Rechtbank: Bewijsopdracht aan eiser en gedaagde ten aanzien van causaal verband, noodweer en eigen schuld.
Tussen eiser en gedaagde is op 31 december 2019 een conflict ontstaan over het gooien van vuurwerk. Dit conflict liep uit op een handgemeen. Eiser stelt dat hij als gevolg van dit conflict zijn enkel heeft gebroken. Gedaagde is door de politierechter veroordeeld voor mishandeling. In deze procedure vordert eiser een verklaring voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser, waardoor eiser zijn rechter enkel heeft gebroken. Gedaagde betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Gedaagde beroept zich op noodweer(exces) en eigen schuld van eiser.
De rechtbank kan aan de hand van het strafvonnis, het strafdossier en het rapport van de orthopedisch chirurg niet vaststellen hoe de enkelbreuk is ontstaan. De rechtbank draagt daarom eiser op om de feiten en omstandigheden te bewijzen die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Ook draagt de rechtbank gedaagde op om de feiten en omstandigheden te bewijzen die kunnen leiden tot het oordeel dat gedaagde uit noodweer heeft gehandeld, dan wel dat er sprake is van eigen schuld. In afwachting van bewijslevering houdt de rechtbank de beoordeling van de overige geschilpunten aan.
ECLI:NL:RBLIM:2023:5520
Instantie | Rechtbank Limburg |
Datum uitspraak | 13-09-2023 |
Datum publicatie | 02-10-2023 |
Zaaknummer | C/03/304780 HA ZA 22-203 |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Bijzondere kenmerken
Inhoudsindicatie |
Eerste aanleg – enkelvoudig
Civiel recht. Bodemzaak. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of gedaagde een onrechtmatige daad heeft gepleegd waardoor de enkel van eiser is gebroken. Bewijsopdrachten ten aanzien van causaal verband, noodweer en eigen schuld. |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl |
Uitspraak
RECHTBANK Limburg
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/304780 / HA ZA 22-203 Vonnis bij vervroeging van 13 september 2023
in de zaak van
[eiser] , wonende te [woonplaats 1] , eisende partij, advocaat: mr. H. Celik te Maastricht,
tegen
[gedaagde] , wonende te [woonplaats 2] , gedaagde partij, advocaat: mr. R.M.W.H. Bedaux te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
- De procedure
- Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 11 van 21 april 2022;
- de conclusie van antwoord van 29 juni 2022;
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling van 13 juli 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 maart 2023;
- de spreekaantekeningen van [eiser] met bijlage;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;
- de reactie van [gedaagde] op het proces-verbaal van 13 maart 2023;
- de reactie van [eiser] op het proces-verbaal van 14 maart 2023;
- de brief van de rechtbank aan partijen van 15 maart 2023;
- de akte van [gedaagde] met productie 1 van 5 april 2023;- de antwoordakte van [eiser] met productie 12 van 3 mei 2023; – de akte van [gedaagde] van 24 mei 2023.
- Bij brief van 21 juni 2023 heeft de rechtbank aan mr. Celik medegedeeld dat de door haar op de rol van 14 juni 2023 ingediende antwoordakte wordt geweigerd.
- Ten slotte is vonnis bepaald.
- Het verloop van de procedure blijkt uit:
- De feiten
- Op 31 december 2019 liep [eiser] over straat samen met een vriend genaamd [naam vriend] (hierna: [naam vriend] ) en de twee kinderen van de vriendin van [naam vriend] . [gedaagde] stond voor zijn woning met zijn schoonbroer [naam schoonbroer] , zijn vriendin [naam vriendin] en hun kinderen. Tussen [eiser] en [gedaagde] is een conflict ontstaan over het gooien van vuurwerk. Dit conflict liep uit op een handgemeen. Op enig moment zijn [eiser] en [gedaagde] samen op de grond terechtgekomen. [naam vriend] en [naam schoonbroer] zijn ook met elkaar in gevecht geraakt en op de grond beland. De buurman van [gedaagde] , [naam buurman] (hierna: [naam buurman] ), en [naam vriendin] hebben geprobeerd om de vechtende partijen uit elkaar te halen.
- Op 1 januari 2020 is [eiser] naar het ziekenhuis gegaan. Daar werd vastgesteld dat de rechter enkel van [eiser] was gebroken.
- Op 10 januari 2020 heeft [eiser] aangifte gedaan van zware mishandeling door [gedaagde] bij de politie. Het Openbaar Ministerie heeft [gedaagde] strafrechtelijk vervolgd voor mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Uit tenlastelegging blijkt dat [gedaagde] ervan werd verdacht dat:
“hij op of omstreeks 31 december 2019 te Heerlen [eiser] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal (met kracht) te slaan en/of te duwen en/of vast te grijpen tengevolge waarvan die [eiser] ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel ten gevolge heeft gehad;”
2.4. Op 25 mei 2020 heeft de politierechter van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, [gedaagde] veroordeeld voor mishandeling. Ter terechtzitting is afstand gedaan van rechtsmiddelen door zowel [gedaagde] als de officier van justitie. Gelet hierop is het mondelinge vonnis op 25 mei 2020 onherroepelijk geworden.
2.5. Bij brief van 14 december 2020 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van de mishandeling.
2.6. Op verzoek van [eiser] is een voorlopig deskundigenbericht uitgebracht op
14 december 2021 door een orthopedisch chirurg ter vaststelling van het letsel dan wel de klachten van [eiser] .
2.7. [gedaagde] erkent geen aansprakelijkheid.
- Het geschil
- [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.091.809,00 aan verlies aanverdienvermogen of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een smartengeldvergoeding van
€ 11.000,00 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 december 2019, of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris en deverschotten van de advocaat van [eiser] , alsmede in de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
- [gedaagde] voert verweer.
- Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
- De beoordeling
Rechtsvraag
4.1. De rechtbank zal, voor zij toekomt aan de rechtsvraag die beantwoord moet worden, eerst ingaan op hoe zij de vordering van [eiser] ten aanzien van de verklaring voor recht begrijpt. In de dagvaarding vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. In zijn spreekaantekeningen verzoekt [eiser] de rechtbank om voor recht te verklaren dat hij als gevolg van de mishandeling een rechter enkelfractuur en blauw oog links heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is de eis van [eiser] daarmee niet veranderd. De spreekaantekeningen zijn immers wel schriftelijk maar niet ondertekend, en voldoen daarmee niet aan de eisen die de wet aan eiswijziging stelt (artikel 130 jo. artikel 83 Rv). Daar komt bij dat
[eiser] tijdens de zitting niet heeft gezegd dat hij zijn eis wenst te wijzigen. Gezien de onderbouwing van de vordering gaat de rechtbank er evenwel vanuit dat [eiser] heeft beoogd dat de gevorderde verklaring voor recht – hoewel algemeen geformuleerd – het toebrengen van de enkelbreuk omvat. Gelet op het tussen partijen gevoerde debat is ook [gedaagde] hiervan uitgegaan.
4.2. De vraag die dus beantwoord moet worden, is of [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd waardoor [eiser] zijn rechter enkel heeft gebroken.
Grondslag vordering
4.3. De rechtbank begrijpt dat [eiser] zijn vorderingen baseert op de stelling dat [gedaagde] hem heeft mishandeld met als gevolg dat hij zijn rechter enkel heeft gebroken. [eiser] spreekt [gedaagde] aan op grond van onrechtmatige daad.
4.4. [eiser] voert hiertoe – zakelijk weergegeven – aan dat [gedaagde] strafrechtelijk is veroordeeld voor mishandeling. Het strafvonnis is in kracht van gewijsde gegaan en levert daarom dwingend bewijs op dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] toegelicht dat [gedaagde] uitviel tegen de zoon van de vriendin van [naam vriend] omdat hij vuurwerk had gegooid. Toen [eiser] naar [gedaagde] liep om met hem te praten, werd hij meteen door [gedaagde] geslagen. [gedaagde] heeft [eiser] opgetild en is toen bovenop hem gevallen. Volgens [eiser] is daardoor zijn enkel gebroken. Omstanders kwamen pas tussenbeide nadat het letsel was ontstaan. Onder verwijzing naar het rapport van de orthopedisch chirurg stelt [eiser] zich op het standpunt dat de klachten van zijn rechter enkel een gevolg zijn van het letsel dat is ontstaan op 31 december 2019. Het UWV acht [eiser] volledig arbeidsongeschikt en hij ontvangt nu een WIA-uitkering. [eiser] verwijst ter onderbouwing van de omvang van de schade als gevolg van het verlies aan verdienvermogen naar het rapport van een rekenkundige. Daarnaast heeft [eiser] immateriële schade geleden en heeft hij bij de huishoudelijke taken en de zelfwerkzaamheid nog nader te duiden beperkingen. Ter zitting heeft [eiser] verduidelijkt dat hij niemand heeft ingehuurd voor hulp.
Verweer
4.5. [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] met een enkelbreuk als gevolg. Daarnaast betwist [gedaagde] de (omvang van de) schade. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer, noodweerexces dan wel eigen schuld zijdens [eiser] .
4.6. [gedaagde] voert – voor zover relevant – het volgende aan. [eiser] heeft richting [gedaagde] , zijn kinderen en zijn huis vuurwerk gegooid. Toen [gedaagde] hem daarover aansprak, kwam [eiser] dreigend op hem aflopen. Volgens [gedaagde] zei [eiser] “Wil je vechten dan” en maakte hij een beweging alsof hij [gedaagde] wilde slaan. [gedaagde] voelde zich bedreigd en kon door het vuurwerk geen kant op. Uit zelfverdediging heeft hij [eiser] in zijn gezicht geslagen. [eiser] sloeg terug. [gedaagde] wilde het slaan afweren door [eiser] op te tillen, maar dat is niet gelukt. Terwijl partijen elkaar vasthielden, bewoog [eiser] naar achteren waardoor [gedaagde] bovenop hem viel. Ze kwamen samen op de stoeprand terecht en raakten in een worsteling verwikkeld.
[gedaagde] betwist dat zijn handelen tot de enkelbreuk heeft geleid. Dat verband volgt niet uit de strafrechtelijke veroordeling. Evenmin kan het causaal verband worden bewezen aan de hand van het rapport van de orthopedisch chirurg. Waarschijnlijk is het letsel ontstaan doordat omstanders, die hen probeerden te scheiden, per ongeluk op de enkel van [eiser] hebben getrapt. Het is volgens [gedaagde] ook mogelijk dat [eiser] is gevallen na afloop van het incident en toen zijn enkel heeft gebroken. Als de enkelbreuk al door handelen van [gedaagde] is ontstaan, geldt dat [eiser] de vechtpartij zelf schuld is. Daarom moet een eventuele schadevergoedingsplicht worden verminderd tot nihil. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunten naar getuigenverklaringen in het strafdossier.
Onrechtmatige daad
4.7. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] zich beroept op een rechtsgevolg, te weten aansprakelijkheid van [gedaagde] uit hoofde van onrechtmatige daad. Op grond van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling draagt [eiser] de stelplicht en bewijslast van de feiten waaruit volgt dat aan de in artikel 6:162 BW genoemde vereisten (onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade en causaal verband) is voldaan. Om de vraag te kunnen beantwoorden of [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd waardoor [eiser] zijn enkel heeft gebroken, zal de rechtbank eerst de gestelde toedracht moeten beoordelen, omdat partijen het daarover niet eens zijn. Het is aan [eiser] om zijn stelling te bewijzen dat [gedaagde] hem op 31 december 2019 heeft mishandeld waardoor zijn enkel is gebroken.
4.8. [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar het strafvonnis van de politierechter van 25 mei 2020. Ingevolge artikel 161 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen strafvonnis, waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Dit betekent dat de rechtbank de inhoud van het in de strafzaak tegen [gedaagde] gewezen vonnis – behoudens tegenbewijs – als vaststaand aanneemt.
4.9. Partijen verschillen van mening over de inhoud van het strafvonnis. [gedaagde] en de officier van justitie en hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Daarom is van die uitspraak alleen een aantekening mondeling vonnis opgemaakt. De rechtbank kan hieruit niet opmaken welke handelingen uit de tenlastelegging precies bewezen zijn verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling is dat ook niet duidelijk geworden. Wel blijkt uit de aantekening mondeling vonnis dat de politierechter het bewezenverklaarde handelen heeft gekwalificeerd als
‘mishandeling’. Gelet hierop heeft de politierechter [gedaagde] vrijgesproken van het strafverzwarende gevolg van zwaar lichamelijk letsel. In geval van veroordeling voor artikel 300 lid 2 Sr had de aantekening mondeling vonnis immers de daarbij behorende kwalificatie vermeld, namelijk: ‘mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’. De rechtbank volgt [eiser] daarom niet in zijn stelling dat [gedaagde] door de politierechter is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een enkelbreuk, tot gevolg.
4.10. Gelet op het voorgaande biedt het strafvonnis geen duidelijkheid over de vraag welk handelen van [gedaagde] precies onrechtmatig was en is met het strafvonnis ook niet komen vast te staan dat [gedaagde] het enkelletsel van [eiser] heeft veroorzaakt.
4.11. De stellingen van partijen bieden meer inzicht in wat er tussen hen is voorgevallen. [gedaagde] heeft erkend dat hij [eiser] heeft geslagen, heeft geprobeerd op te tillen en dat zij samen op de grond zijn gevallen en in een worsteling zijn geraakt, zodat dit tussen partijen vaststaat. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen van [gedaagde] kunnen worden gekwalificeerd als
een inbreuk op een recht, namelijk het recht op lichamelijke integriteit, en daarom een onrechtmatige daad opleveren, behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 lid 2 BW). Dit kan in beginsel aan [gedaagde] worden toegerekend op grond van schuld, tenzij sprake is van een schulduitsluitingsgrond (artikel 6:162 lid 3 BW).
4.12. [eiser] heeft ter onderbouwing van het causaal verband tussen dit (in beginsel) onrechtmatige handelen door [gedaagde] en zijn enkelletsel verwezen naar het rapport van de orthopedisch chirurg. Als [gedaagde] hem niet had geslagen en opgetild, stelt [eiser] , was hij niet gevallen en
had hij zijn enkel niet gebroken. [gedaagde] betwist dat zijn handelen de enkelbreuk heeft veroorzaakt en vindt dat het niet aan een arts is om causaal verband vast te stellen. Volgens [gedaagde] is het letsel door [eiser] zelf of door toedoen van omstanders ontstaan. [gedaagde] verwijst in dit verband naar getuigenverklaringen waaruit de betrokkenheid van omstanders blijkt en naar een foto van een blauwe plek bij de knieholte van [eiser] , die volgens hem ook door omstanders is veroorzaakt. De rechtbank onderschrijft de opvatting van [eiser] dat de vraag naar het causaal verband tussen het verweten handelen en het letsel geen medisch maar een juridisch oordeel betreft. Aan het rapport van de orthopedisch chirurg kan de rechtbank, mede in het licht van de betwisting door [gedaagde] , dan ook geen bewijs in het voordeel van [eiser] ontlenen ten aanzien van het causaal verband.
4.13. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank aan de hand van het in het geding gebrachte strafvonnis, het onderliggende strafdossier en het rapport van de orthopedisch chirurg niet kan vaststellen hoe de enkelbreuk heeft plaatsgevonden (door het optillen en vallen, de worsteling op de grond of een andere oorzaak) en ook niet door wie ( [gedaagde] , omstanders of [eiser] zelf). De rechtbank kan daarom niet voorshands concluderen dat [eiser] is geslaagd in het door hem te leveren bewijs, als hiervoor bij 4.7. bedoeld.
4.14. De rechtbank zal [eiser] daarom overeenkomstig zijn bewijsaanbod, zoals tijdens de mondelinge behandeling gedaan, opdragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] de enkel van [eiser] is gebroken. Indien [eiser] er niet in slaagt dit bewijs te leveren, worden zijn vorderingen afgewezen.
Noodweer
4.15. Als [eiser] in zijn bewijsopdracht slaagt, wordt het beroep van [gedaagde] op noodweer relevant.
4.16. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij uit noodweer heeft gehandeld, namelijk ter afwering van een dreigende aanval van [eiser] die daaraan voorafgaand vuurwerk naar
[gedaagde] , zijn kinderen en zijn huis had gegooid. Door het vuurwerk kon [gedaagde] geen kant op en daarom heeft hij [eiser] in het gezicht geslagen. Volgens [gedaagde] is zijn handelen onder deze omstandigheden niet onrechtmatig. [gedaagde] onderbouwt zijn stellingen met de getuigenverklaringen van [naam buurman] , [naam vriendin] en [naam schoonbroer] bij de politie.
4.17. [eiser] heeft, onder verwijzing naar de getuigenverklaringen van [naam vriend] , [naam buurman] en [naam vriendin] in het strafdossier, betwist dat sprake was van een noodweersituatie zijdens [gedaagde] . Volgens [eiser] werd hij juist aangevallen door [gedaagde] en niet andersom. [eiser] heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zich aan de situatie kon onttrekken door weg te lopen.
4.18. Noodweer is een rechtvaardigingsgrond als gevolg waarvan een daad die eigenlijk onrechtmatig zou zijn, in het concrete geval haar onrechtmatige karakter verliest. Op de eerste plaats moet daarvoor sprake zijn van een noodweersituatie. Volgens de wet is dat het geval bij een
‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ van ‘eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed’, waartegen de dader zichzelf of een ander verdedigt (artikel 41 lid 1 Sr). Kortgezegd gaat het om een (dreigende) aanval. Bij de verdediging daartegen gelden de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat er geen wanverhouding mag zijn tussen de manier van verdediging en de ernst van de aanranding, en degene die zich op noodweer beroept moet niet met een minder schadelijke manier van verdediging hebben kunnen volstaan. Op grond van artikel
150 Rv is het aan [gedaagde] om te stellen en bewijzen dat hieraan is voldaan. Het handelen van [gedaagde] is immers in beginsel als onrechtmatig te kwalificeren, zodat de bewijslast van de uitzondering, noodweer, op [gedaagde] rust.
4.19. De rechtbank stelt vast dat de lezingen van partijen over de gebeurtenissen van
31 december 2019 deels van elkaar afwijken. Beide partijen zien zich in hun respectieve lezing van het gebeurde gesteund door de verklaringen van getuigen in het strafdossier. De verklaringen waar partijen naar verwijzen, lopen uiteen over wie vuurwerk heeft gegooid en in welke richting. Hoewel tussen partijen vaststaat dat [eiser] op [gedaagde] kwam aflopen voordat [gedaagde] sloeg, is het de vraag of [eiser] daarbij een dreigend armgebaar heeft gemaakt en wat hij heeft gezegd tegen [gedaagde] voor hij werd geslagen. Onzeker is ook of [gedaagde] , zoals hij stelt, door het vuurwerk geen kant op kon. Aan de hand van de in het geding gebrachte getuigenverklaringen, die geen van alle beëdigde getuigenverklaringen betreffen die in de onderhavige procedure zijn afgelegd, kan de rechtbank voorshands niet concluderen dat [gedaagde] een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
4.20. De rechtbank zal om proceseconomische redenen [gedaagde] conform zijn bewijsaanbod, zoals bij conclusie van antwoord en tijdens de zitting gedaan, opdragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde] uit noodweer heeft gehandeld. Indien hij erin slaagt dit bewijs te leveren, zal de rechtbank de vorderingen van [eiser] afwijzen. Als [gedaagde] niet slaagt in de bewijsopdracht, komen de door hem gestelde feiten niet vast te staan en zal de rechtbank het noodweerverweer verwerpen.
Noodweerexces
4.21. [gedaagde] heeft, indien de rechtbank zijn beroep op noodweer niet volgt, aangevoerd dat sprake is van noodweerexces. [eiser] heeft betwist dat daarvan sprake was.
4.22. Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, dus wanneer aan alle eisen voor het aannemen van een noodweersituatie is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis (artikel 41 lid 2 Sr). Kortgezegd gaat iemand bij noodweerexces te ver bij de verdediging. De wet stelt daarbij de eis van dubbele causaliteit. Dat betekent dat het te ver gaan het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging, bijvoorbeeld paniek of angst, veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Anders dan noodweer is noodweerexces geen rechtvaardigingsgrond maar een schulduitsluitingsgrond. Als komt vast te staan dat daarvan sprake is geweest, staat dit aan de toerekenbaarheid van de gedragingen in de weg (artikel 6:162 lid 3 BW). De stelplicht en bewijslast ter zake van noodweerexces rusten op [gedaagde] .
4.23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] zijn stelling dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging onvoldoende handen en voeten gegeven. [gedaagde] heeft gesteld dat daarvan sprake was zonder te concretiseren waar die hevige gemoedsbeweging uit bestond en waaruit dat blijkt. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat aan het vereiste van dubbele causaliteit is voldaan, maar is onduidelijk welk handelen [gedaagde] in het kader van dit verweer disproportioneel vindt en welke handelingen (nog) het gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging. Ongeacht of [gedaagde] erin slaagt te bewijzen dat sprake was van een noodweersituatie, is daarom volgens de rechtbank het beroep op noodweerexces onvoldoende met feiten onderbouwd. De rechtbank komt dan ook niet toe aan bewijslevering.
Eigen schuld
4.24. Door [gedaagde] is meer subsidiair aangevoerd dat [eiser] eigen schuld treft omdat hij de reactie van [gedaagde] zou hebben uitgelokt. [gedaagde] verwijst in dit verband naar feiten en omstandigheden die hij ook in het kader van noodweer heeft aangevoerd. [eiser] heeft betwist dat sprake is van eigen schuld. Hij weerspreekt dat hij een aandeel heeft gehad in het ontstaan van het incident.
4.25. Ingevolge artikel 6:101 BW kan de vergoedingsplicht van [gedaagde] worden verminderd indien de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de [eiser] kan worden toegerekend (‘eigen schuld’). Ter zake het beroep op eigen schuld rusten volgens de hoofdregel van bewijslastverdeling de stelplicht en bewijslast op [gedaagde] , die zich beroept op het rechtsgevolg van zijn stellingen, namelijk de vermindering van zijn schadevergoedingsplicht tot nihil.
4.26. Op dit moment staat niet vast of [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd waardoor [eiser] zijn rechter enkel heeft gebroken. Gelet op de systematiek van de wet komt eigen schuld pas aan de orde in het kader van de beoordeling van de omvang van de (eventuele) schadevergoedingsplicht van [gedaagde] . Toch draagt de rechtbank om proceseconomische redenen [gedaagde] nu al op om feiten en omstandigheden te bewijzen die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van eigen schuld zijdens [eiser] aan het incident van
31 december 2019. De rechtbank ziet daarvoor aanleiding omdat de feiten en omstandigheden waarop [gedaagde] zich in het kader van dit verweer beroept, overeenkomen met de feiten en omstandigheden die hij aan zijn beroep op noodweer ten grondslag legt.
Bewijsopdrachten
4.27. De rechtbank draagt [eiser] en [gedaagde] op de feiten en omstandigheden zoals vermeld in het dictum van dit vonnis te bewijzen.
4.28. De rechtbank beveelt daarbij dat de bewijsleveringen gelijktijdig plaatsvinden, in die zin dat alle getuigen (zowel in enquête als eventueel in contra-enquête) die partijen opgeven zoveel mogelijk zullen worden gehoord ter zake van alle drie de bewijsopdrachten. Bij de waardering van de afgelegde verklaringen zal de rechtbank daarna naar behoren letten op de toepasselijke bewijslastverdeling (bewijs of tegenbewijs, partijgetuige of getuige).
4.29. In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank de beoordeling van de overige geschilpunten aan.
- De beslissing
De rechtbank
- draagt [eiser] op feiten en omstandigheden te bewijzen die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] de rechter enkel van [eiser] is gebroken,
- draagt [gedaagde] op feiten en omstandigheden te bewijzen die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde] op 31 december 2019 heeft gehandeld uit noodweer,
- draagt [gedaagde] op feiten en omstandigheden te bewijzen die de rechtbank kunnen leiden tot het oordeel dat op grond van omstandigheden die aan [eiser] kunnen worden toegerekend de
(eventuele) schadevergoedingsplicht van [gedaagde] dient te worden verminderd tot nihil;
- bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 27 september 2023 voor uitlating door [eiser] en [gedaagde] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
- bepaalt dat, als [eiser] en [gedaagde] geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
- bepaalt dat, als [eiser] en [gedaagde] getuigen willen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari 2024 tot en met mei 2024 dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
- bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. I.M. Etman, in het gerechtsgebouw te Maastricht aan Sint Annadal 1,
- bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
type: SV