Rb, ziekenhuis niet tekortgeschoten in de behandeling van benadeelde

Samenvatting:

Het letselschadeslachtoffer is in 2009 aangereden door een landbouwvoertuig. In geschil is de vraag of eiseres door het ziekenhuis onjuist en/of onzorgvuldig is behandeld in verband met haar schouderklachten die zij heeft opgelopen bij een auto ongeluk. Eiseres is in het ziekenhuis geopereerd maar ondervond naderhand nog steeds schouderklachten. Vervolgens is eiseres vanwege de aanhoudende schouderklachten behandeld en geopereerd in meerdere ziekenhuizen. Eiseres stelt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de behandelovereenkomst danwel onrechtmatig handelen van het ziekenhuis en geeft drie verwijten aan: 1. Het ziekenhuis heeft nagelaten de juiste medische ingreep te verrichten 2. Het ziekenhuis heeft haar informatieplicht ex art. 7:448 BW verzuimd 3. De chirurgische ingreep is onjuist en/of onzorgvuldig uitgevoerd. Met het oog op de beoordeling van het handelen van het ziekenhuis zijn aan een deskundige een aantal vragen gesteld. De deskundige geeft aan dat bij de behandeling in het ziekenhuis is gehandeld in overeenstemming met de geldende professionele standaard. Gelet op de conclusie van de deskundige kan niet vastgesteld worden dat het eerste en derde verwijt van eiseres doel treffen. Met betrekking tot het tweede verwijt concludeert de rechtbank dat gelet op de verklaringen van de orthopeed en de chirurg dat eiseres wel is geïnformeerd over de operatie en is gewezen op de risico’s. De rechtbank wijst de vorderingen af.

ECLI:NL:RBNNE:2022:3199

Instantie                            Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak               24-08-2022

Datum publicatie              31-08-2022

Zaaknummer                    201747

Rechtsgebieden               Civiel recht

Bijzondere kenmerken     Bodemzaak

Eerste aanleg – enkelvoudig

Proceskostenveroordeling op tegenspraak

Inhoudsindicatie               Letselschade. Is ziekenhuis tekortgeschoten in de behandeling van schouderklachten van benadeelde?

Vindplaatsen                    Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/201747 / HA ZA 20-225

Vonnis van 24 augustus 2022

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats],

eiseres,

advocaat mr. H.J. Oosterhagen te Amsterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

OMMELANDER ZIEKENHUIS GROEP B.V.,

gevestigd te Scheemda,

gedaagde,

advocaat mr. M.S.E. van Beurden te Zoetermeer.

Partijen zullen hierna [eiseres] en Ommelander Ziekenhuis genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 29 september 2021,

het deskundigenbericht,

de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres],

de conclusie na deskundigenbericht van Ommelander Ziekenhuis.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De verdere beoordeling

Inleiding

2.1.

De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen in het tussenvonnis van

29 september 2021 is overwogen en beslist.

2.2.

Het geschil betreft de vraag of [eiseres] door Ommelander Ziekenhuis – samengevat weergegeven – onjuist en/of onzorgvuldig behandeld is in verband met haar (rechter)schouderklachten die zij heeft opgelopen bij een auto-ongeluk op

14 april 2009 waarbij zij is aangereden door een landbouwvoertuig.

2.3.

Ingevolge voornoemd tussenvonnis hebben partijen gereageerd op het concept-rapport dat in het kader van een voorlopig-deskundigen-procedure door dr. A.A.F. Tulner, orthopedisch chirurg te Hilversum, is uitgebracht met het oog op de beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 2.2. geformuleerde vraag. Vervolgens heeft de deskundige Tulner op 16 februari 2022 een eindrapportage opgesteld en ter griffie van de rechtbank gedeponeerd, welke eindrapportage op grond van voornoemd tussenvonnis deel uitmaakt van deze procedure.

Feiten

2.4.

Op 14 april 2009 heeft [eiseres] een auto-ongeluk gehad waarbij zij is aangereden door een landbouwvoertuig. Ten gevolge van dit ongeval heeft [eiseres] rechter schouderklachten. Op of omstreeks 12 mei 2009 heeft [eiseres] een vaststellingsovereenkomst gesloten met Achmea. Achmea was ten tijde van het ongeval de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bestuurder van het landbouwvoertuig. Overeengekomen is dat aan [eiseres] € 9.785,00 ter zake van geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade zal worden uitgekeerd, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten.

2.5.

[eiseres] is vanaf 1 december 2009 in Ommelander Ziekenhuis behandeld door onder andere E.M.J. Koeweigen (orthopeed), H.P.M. Pranger (chirurg) en N.C. Goelema (orthopedisch chirurg).

Uiteindelijk is [eiseres] op 16 november 2012 geopereerd in Ommelander Ziekenhuis door Pranger, er heeft een resectie van het proximale deel van de clavicula (sleutelbeen) plaats gevonden. Na de operatie ondervond [eiseres] nog steeds schouderklachten.

2.6.

Vanaf 10 februari 2013 is [eiseres] in verband met de schouderklachten onder behandeling geweest van F.R. Kroezen (chirurg) en T.J.H.K. Weinschenk (anesthesioloog en pijnbestrijder) van het Refaja Ziekenhuis te Stadskanaal. Op 24 juni 2013 heeft Kroezen een mediale (rechter) clavicula resectie uitgevoerd.

2.7.

[eiseres] hield ook na de laatstgenoemde operatie schouderklachten en is vervolgens verwezen naar het Universitair Medisch Centrum Nijmegen en daarna naar het Leids Universitair Medisch Centrum. In oktober 2015 vond opnieuw een operatie plaats (waarbij een neuroom verwijderd is) in Leiden door M.J.A. Malessy.

2.8.

Ook na de operatie in Leiden behield [eiseres] klachten. [eiseres] is vervolgens terechtgekomen bij het Universitair Ziekenhuis Gent. In Gent is door A. van Tongel (chirurg/traumatoloog) op 23 augustus 2016 een hoekplaat geplaatst bij de schouder (stabilisatieoperatie), welke hoekplaat op 21 november 2019 weer is verwijderd.

2.9.

Na de operatie op 16 november 2012 door Pranger is [eiseres] (ook) behandeld in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis te Amsterdam in verband met overmatige littekenvorming.

Verwijten

2.10.

[eiseres] meent dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de behandelovereenkomst dan wel onrechtmatig handelen door Ommelander Ziekenhuis. [eiseres] geeft in dit kader – samengevat – drie verwijten aan:

  1. i) Ommelander Ziekenhuis heeft nagelaten de juiste (noodzakelijke) medische ingreep te verrichten. De artsen hebben jarenlang de breuk ten gevolge van het ongeluk over het hoofd gezien. Doordat tijdige en juiste behandeling is uitgebleven is de breuk in een verkeerde stand genezen. Hierdoor heeft [eiseres] jarenlang pijn (gehad).
  1. ii) Ommelander Ziekenhuis heeft haar informatieplicht ex artikel 7:448 BW verzuimd. Voorafgaand aan de operatie door Pranger op 16 november 2012 is [eiseres] onvoldoende geïnformeerd over de voorgenomen behandeling/operatie en de te verwachten gevolgen en risico’s. Er is niet gewezen op overmatige littekenvorming (keloid) dat erg vaak voorkomt bij mensen met een donkere huid. Ook op het risico van zenuwschade is niet gewezen. Er was derhalve geen sprake van informed consent.

iii) De chirurgische ingreep op 16 november 2012 is onjuist en/of onzorgvuldig uitgevoerd. De incisie is op de verkeerde plek uitgevoerd. Verder is er onnodig veel schade aangericht door de operatie. De klachten zijn daardoor juist toegenomen.

2.11.

Ommelander Ziekenhuis heeft de drie verwijten gemotiveerd weersproken en betwist dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de behandelovereenkomst dan wel onrechtmatig handelen.

Naar aanleiding van het eerste verwijt geeft Ommelander Ziekenhuis onder andere aan dat van een fractuur ten tijde van de behandeling geen sprake is geweest.

Met betrekking tot het tweede verwijt, het schenden van de informatieplicht, heeft Ommelander Ziekenhuis een verklaring van Pranger en Koeweiden van 4 mei 2021 overgelegd waarin is verklaard dat beiden gezamenlijk [eiseres] hebben geïnformeerd over de operatie en de bekende risico’s ervan. Ook is verklaard dat aan [eiseres] een formulier met informatie is meegegeven. Voorts stelt het Ommelander Ziekenhuis dat als [eiseres] al geen informatie zou hebben ontvangen over de operatie, het niet waarschijnlijk is dat [eiseres] van de behandeling had afgezien indien zij de informatie wel zou hebben ontvangen.

Het Ommelander Ziekenhuis betwist ten slotte het derde verwijt, dat de operatie op 16 november 2012 niet lege-artis heeft plaatsgevonden.

Beoordeling

2.12.

[eiseres] heeft Ommelander Ziekenhuis aansprakelijk gesteld op grond van haar stelling dat de artsen van dit ziekenhuis onjuist en/of onzorgvuldig hebben gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat in medische zaken als de onderhavige, waarbij beoordeeld dient te worden of er sprake is van onjuist danwel onzorgvuldig handelen van een arts, moet worden getoetst aan de maatstaf of de arts (in deze zaak met name de chirurg) heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts (chirurg) in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht.

2.13.

Met het oog op de beoordeling van het handelen van Ommelander Ziekenhuis zijn aan de deskundige Tulner een aantal vragen gesteld. Uit de rapportage van Tulner is met name het antwoord op de derde vraag van belang.

Vraag drie luidt als volgt:

“Is naar uw mening bij de behandeling van betrokkene in het Ommelander Ziekenhuis in de periode tussen december 2009 tot en met februari 2010 en de behandeling rondom de operatie van 16 november 2012 gehandeld in overeenstemming met de op dat moment geldende professionele standaard? Zo nee, waarom niet? Wilt u uw antwoord zoveel als mogelijk motiveren, waar mogelijk onder verwijzing naar literatuur, protocollen en richtlijnen?”

Het antwoord van Tulner op vraag drie luidt als volgt:

“Naar mijn mening is bij de behandeling van betrokkene in de periode tussen december 2009 tot en met februari 2010 in het Ommelander Ziekenhuis gehandeld in overeenstemming met de geldende professionele standaard. Er is besloten tot een conservatieve behandeling waarbij de behandelend orthopedisch chirurg ook nog een collega uit de maatschap gevraagd heeft mee te kijken en mee te beslissen in de behandeling. Er is een SC [SC-gewricht is sternoclaviculaire gewricht, gewricht tussen borst- en sleutelbeen, rechtbank] proefinfiltratie gegeven die kortdurend heeft geholpen en de orthopedisch chirurg heeft zelfs nog een tweede opinie aangevraagd bij een academische collega gespecialiseerd in de schouder.

Betrokkene zoekt na ruim 2 jaar gezien aanhoudende pijnklachten wederom hulp in het OZG, nu bij de chirurg. Met betrokkene wordt de mogelijkheid besproken van een AC [AC-gewricht is acromioclaviculaire gewricht, gewricht tussen schouderblad en sleutelbeen, rechtbank] resectie arthroplastiek. In de documentatie staat vermeld dat dit na uitvoerig

overleg dan toch uiteindelijk besloten wordt. De preoperatieve diagnose luidt in het operatieverslag vermeldt: SC artrose rechts. Hieruit en uit de medische correspondentie van het OZG en het UMCG voor de operatie, en de MRI in het UMCG maak ik op dat het om SC artrose gaat en er geen sprake is van een SC instabiliteit.

Er bestaat geen richtlijn omtrent de behandeling van posttraumatische SC letsels. In de literatuur wordt aangegeven dat bij SC letsels die ontstaan zijn na hoogenergetisch letsel zoals bij auto ongelukken een resectie arthroplatiek met of zonder ligamentaire reconstructie kan worden uitgevoerd. 2 Bij een AC artrose zonder instabiliteit wordt doorgaans geen ligamentaire reconstructie uitgevoerd omdat de costaclaviculaire ligamenten intact zijn. Bij een instabiliteit door verscheuring van de costaclaviculaire ligamenten wordt een reconstructie uitgevoerd met een autoloog pees transplantaat.

Bij betrokkene is op 16-11-2012 een AC resectie arthroplasty verricht zonder ligamentaire reconstructie. Uit het operatieverslag maak ik op dat een resectie is verricht van 2 cm, echter er staat niets beschreven over instabiliteit en er wordt ook niets beschreven over de conditie van de costaclaviculaire ligamenten. Uit de documentatie vóór de operatie bij de orthopedisch chirurgen Goelema en Diercks blijkt dat er geen sprake was van SC instabiliteit ook de MRI uit het UMCG laat dit niet zien. Of de ligamenten tijdens de operatie zijn beoordeeld en of deze intact waren weet de chirurg zich niet te herinneren. Na de operatie heeft collega Pranger in ieder geval geen SC instabiliteit waargenomen. Op basis van deze informatie is de indicatie tot een resectie arthroplastiek zonder ligamentaire reconstructie gerechtvaardigd.

De resectie arthroplastiek is naar mijn mening afgaand op dit laatste gegeven en het operatieverslag lege-artis uitgevoerd.3 Ik kom tot de conclusie dat er gehandeld is in overeenstemming met de op dat moment geldende professionele standaarden.

Referenties

  1. (…).
  2. Martetschläger F, Warth RJ, Millett PJ. Instability and degenerative arthritis of the sternoclavicular joint: a current concepts review. Am J Sports Med. 2014 Apr; 42(4):999-1007.
  3. Campbell’s Operative Orthopedics. Chapter 45. Resection arthroplasty of the sternoclavicular joint. 2674-2675.”

2.14.

[eiseres] heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport het volgende naar voren gebracht.

De deskundige heeft zonder goede reden gekozen voor een papieren expertise waarbij [eiseres] alleen een kort telefonisch gesprek met Tulner heeft plaatsgehad.

In het kader van het verwijt dat tot 16 november 2021 niet de juiste hulp is geboden, is niet onderkend door Tulner dat [eiseres] ten tijde van het ongeluk in een Amerikaanse auto reed met de gordel over de rechter schouder in plaats van de linker. In dit verband wordt verwezen naar een citaat van traumachirurg dr. A.B. van Vugt. De later geconstateerde neuroom kan volgens Vugt al door het ongeluk zijn veroorzaakt en niet door latere ingrepen. Onder verwijzing naar een productie van het Universitair Ziekenhuis Leuven blijkt ook dat er sprake is van “en gemiste posterieure luxatie van het sternoclaviculair gewricht”.

Verder heeft de deskundige niet alle stukken van Ommelander Ziekenhuis verkregen hetgeen volgt uit de beantwoording door Tulner bij brief van 14 februair 2022 van de aanvullende vragen 3 en verder die door mr. Oosterhagen bij brief van 10 november 2021 aan Tulner zijn gesteld.

Tot slot heeft de ingreep te laag plaatsgevonden, Pranger heeft afgeweken van de gebruikelijke plaats.

2.15.

Het Ommelander Ziekenhuis heeft geconcludeerd dat het rapport van Tulner geen aanknopingspunten bevat voor de stelling van [eiseres] dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de behandelingsovereenkomst dan wel onrechtmatig handelen.

2.16.

De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Tulner gevolgd dient te worden. De bezwaren die [eiseres] heeft geuit tegen deze rapportage kunnen niet tot een ander oordeel leiden.

De deskundige heeft aangegeven dat in verband met corona [eiseres] niet op zijn spreekuur is opgeroepen en dat de deskundige het niet nodig vond haar op een later tijdstip alsnog te laten komen. De rechtbank heeft geen reden om aan dit standpunt van de deskundige te twijfelen gelet op het beeldmateriaal dat in het dossier voorhanden is.

Wat betreft de autogordel ziet de rechtbank niet in dat deze wetenschap omtrent het dragen van de gordel tot een ander oordeel zou moeten leiden, het gaat er immers om hoe de schouder er uit zag ten tijde van de behandeling in het Ommelander Ziekenhuis. Het in dit verband weergegeven citaat van Van Vugt kan de rechtbank niet plaatsen, nu niet duidelijk is waar, wanneer en in welk verband deze uitspraak zou zijn gedaan. Ook de verwijzing naar de productie van het Universitair Ziekenhuis te Leuven kan niet tot een ander oordeel leiden, nu niet duidelijk is waar deze stelling op is gebaseerd. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wie deze verklaring heeft opgesteld omdat de laatste pagina’s van de overgelegde productie ontbreken.

Wat betreft het niet ontvangen hebben van alle stukken stelt de rechtbank vast dat de deskundige in zijn brief van 14 februari 2022 aangeeft niet over bepaalde stukken te beschikken. Desondanks is dit voor de deskundige geen reden om tot een ander oordeel te komen blijkens zijn rapportage. [eiseres] heeft in dit verband geen stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat het oordeel van Tulner onjuist is.

Dat de incisie lager heeft plaatsgevonden dan te doen gebruikelijk heeft Tulner blijkens zijn beantwoording bij brief van 14 februari 2022 uitdrukkelijk bij zijn oordeel in aanmerking genomen. De rechtbank heeft geen reden om aan dit oordeel te twijfelen.

2.17.

Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel dat het rapport van Tulner een uitgebreide omschrijving geeft van de geschiedenis van de behandelingen die [eiseres] heeft ondergaan. Het rapport verwijst ook naar beeldvormend materiaal (röntgenfoto’s, MRI’s et cetera). Ook maakt het rapport melding van het feit dat de artsen enkele malen collegiaal overleg hebben gevoerd over de schouderproblematiek van [eiseres] en dat [eiseres] in de periode dat zij onder behandeling van Ommelander Ziekenhuis was in verband met een second opinion ook is gezien door Diercks, orthopedisch chirurg van het UMCG te Groningen, alwaar een MRI is gemaakt. Ook heeft Tulner verwezen naar medische literatuur. Kortom het rapport is zorgvuldig tot stand gekomen en is voorts coherent en consistent.

2.18.

Gelet op de hiervoor weergegeven conclusie van Tulner kan niet vastgesteld worden dat het eerste en derde verwijt van [eiseres] doel treffen.

2.19.

Met betrekking tot het tweede verwijt houdt de rechtbank het ervoor, gelet op de verklaring van Pranger en Koeweiden, dat [eiseres] wel is geïnformeerd over de operatie en is gewezen op de risico’s ervan. Voorts heeft [eiseres] de stelling van Ommelander Ziekenhuis “dat indien ervan uit moet worden gegaan dat zij niet geïnformeerd zou zijn over de operatie en de risico’s ervan, het niet waarschijnlijk zou zijn geweest dat zij van de operatie zou hebben afgezien” niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.

2.20.

Tot slot overweegt de rechtbank dat het door [eiseres] gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd, nu dit onvoldoende concreet is. Dit wil zeggen dat het bewijsaanbod niet vermeld wat door het horen van getuigen zou kunnen worden bewezen.

2.21.

Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.

2.22.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ommelander Ziekenhuis worden begroot op:

– griffierecht 656,00

– salaris advocaat 1.357,50 (2,5 punt × tarief € 543,00)

Totaal € 2.013,50

2.23.

Onder toepassing van artikel 244 Rv. zal de rechtbank [eiseres] veroordelen tot betaling aan de griffier van de in debet gestelde kosten ad € 1.742,40 en € 4.560,00 (beide inclusief BTW) terzake het loon van de deskundige.

3De beslissing

De rechtbank

3.1.

Wijst de vorderingen af.

3.2.

Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Ommelander Ziekenhuis tot op heden begroot op € 2.013,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

3.3.

Veroordeelt [eiseres] tot betaling van € 6.302,40 aan de griffier, te voldoen binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak.

3.4.

Verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling in 3.2. uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.1

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey