op het moment dat [naam 3] het re-integratietraject beëindigde, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de door [naam 3] uitgebrachte rapportage genoegzaam vast. Bij het onderzoek naar de mogelijkheden van [naam eiser] heeft [naam 3] gelet op de functionele-mogelijkhedenlijst van 22 maart 2010 (productie 32 inleidende dagvaarding) die een verzekeringsarts heeft opgesteld. Dat een UWV-arts deze beoordeling heeft opgesteld brengt nog niet mee dat aan de inhoudelijke juistheid zou moeten worden getwijfeld. Allianz heeft ook nimmer te kennen gegeven dat deze verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet tot uitgangspunt kan worden genomen en dat een andere verzekeringsgeneeskundige expertise zou moeten plaatsvinden. Ook de vaststellingen van [naam 3] zelf maken voldoende duidelijk dat [naam eiser] wegens zijn persisterende gezondheidsklachten niet in staat was arbeid te verrichten en daaruit inkomen te verwerven.

4.13.

Na 17 februari 2012 is tussen partijen niet in discussie geweest of [naam eiser] in staat kon worden geacht (toch) betaalde arbeid te verrichten en of hij anderszins (nog steeds) beperkingen ondervond. Voor zover Allianz zich op het standpunt zou hebben willen stellen dat [naam eiser] in de periode nadat de begeleiding door [naam 3] was beëindigd door werk inkomsten zou hebben kunnen genereren, heeft te gelden dat [naam eiser] niet kan worden verweten dat hij zich niet voldoende heeft ingespannen om die gestelde restverdiencapaciteit te gelde te maken zo lang niet vast staat dat hij daadwerkelijk die mogelijkheden had en Allianz hem daarop zou hebben gewezen. Allianz heeft zich na de beëindiging van het re-integratietraject door [naam 3] tot in elk geval in 2017 echter op geen enkele manier erop beroepen dat [naam eiser] zijn verlies aan arbeidsvermogen zou kunnen en moeten beperken en niet bij [naam eiser] of zijn raadsvrouw op aangedrongen dat door een verzekeringsarts de (resterende) (arbeids)mogelijkheden van [naam eiser] zouden moeten worden onderzocht. De aandacht was gericht op een neurologische expertise om het causaal verband tussen het klachtenpatroon van [naam eiser] en het ongeval vast te stellen en een eventuele arbeidsdeskundige expertise om de gemiste carrièremogelijkheden (situatie zonder ongeval) in kaart te brengen. Ook na het rapport van [naam 4] heeft Allianz niet aangekoerst op een verzekeringsgeneeskundige (her)beoordeling van de functionele mogelijkheden van [naam eiser], hoewel dat wel in de rede had gelegen als zij van mening zou zijn dat [naam eiser] arbeidsmogelijkheden onbenut liet. Nadat van de zijde van Allianz voor het eerst in een brief van 23 februari 2017 aan de raadsvrouw van [naam eiser] was gevraagd of [naam eiser] werkelijk geen resterende verdiencapaciteit had, heeft de advocaat Allianz teruggeschreven dat [naam eiser] gaarne betaalde arbeid zou verrichten maar dat helaas door [naam 3] was vastgesteld dat op dat punt geen mogelijkheden voor [naam eiser] bestonden, waaraan werd toegevoegd dat als Allianz mogelijkheden zou zien [naam eiser] hiervoor zeker openstond. Allianz heeft op een voorstel om wederom [naam 3] te vragen te onderzoeken of voor [naam eiser] arbeidsmogelijkheden bestonden, niet meer gereageerd.

4.14.

Vast staat dat [naam eiser] in het kader van de WIA in de loop van 2017 door het UWV is herbeoordeeld. [naam eiser] is toen (her)beoordeeld door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De arts heeft de belastbaarheid van [naam eiser] vastgesteld en daarover gerapporteerd in een rapportage van 24 augustus 2017 en op 7 september 2017 is een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van [naam eiser] toen op een percentage van 62,59% gesteld. Van de beslissing van het UWV van 19 oktober 2017 om aan hem een dienovereenkomstige uitkering toe te kennen, is [naam eiser] in bezwaar gekomen, waarna dit beroep bij beslissing van 19 juni 2018 ongegrond is verklaard. Tegen deze beslissing is [naam eiser] in beroep gekomen. Deze beroepsprocedure was ten tijde van de mondelinge behandeling nog lopende (zie ook hiervoor onder 2.12). In het kader van deze beroepsprocedure heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, sector bestuursrecht, een verzekeringsarts en een psychiater van DC Expertise Centrum verzocht onderzoek te doen en haar te rapporteren. Op 24 december 2020 heeft verzekeringsarts [naam 9] van DC Expertise Centrum aan de rechtbank gerapporteerd. De verzekeringsarts verwijst in zijn rapportage onder meer naar een door psychiater [naam 10] van DC Expertise Centrum uitgevoerde psychiatrische expertise, die is vastgelegd in een rapport van 24 juni 2019 waarvan de verzekeringsarts kennis heeft genomen en die hij mede aan zijn rapportage ten grondslag heeft gelegd.

4.15.

[naam eiser] heeft de stukken met betrekking tot de hiervoor genoemde verzekeringsgeneeskundige en psychiatrische expertises eerst twee weken voor de mondelinge behandeling in deze procedure in het geding gebracht, waardoor Allianz niet in de gelegenheid is geweest deze aan haar medisch adviseur voor te leggen. Met partijen is daarop ter zitting afgesproken dat Allianz de gelegenheid zal krijgen alsnog – bij akte – op de hiervoor bedoelde medische expertise te reageren.

4.16.

De rechtbank acht het evenwel wenselijk dat voordat Allianz een akte indient, allereerst [naam eiser] een akte neemt, waarbij hij thans alle in de beroepsprocedure bij de rechtbank Noord-Holland gewisselde stukken overlegt, waaronder de mogelijk inmiddels door die rechtbank gegeven beschikking op het beroep. De rechtbank wijst erop dat uit de door [naam eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde nadere producties blijkt dat hangende de beroepsprocedure nog andere verzekeringsgeneeskundige rapportages zijn uitgebracht in het kader van een door het UWV op 22 augustus 2019 genomen beslissing waarbij aan [naam eiser] was meegedeeld dat hij met ingang van 1 november 2019 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering maar wel voor een WGA-vervolguitkering, waartegen [naam eiser] eveneens bezwaar heeft ingediend. In het kader van deze bezwaarprocedure heeft op 16 juli 2020 een nieuwe verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaatsgevonden, waarvan [naam eiser] echter geen rapport heeft overgelegd. Uit de tijdens de bezwaarprocedure opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapportage valt te lezen dat door de primaire arts psychisch en lichamelijk onderzoek is gedaan en dat deze tot het oordeel is gekomen dat maar een deel van de klachten van [naam eiser] te objectiveren zijn, waarbij hij onder meer heeft verwezen naar het rapport van [naam 4] van maart 2014.

4.17.

Uit het vorenstaande volgt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] per 20 oktober 2017 centraal heeft gestaan in het op verzoek van de rechtbank Noord-Holland uitgebrachte onafhankelijke deskundigenbericht van een verzekeringsgeneeskundige. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.12 en 4.13 is overwogen komt het de rechtbank voor dat een herbeoordeling van de gezondheidstoestand en de daaraan gekoppelde functionele beperkingen van [naam eiser] in de periode gelegen vóór 20 oktober 2017 niet geïndiceerd is omdat dit geen redelijk doel zou dienen. Ook als vast zou komen te staan dat [naam eiser] in die periode nog wel resterende verdienmogelijkheden zou hebben, hetgeen overigens door Allianz niet aannemelijk is gemaakt, zou het in het licht van de discussie die tussen partijen is gevoerd over een schaderegeling en de in dat kader ingewonnen deskundigenrapportages naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn aan [naam eiser] tegen te werpen dat hij van die mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is voorts vooralsnog van oordeel dat een hernieuwde verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de functionele beperkingen van [naam eiser] per 20 oktober 2017, gezien de voorhanden recent uitgebrachte onafhankelijke verzekeringsgeneeskundige en psychiatrische beoordelingen, niet nodig is. Voordat de rechtbank hier definitief een oordeel over velt, zal de rechtbank echter eerst Allianz in de gelegenheid stellen op de bedoelde uitgebrachte medische rapportage(s) inhoudelijk te reageren.

Arbeidsdeskundige rapportage

4.18.

De inmiddels uitgebrachte verzekeringsgeneeskundige rapportage, laat onverlet dat de rechtbank een arbeidsdeskundige zal moeten benoemen om vast te stellen of en in welke mate [naam eiser] in staat kan worden geacht, gegeven de inmiddels door de verzekeringsgeneeskundige(n) opgestelde functiemogelijkhedenlijsten c.q. belastbaarheidsbeschrijvingen en/of -profiel(en), passende betaalde arbeid te vinden en te verrichten en of en in welke mate zijn arbeidsvermogen in ander opzicht is verminderd. De door het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentages en daaraan ten grondslag liggende rapportages kunnen wegens de in dat kader geldende andere beoordelingskader immers niet tot uitgangspunt dienen.

4.19.

Partijen zullen zich bij akte na dit tussenvonnis al kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen arbeidsdeskundige en de aan deze te stellen vragen.

Begroting van het verlies aan verdienvermogen

4.20.

Het bestaan en de omvang van het verlies aan verdienvermogen wordt begroot door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade rusten in beginsel op de benadeelde. Aan dit bewijs kunnen echter niet de normale eisen van het bewijsrecht worden gesteld; de benadeelde is immers niet in staat zekerheid te verschaffen over de hypothetische situatie zonder ongeval en in aanmerking moet worden genomen dat het de aansprakelijke partij is die de benadeelde in die positie heeft gebracht. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie zonder ongeval moet een inschatting van de goede en kwade kansen worden gemaakt. Bij het bepalen van de toekomstige ontwikkelingen in de hypothetische situatie zonder ongeval zal de nadruk liggen op de normale gang van zaken, het heden en het verleden en het toepassen van ervaringsregels. De rechter heeft hierbij een grote mate van vrijheid.

4.21.

Voor de hypothetische situatie zonder ongeval, hebben partijen gezamenlijk arbeidsdeskundige [naam 5] benaderd. [naam 5] heeft tweemaal een rapport opgesteld. [naam eiser] meent dat het rapport van [naam 5] van 15 februari 2017 niet als uitgangspunt kan dienen als het gaat om het inkomen van [naam eiser] zonder ongeval omdat dit ten onrechte lager uitvalt dan wat [naam 5] in zijn eerste rapport heeft berekend. [naam eiser] meent dat hij bij Yusen of bij een andere werkgever zeker doorgegroeid zou zijn naar een hoger salaris, zoals door [naam 5] is uiteengezet in zijn eerste rapport. Als het gaat om de door [naam 5] geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot overwerk en bonussen, sluit [naam eiser] wel aan bij het tweede rapport van [naam 5]. Als uitgangspunten voor de door een door de rechtbank te benoemen rekenbureau op te stellen berekening, dienen volgens [naam eiser] dan ook de uitgangspunten te gelden zoals geformuleerd in randnummer 45 van de dagvaarding (pag. 44). Als uitgangspunten voor de (door een rekenbureau op te stellen berekening) kan inzake de berekening van het verlies verdienvermogen volgens [naam eiser] gelden: • berekening verlies arbeidsvermogen en pensioenschade tot 67-jarige leeftijd;

  • het rapport van [naam 5] van 3 september 2014 voor wat betreft de berekening van met name de ‘inschatting salarisontwikkeling’ op pagina 10 t/m 13;
  • doorberekening van overwerk tot 59-jarige leeftijd;
  • de tantième wordt berekend tot en met 2015;
  • de te hanteren rekenrente wordt voor de eerste 5 jaar van de looptijd vastgesteld op -/-2 procent, voor de tweede termijn van 6 t/m 20 jaar op -/-l procent en voor de derde termijn (na 20 jaar) op 0 procent.

4.22.

Allianz stelt zich op het standpunt dat het rapport van [naam 5] van 15 februari 2017 tot uitgangspunt moet worden genomen omdat partijen het er na het eerste rapport van [naam 5] over eens waren dat aanvullende vragen aan [naam 5] gesteld moesten worden. De door [naam eiser] in randnummer 45 van de dagvaarding geformuleerde uitgangspunten, kunnen dan ook volgens Allianz niet worden gevolgd. Allianz acht het onder meer onaannemelijk dat [naam eiser] niet bij Yusen zou zijn blijven werken. Dit standpunt heeft [naam eiser] pas ingenomen op het moment dat [naam 5] in zijn definitieve rapport uitging van een inkomen dat lager lag dan het inkomen waar [naam 5] in zijn eerste rapport vanuit ging, aldus Allianz.

4.23.

De rechtbank overweegt als volgt. Het eerste rapport van [naam 5] dateert van 20 augustus 2014. In dit rapport heeft [naam 5] de carrièreperspectieven van [naam eiser] in de situatie zonder ongeval maar met ontslag bij Yusen uiteengezet alsmede de ontwikkeling van het verdienvermogen tot aan de 67-jarige leeftijd van [naam eiser], inclusief eventuele overuren en bonussen. Op diverse punten zijn door partijen nadere vragen gesteld aan [naam 5]. Deze vragen heeft [naam 5] beantwoord in zijn rapport van 15 februari 2017. Hoewel [naam 5] te kennen heeft gegeven dat met de beantwoording van de aanvullende vragen enige aspecten van zijn eerdere rapport in een wat ander daglicht komen te staan, wordt in het rapport van 15 februari 2017 niet concreet tot uitdrukking gebracht wat er is gewijzigd ten opzichte van het eerste rapport. De rechtbank is van oordeel dat [naam 5] om een toelichting en verduidelijking van zijn rapportages moet worden gevraagd. Het rapport van [naam 5] van 15 februari 2017 kan niet zonder meer tot uitgangspunt dienen bij de beoordeling van de situatie zonder ongeval. De rechtbank neemt zich voor om [naam 5] als deskundige te benaderen en hem te verzoeken de volgende vraag te beantwoorden:

Kunt u, met inachtneming van uw bevindingen na het gesprek bij Yusen op 14 oktober 2016, de carrièreperspectieven van [naam eiser] zonder ongeval maar na ontslag in kaart brengen, waarbij u aangeeft hoe het verdienvermogen van [naam eiser] zich naar verwachting – binnen of buiten de onderneming waar [naam eiser] werkzaam was – tot aan 67-jarige leeftijd zou hebben ontwikkeld?

Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

4.24.

Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte na tussenvonnis over dit voornemen van de rechtbank en de aan [naam 5] te stellen vragen uit te laten.

4.25.

Wat betreft het voorschot ter zake de kosten en het honorarium van de te benoemen deskundige is de rechtbank van oordeel dat, nu de aansprakelijkheid van Allianz niet in geschil is en het deskundigenonderzoek noodzakelijk is om de omvang van de schade te kunnen begroten, Allianz dit voorschot dient te betalen.

Verrekening van vergoeding bij ontbinding arbeidsovereenkomst

4.26.

Partijen twisten over de vraag of de aan [naam eiser] door de kantonrechter bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2010 toegekende vergoeding van € 45.000,00 verrekend dient te worden met een eventueel door Allianz te betalen schadevergoeding. Volgens Allianz dient de door [naam eiser] ontvangen vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst te worden verrekend op grond van artikel 6:100 BW. [naam eiser] stelt zich echter op het standpunt dat het causaal verband ontbreekt tussen het ongeval en de ontvangen schadevergoeding en dat deze vergoeding om die reden niet verrekend hoeft te worden.

4.27.

Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank voorop dat in artikel 6:100 BW is bepaald dat wanneer een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht.

4.28.

De rechtbank overweegt voorts het volgende. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft Yusen weliswaar gegrond op bedrijfseconomische redenen, maar er zijn goede redenen om te veronderstellen dat de ontbinding feitelijk verband hield met en niet zou zijn uitgesproken zonder de (toen reeds twee jaar durende) arbeidsongeschiktheid van [naam eiser]. Van een werkgever kan in het algemeen niet worden gevergd een dienstverband te laten bestaan na een periode van twee jaar aaneengesloten arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het ongeval is [naam eiser] op 2 april 2008 overkomen en per 1 april 2010 is het dienstverband ontbonden. Steun voor de veronderstelling dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet zou zijn ontbonden zonder de arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] is ook te vinden in het eerste rapport van [naam 5] van 20 augustus 2014 op pagina 13: “Betrokkene [[naam eiser]] is naar mijn overtuiging vanwege zijn arbeidsongeschiktheid ontslagen en niet vanwege bedrijfseconomische redenen. Behoudens betrokkene zijn er geen andere mensen ontslagen. Bovendien kreeg betrokkene op zijn functioneren altijd positieve kritieken.” Daar komt bij dat bij [naam eiser] zelf ook altijd het vermoeden heeft bestaan dat Yusen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht wegens zijn arbeidsongeschiktheid (vide dagvaarding onder 9: “Evident is echter dat de arbeidsongeschiktheid van [naam eiser] de werkelijke reden was van de ontslagaanvraag” en randnummer 29 conclusie van repliek).

4.29.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank voorlopig van oordeel dat de door [naam eiser] ontvangen vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst in mindering dient te komen op een door Allianz eventueel te betalen schadevergoeding.

Vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding

4.30.

[naam eiser] heeft gevorderd Allianz te veroordelen om aan [naam eiser] bij wijze van voorschot op de nader te begroten schade wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 100.000,=.

4.31.

Aan deze vordering heeft [naam eiser] geen berekening ten grondslag gelegd. Allianz heeft aangevoerd dat [naam eiser] niet heeft aangetoond dat zijn schade meer is dan de reeds door Allianz betaalde € 100.000,=, zodat er geen grond bestaat voor het moeten betalen van nog eens een aanvullend voorschot van € 100.000,=.

4.32.

De rechtbank is van oordeel dat bij gebreke van enige nadere onderbouwing door [naam eiser] van het gevorderde bedrag, waarbij bijvoorbeeld onder meer zou zijn toegelicht dat ook met inachtneming van uitgangspunten die niet tussen partijen ter discussie staan het inkomen van [naam eiser] in de hypothetische situatie zonder ongeval relevant hoger zou zijn geweest dan zijn feitelijke WIA-uitkering en reeds ontvangen voorschotten, toewijzing van de vordering niet kan plaatsvinden.

Slotsom

4.33.

Uit het bovenstaande volgt dat eerst [naam eiser] bij akte alle beschikbare medische rapportages en beoordelingen, voor zover deze in het kader van de bestuursrechtelijke procedures zijn opgesteld en overgelegd, alsmede de eventueel inmiddels uitgesproken beschikking van de rechtbank op het ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 19 juni 2018, een en ander zoals bedoeld in overweging 4.16, in het geding brengt. Bij deze akte mag [naam eiser] zich tevens uitlaten over de persoon van de te benoemen arbeidsdeskundige en de aan deze te stellen vragen als bedoeld in rechtsoverweging 4.18-4.19, alsmede over de aan arbeidsdeskundige [naam 5] te stellen (nadere) vragen, zoals vermeld in overweging 4.23-4.24.

4.34.

Daarna zal Allianz in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren op de door [naam eiser] overgelegde medische rapporten en beoordelingen, een en ander zoals tussen partijen bij de mondelinge behandeling is afgesproken en is vermeld in overweging 4.15, waarbij zij tevens kan reageren op het voornemen van de rechtbank om geen nadere verzekeringsgeneeskundige deskundigenrapportage te laten uitbrengen en zij zich, gelijk [naam eiser] mag doen, voorts mag uitlaten over de persoon van de te benoemen arbeidsdeskundige en de aan deze te stellen vragen als bedoeld in rechtsoverweging 4.18-4.19, alsmede over de aan arbeidsdeskundige [naam 5] te stellen (nadere) vragen, zoals vermeld in overweging 4.23-4.24.

4.35.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank

5.1.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 december 2021 voor het nemen van een akte na tussenvonnis door [naam eiser] ter zake van hetgeen in rechtsoverweging 4.33 (mede onder verwijzing naar 4.16) is overwogen,

5.2.

bepaalt dat Allianz zich daarna bij antwoordakte na tussenvonnis kan uitlaten als bedoeld in rechtsoverwegingen 4.34 (mede onder verwijzing naar 4.15) en kan reageren op de akte na tussenvonnis van [naam eiser],

5.3.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en op 3 november 2021 uitgesproken in het openbaar.

3078/3152

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey