Rechtbank: Deskundigenbericht voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen
Verzoeker is aangereden door een voertuig terwijl hij als voetganger overstak bij een zebrapad. Ten gevolge van het ongeval is verzoeker arbeidsongeschikt. Verzekeraar heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Tussen partijen bestaat discussie over het causaal verband tussen het ongeval en de psychische klachten van verzoeker. Er is vervolgens psychiatrische onderzoek verricht door een deskundige.
In deze procedure vordert verzoeker voor recht te verklaren dat het expertiserapport niet voldoet aan de eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. De rechtbank is het eens met verzoeker. Volgens de rechtbank heeft de psychiater te snel geconcludeerd dat verzoeker al voor het ongeval een stoornis had in alcoholgebruik. Daarvoor heeft hij alleen gekeken naar de hoeveelheid alcohol die verzoeker dronk voor het ongeval, terwijl hij ook had moeten onderzoeken in hoeverre verzoeker daardoor de grip verloor op zaken als gezondheid, werk en gezin.
ECLI:NL:RBAMS:2023:6370
Instantie | Rechtbank Amsterdam |
Datum uitspraak | 24-07-2023 |
Datum publicatie | 20-10-2023 |
Zaaknummer | C/13/726569 / HA RK 22-403 |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Bijzondere kenmerken | Eerste aanleg – enkelvoudig |
Inhoudsindicatie | – |
Vindplaatsen | Rechtspraak.nl |
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/726569 / HA RK 22-403 Beschikking van 24 juli 2023
in de zaak van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , verzoeker, advocaat mr. C.E. Stellingwerf te WOGNUM,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V., gevestigd te Rotterdam, verweerster, advocaat mr. N.C. Haase te UTRECHT.
1 De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties, ter griffie binnengekomen op 9 december 2022, – de beschikking van de rechtbank van 29 december 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift, met producties, ter griffie binnengekomen op 9 februari 2023,
- het proces-verbaal van de op 16 februari 2023 gehouden mondelinge behandeling,
- het verzoek van partijen van 14 maart 2023 om de beslissing aan te houden in afwachting van minnelijk overleg,
- het bericht van mr. Stellingwerf van 19 april 2023.
2 De feiten
2.1. In de nacht van 8 op 9 december 2007 is [verzoeker] (toen 42 jaar oud) aangereden door een bij (de rechtsvoorganger van) Allianz verzekerd voertuig terwijl hij als voetganger overstak bij een zebrapad. Daarbij is zijn hoofd tegen de voorruit van het voertuig geslagen en is hij door het voertuig meegesleurd. Per ambulance is [verzoeker] naar een nabij gelegen ziekenhuis gebracht. Gedurende zijn opname is hij vanwege botbreuken aan beide benen tweemaal geopereerd. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis op 16 januari 2008 volgde een lange periode van revalidatie.
2.2. [verzoeker] was vanaf januari 2006 tot aan het ongeval via een uitzendbureau werkzaam bij een vleesverwerkingsbedrijf. Daar werkte hij gemiddeld 38 uur per week. Per 10 december 2007 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Sinds het ongeval is [verzoeker] arbeidsongeschikt. Hij ontvangt van het UWV een WIA-uitkering.
2.3. [verzoeker] heeft Allianz aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. De aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval is erkend. De regeling van de schade is uit handen gegeven aan Schaderegelingsburo R.P. van Dijk B.V. (hierna: het Schaderegelingsburo). Aan [verzoeker] is een voorschotbedrag aan schadevergoeding betaald van € 25.000 (exclusief buitengerechtelijke kosten).
2.4. In 2008 heeft de huisarts [verzoeker] doorverwezen naar psycholoog K. Odink (hierna: Odink), waar hij tot 2010 in behandeling is geweest, om hem te ondersteunen bij het op orde krijgen van zijn leven na het ongeval. Naar aanleiding van vragen van medisch adviseur
- van Wingaarden van Triage over de verwijsdiagnose, het beloop en de actuele situatie heeft Odink in zijn brief van 19 augustus 2010 het volgende vermeld:
Zelf noteer ik op 05-02-2009, bij het eerste intakegesprek: “Complexe diagnose. Vermoeden van depressie, mogelijk ook neurologisch defect na ongeluk. Noodzaak heteroanamnese.” De heer [verzoeker] geeft ook aan veel last van zijn been [te hebben, rb], dat naar zijn gevoel niet goed gezet is (Ik heb de indruk dat hij bij het lopen het been mee moet trekken) en andere lichamelijke gevolgen van het ongeluk. Dit deprimeert en ontmoedigt hem. Hij heeft grote moeite om zich langer te concentreren. In het tweede intakegesprek, op 19-02-2009 zie ik patient samen met een vriend die hem zeven jaar kent. Deze geeft aan dat hij vindt dat de heer [verzoeker] erg achteruit is gegaan na het ongeval: hij verwaarloost zichzelf, is down, trager en is sneller geprikkeld. Hij vindt hem depressief.
2.5. In 2010 is [verzoeker] aangemeld voor diagnostiek en behandeling door Mentrum in verband met passiviteit, geheugenproblematiek en middelengebruik. Er was vraag naar diagnostiek en advies met betrekking tot wonen en dagbesteding. Naar aanleiding van een intakegesprek hebben de bij
Symfara groep werkzame psycholoog J. Geerlings (hierna: Geerlings) en psychiater I. van der Schaaf (hierna: Van der Schaaf) op 11 maart 2010 een brief verzonden naar de huisarts van [verzoeker] . In die brief staat, voor zover van belang, het volgende:
Voorgeschiedenis
Langdurige alcoholafhankelijkheid en matige zelfzorg.
December 2007: opname traumatologie AMC na aanrijding met auto; patiënt is met zijn hoofd tegen het voorraam van de auto gekomen Sindsdien is er een toename van passiviteit en middelengebruik.
(…)
Somatisch onderzoek
45-jarige man, die twee tot drie liter bier per dag drinkt en soms wat sterkers; witte wijn of whisky
2.6. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft op 21 september 2010 een orthopedische expertise plaatsgevonden door F.R.A.J. de Meulemeester, orthopedisch chirurg, werkzaam bij Orthopedisch Expertise Centrum (hierna: OEC). In het definitieve rapport van 8 maart 2011 heeft de deskundige de volgende diagnose gesteld:
- trauma capitis met litteken ter hoogte van het voorhoofd;
- graad II gecompliceerde proximale eenderde tibiaschachtfractuur rechts; – gecompliceerde proximale cruris articulair.
De orthopeed heeft beperkingen geduid ten aanzien van zitten (beperkt, lopen (niet tot licht beperkt), traplopen (niet tot licht beperkt), klimmen en klauteren (niet tot licht beperkt), tillen (licht beperkt), duwen en trekken (niet tot licht beperkt) en dragen (niet tot licht beperkt) en een percentage blijvende invaliditeit aangenomen van 3%.
- In 2011 is [verzoeker] opgenomen voor detox en diagnostiek. In 2014 volgde een opname bij Jellinek vanwege detox.
- De schaderegeling heeft in de periode 2013-2016 vanwege het vermoeden van pre-existente verslavingsproblematiek bij [verzoeker] nagenoeg stilgelegen. De belangenbehartiger van Allianz en Allianz hebben medische informatie opgevraagd over de periode van vóór het ongeval. Dergelijke informatie was niet beschikbaar.
- In 2018 hebben partijen overeenstemming bereikt over het laten verrichten van een psychiatrische expertise door WPEX Wettstein & Peterse Expertise (hierna: WPEX). In dat kader heeft psychiater J.W. Peterse (hierna: Peterse) onderzoek verricht. Op verzoek van Peterse heeft neuropsycholoog B. Appels (hierna: Appels) onderzoek verricht. Naar aanleiding van de
conceptrapportage van 19 april 2019 heeft de advocaat van [verzoeker] per brief van 27 augustus 2019 vragen gesteld. Deze vragen hebben niet geleid tot aanpassingen van het definitieve rapport ten opzichte van het concept. In het definitieve rapport van
19 januari 2019 (de geneeskundige rapportage) staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Alcoholanamnese
Over zijn alcoholgebruik vertelt onderzochte het volgende: hij stelt vóór het ongeval in 2007 nooit dagelijks alcohol te hebben gedronken. Hij begon echter meer alcohol te drinken, door een (dakloze) meneer die twee maanden na het ongeval bij onderzochte in huis kwam wonen; deze man was alcoholist en dronk dagelijks excessief. Onderzochte legt uit dat hij met deze man “mee ging drinken”, omdat hij dat “wel gezellig” vond. Zijn eigen alcoholgebruik nam toe en hij dronk al vrij snel dagelijks.
(…)
In de periode dat onderzochte met deze man samenwoonde, en deze man veel dronk, is onderzochte mee gaan drinken. In deze periode is het alcoholgebruik meer geworden, uiteindelijk naar 5-6 halve liters per dag.
Vóór het ongeval (vanaf 2004-2005) werkte onderzochte, en als hij dan thuiskwam nam hij “ook wel wat halve liters”, ongeveer 2 per dag (in de namiddag/avond) om even te ontspannen na het werk. Hij werkte destijds 5 dagen per week, via een uitzendbureau.
(…)
Beschouwing en diagnostische overwegingen
Alles overziend betreft het een 53-jarige man, die ondanks dagelijks alcoholgebruik vanaf 20042005 van 4AE per avond geen problemen ondervond in het functioneren, tot hij in december 2007 een ongeval meemaakte. Onderzochte liep hierbij gecompliceerde beenbreuken op aan beide benen. Als gevolg van de lichamelijk klachten was hij lange tijd zeer beperkt in zijn mobiliteit waardoor hij niet kon werken. Er ontstonden financiële problemen en onderzochte raakte steeds meer geïsoleerd. Tevens nam zijn alcoholgebruik verder toe, naar ongeveer 5-6 halve liters bier per dag.
(…)
Er lijkt primair sprake van de Stoornis in alcoholgebruik, met secundair en daaruit voortkomend de anamnestisch gemelde stemmings- en angstklachten. Deze klachten zijn anamnestisch mild, worden bij psychiatrisch onderzoek niet gezien en moeten dan in ieder geval worden beoordeeld als voortkomend uit het alcoholprobleem. Zo ook de slaapklachten die onderzochte noemt.
De stoornis in alcoholgebruik is al voor het ongeval in 2007 ontstaan, in ieder geval al sinds 20042005. Het lijkt er niet op dat het huidige alcoholgebruik in kwantiteit significant hoger ligt dan het gebruik van voor het ongeval.
Daarnaast wordt een Beperkte neurocognitieve stoornis door alcohol (…) vastgesteld, zoals geconcludeerd werd in het aanvullend NPO dat werd verricht d.d. 19-02-2019. Door de klinisch neuropsycholoog werd hierbij gesteld dat het doorgemaakte ongeval in 2007 niet de oorzaak lijkt te kunnen zijn van de geobjectiveerde stoornis in de verdeelde aandacht, aangezien deze stoornis niet eerder [werd] vastgesteld bij neuropsychologische onderzoeken die na het ongeval zijn verricht, te weten in 2010 en 2011. Het werd aannemelijker geacht dat de invloed van langdurig en overmatig en nog actuele alcoholgebruik een rol speelt bij de stoornis in het verdelen van de aandacht.
(…)
In diagnostische zin kwalificeren de klachten, volgens de DSM-5 criteria, voor een Stoornis in alcoholgebruik, ernstig (code 303.90) en voor een Beperkte neurocognitieve stoornis door alcohol (code 291.89). Voor beide stoornissen geldt dat er geen relatie aanwezig wordt geacht met het doorgemaakte ongeval op 9 december 2007.”
2.10. De medisch adviseur van [verzoeker] heeft bij brief van 1 juli 2019 commentaar geleverd op het conceptrapport van Peterse.
2.11. De advocaat van [verzoeker] heeft, zoals vermeld in 2.9, naar aanleiding van het conceptrapport van Peterse vragen aan hem gesteld. Deze vragen, cursief weergegeven, en de antwoorden daarop luiden, voor zover relevant, als volgt:
1 Geneeskundig rapport, pagina 12/21 ‘Alcoholanamnese’:
In de 1e zin wordt over betrokkene vermeld “hij stelt vóór het ongeval in 2007 nooit dagelijks alcohol te hebben gedronken”.
Vervolgens wordt echter in de 3e alinea van dezelfde pagina vermeld: “Vóór het ongeval (vanaf 20042005) werkte betrokkene, en als hij dan thuiskwam nam hij ook wel […]wat halve liters; ongeveer 2 per dag (in de namiddag/avond) om even te ontspannen na het werk”.
De anamnese lijkt niet consistent. Bent u dat met mij eens? Had u (om die reden) niet door moeten vragen over het alcoholgebruik voor het ongeval? Zo nee, waarom niet?
Reactie WPEX:
De alcoholanamnese waaruit geciteerd wordt was zeker niet geheel consistent. Wel is er door onderzoeker voldoende teruggekomen op passages die niet aannemelijk of onbetrouwbaar leken, in het bijzonder op het gebruik voor ongeval, zoals in de 2e en 3e alinea te lezen is. Uit deze informatie blijkt dat wel degelijk reeds vóór het ongeval sprake was van overmatig gebruik van alcohol. Overigens heeft onderzoeker bij psychiatrisch onderzoek gesteld; “de anamnese op alcoholgebruik verloopt moeizaam, hij bagatelliseert het gebruik enerzijds enigszins, is er terughoudend over maar lijkt er anderzijds ook schaamte over te ervaren.” Onderzoeker heeft dus gesignaleerd dat deze anamnese niet consistent was en heeft daarom juist doorgevraagd.
2 Zakelijk rapport, pagina 7/9, antwoord op vraag 2a (deel 1): “De stoornis in alcoholgebruik is al voor het ongeval in 2007 ontstaan, in ieder geval al sinds 2004- 2005”. a) Ik lees hier niets over terug in de medische informatie. Kunt u toelichten op welke medische informatie deze conclusie is gebaseerd? Voor zover deze conclusie niet op medische informatie is gebaseerd, bent u het dan met mij eens dat uw conclusie onvoldoende onderbouwd is? Zo nee, waarom niet?
Reactie WPEX:
Deze conclusie trekt onderzoeker naar aanleiding van het eigen onderzoek, de alcohol-anamnese in het bijzonder. Deze is voldoende uitgebreid geweest om te kunnen concluderen dat er ook voor het ongeval reeds fors gedronken werd. Enige steun voor deze visie vond onderzoeker in de medische informatie van psychiater van der Schaaf/psycholoog Geerlings, verbonden aan GGZ Centraal, Locatie JulianaOord, d.d. 11-03-2010 wordt weergegeven:
Voorgeschiedenis: Langdurige alcoholafhankelijkheid en matige zelfzorg. December 2007: opname traumatologie AMC na aanrijding met auto; patiënt is met zijn hoofd tegen het voorraam van de auto gekomen. Sindsdien is er een toename van passiviteit en middelengebruik.
Dit suggereert minstens dat er reeds voor 2007 sprake was van alcoholafhankelijkheid. Maar dit heeft geen doorslaggevend gewicht gegeven in de overwegingen van onderzoeker die de conclusie vooral trekt op basis van het eigen onderzoek.
- b) Ik citeer (uit uw geneeskundig rapport, pagina 12/21) :”De anamnese op alcoholgebruik verloopt moeizaam, hij bagatelliseert het gebruik enerzijds, is er terughoudend over maar lijkt er anderzijds ook schaamte over te ervaren.”
Indien uw conclusie “De stoornis in alcoholgebruik is al voor het ongeval in 2007 ontstaan, in ieder geval al sinds 2004-2005” is gebaseerd op enkel de anamnese, bent u het dan (mede in verband met de onder vraag 1 vermelde tegenstrijdigheid) met mij eens dat het niet vaststaat hoeveel betrokkene voor het ongeval dronk en het eerste gedeelte van uw antwoord op vraag 2a onvoldoende onderbouwd is? Zo nee, waarom niet?
Reactie WPEX:
Dat is onderzoeker niet met u eens. De alcohol-anamnese verliep moeizaam, daarover was onderzoeker zelf al duidelijk in het rapport, maar er is een voldoende consistent beeld ontstaan over het daadwerkelijke gebruik van onderzochte die -na aanvankelijk te hebben gesteld voor 2017 (“2017” betreft vermoedelijk een verschrijving en moet zijn “2007”: toevoeging advocaat
[verzoeker] ) niet dagelijks te hebben gedronken – toch een duidelijk beeld heeft geschetst van
het overmatige gebruik vanaf 2004-2005. Er zijn geen redenen zijn bewering dat hij destijds na het werk wat halve liters nam om even te ontspannen, in twijfel te trekken.
3 Zakelijk rapport, pagina 7 /9, antwoord op vraag 2a (deel 2): “Het lijkt er niet op dat het huidige alcoholgebruik in kwantiteit significant hoger ligt dan het gebruik van voor het ongeval”. a) Uit de medische informatie (van na het ongeval) die in uw geneeskundige rapportage wordt samengevat en het feit dat betrokkene (na het ongeval) in 2011 en 2014 een detox opname heeft ondergaan kan – in mijn ogen – worden afgeleid dat na het ongeval sprake is geweest van een behoorlijke toename van alcoholgebruik:
- brief 11 maart 2010 psychiater van der Schaaf /psycholoog Geerlings GGZ Centraal Juliana-Oord (uwgeneeskundige rapportage pagina 7 /21): “toename van passiviteit en middelengebruik” en;
- brief van psycholoog-psychotherapeut Odink d.d. 19 augustus 2010 (uw geneeskundige rapportagepagina 8/21): “Ik heb de heer [verzoeker] in de loop van 2009 gezien voor ondersteunende behandeling. Hoofdmoot van de gesprekken was vooral hoe de heer [verzoeker] zijn leven na het ongeval weer op de rit zou kunnen krijgen. Complicatie daarbij was dat hij in dat jaar ook meer alcohol was gaan drinken” en;
- het feit dat na het ongeval twee detox opnamen plaatsvonden (in 2011 en 2014) en;
- 21 januari 2014 Informatie gericht aan de huisarts van N. Aziz, arts en T. Tromp, verslavingsarts, verbonden aan Jellinek (onderdeel van Arkin GGZ): “huidig gebruik alcohol: 2-4 liter bier dagelijks sinds 2008”.
Bent u dat met mij eens? Zo nee, waarom niet?
Reactie WPEX:
Het gaat hier dan om de definitie van “significant” in relatie tot de anamnestische en medische gegevens omtrent het kwantitatieve alcoholgebruik van onderzochte voor en na het ongeval. Het gebruik was voorheen duidelijk overmatig (1 liter per dag) en was dat na het ongeval nog steeds, mogelijk nam het toe. Inderdaad lijken de medische gegevens te suggereren dat het gebruik gemiddeld genomen verder toenam na het ongeval, waarbij onverminderd blijft staan dat onderzochte reeds vóór het ongeval overmatig alcohol dronk.
- b) Hoe kan u de conclusie “Het lijkt er niet op dat het huidige alcoholgebruik in kwantiteit significant hoger ligt dan het gebruik van voor het ongeval” trekken als niet vaststaat (althans niet uit de medische informatie kan worden afgeleid) wat het alcoholgebruik van betrokkene in de periode voor het ongeval was? Bent u het met mij eens dat het tweede deel van uw antwoord op vraag 2a, pagina 7 /9 onvoldoende onderbouwd is? Zo nee, waarom niet?
Reactie WPEX:
Over het gebruik van alcohol in de periode voor het ongeval heb ik reeds uitvoerig uitgeweid in voorgaande vragen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3a.
- (…)
- U trekt (in uw antwoord op vraag 2b, zakelijke rapportage, pagina 7/9) de conclusiedat de huidige beperkingen zoals beschreven onder uw antwoord op vraag 1f gelijk zijn aan de beperkingen die voor het ongeval al aanwezig waren, met uitzondering van de beperking binnen het item “verdelen van de aandacht”.
Hoe kunt u die conclusie trekken als er geen medische informatie voorhanden is over (eventuele) beperkingen die voor het ongeval al aanwezig zouden zijn en betrokkene een “blanco” voorgeschiedenis heeft (zoals ook door u bevestigd in uw geneeskundige rapportage, 3e alinea, 1 e zin op pagina 13/21)?
Reactie WPEX:
Hier is relevant dat onderzoeker van mening is, en dit blijkt ook uit de meegezonden informatie, dat onderzochte reeds voor het ongeval een stoornis in alcoholgebruik had, welke hij thans nog heeft. Deze conclusie trekt onderzoeker op basis van het eigen onderzoek (de alcoholanamnese, zie ook eerdere antwoorden) en op basis van de meegezonden gegevens, waaronder een brief van psychiater van der Schaaf/psycholoog Geerlings, GGZ Centraal, Locatie Juliana-Oord van 11 maart 2010 waarin al wordt gesproken over langdurige alcoholafhankelijkheid. De blanco psychiatrische voorgeschiedenis duidt op het feit dat onderzochte vóór het ongeval niet eerder bij een psychiater of psycholoog is geweest. Dit betekent niet dat er voordien geen psychische of psychiatrische problemen waren; er is eenvoudigweg geen medische informatie van de verslavingsproblematiek die destijds mogelijk al wel speelde. De stoornis in het verdelen van de aandacht werd niet eerder geobjectiveerd bij neuropsychologisch onderzoek, waardoor dit een beperking betreft die niet vóór het ongeval al aanwezig was.
- Per e-mail van 20 januari 2019 heeft het Schaderegelingsburo aan [verzoeker] bericht dat het dossier wordt gesloten nu de verzekeraar zich, gelet op de conclusie van het psychiatrisch deskundigenrapport, op het standpunt stelt dat zij met de reeds betaalde voorschotten aan haar schadevergoedingsverplichting heeft voldaan.
- [verzoeker] heeft het rapport van WPEX voorgelegd aan psychiater D. Cohen (hierna: Cohen), onder meer werkzaam bij GGZ Noord-Holland-Noord. Cohen vermeldt in zijn brief van 5 november 2020 onder meer het volgende:
Gezien de door alle partijen erkende en bevestigde inconsistentie van de anamnese van dhr. [verzoeker] , in combinatie met de afwezigheid van een externe, feitelijke onderbouwing van het alcoholgebruik tot aan het ongeval in 2007, kan de conclusie niet anders luiden dan dat het niet mogelijk is om te komen tot een consistente, door feiten onderbouwde uitspraak over de aan- dan wel afwezigheid van overmatig alcoholgebruik in genoemde periode.
(…)
Kortom, het verwijsgedrag van de huisarts, de heteroanamnese van de vriend en de anamnese van collega Peterse wijzen alle drie in dezelfde richting, namelijk die van een tot aan het ongeval in 2007 normaal functionerende en werkende man.
- De belangenbehartiger van [verzoeker] heeft de brief van Cohen samen met adviezen van de medisch adviseur overgelegd aan Allianz op 13 januari 2021. Met inachtneming van het oordeel van Cohen is gevraagd om een nieuw psychiatrisch onderzoek.
- Allianz heeft bij brief van 2 juli 2021 het standpunt herhaald dat zij de ongevalsgeleden schade reeds aan [verzoeker] heeft vergoed.
3 Het deelgeschil
3.1. [verzoeker] heeft de rechtbank bij wijze van deelgeschil op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat het expertiserapport van WPEX niet voldoet aan de daarvoor
geldende vereisten van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica;
- Allianz te bevelen om medewerking te verlenen aan een op gezamenlijk verzoek laten uitvoeren van een nieuw psychiatrisch deskundigenonderzoek en te bepalen dat Allianz alle hiermee verband houdende redelijke buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen; – Allianz te bevelen de onderhandelingen over de schade van verzoeker als gevolg van het ongeval waarvoor zij aansprakelijk is, te hervatten;
- de kosten van dit deelgeschil te begroten op een bedrag van € 9.752,60, inclusief btw, te vermeerderen met de kosten van de procedure en Allianz te veroordelen dit bedrag aan verzoeker te voldoen.
3.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoek – samengevat – het volgende ten grondslag. Hij heeft zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenrapport van WPEX. De conclusie van WPEX dat [verzoeker] reeds voor het ongeval een stoornis in alcohol had is onlogisch, ook na de ‘onderbouwing’ van WPEX door te stellen dat de alcoholanamnese ondanks de inconsistenties voldoende uitgebreid zou zijn geweest. Verder is het niet mogelijk om in redelijkheid te komen tot een consistente, door feiten onderbouwde uitspraak over de aan- dan wel afwezigheid van overmatig alcoholgebruik in de periode vóór het ongeval. [verzoeker] betwist ook dat hij tegen Peterse heeft gezegd dat hij voor het ongeval dagelijks dronk. Uit de brief van
11 maart 2010 van Van der Schaaf en Geerlings blijkt in niet op welke duur van alcoholafhankelijkheid wordt gedoeld. Het gevolg hiervan is dat dit rapport geen voor de beoordeling van de causaliteit bruikbaar rapport is waardoor het verrichten van nieuw psychiatrisch onderzoek noodzakelijk is om de ongevalsgerelateerde schade van [verzoeker] te kunnen vaststellen. Ook omdat Allianz geen vervolg heeft gegeven aan de beperkingen van [verzoeker] die op orthopedisch vlak zijn geduid (in de vorm van een arbeidsdeskundig onderzoek en begeleiding) dient het dossier door Allianz te worden heropend zodat nadere onderhandelingen over de schade kunnen worden hervat.
3.3. Allianz voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
Ten eerste betoogt zij dat dit verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De schade is afgewikkeld op basis van de tussen partijen bindende deskundigenrapporten. Allianz heeft ruimschoots de ongevalsgerelateerde schade aan [verzoeker] voldaan. Allianz is ook niet bereid om de onderhandelingen te hervatten, zodat een uitkomst in deze procedure niet kan leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Daarnaast betwist zij dat zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van WPEX bestaan. Er is dan ook geen reden om dit rapport terzijde te schuiven.
3.4. Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat Allianz aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] is overkomen en dat zij de daardoor geleden schade dient te vergoeden. Na ontvangst van het expertiserapport van het OEC is tussen partijen discussie ontstaan over het causaal verband tussen het ongeval en de psychische en cognitieve klachten die [verzoeker] sinds het ongeval heeft geuit. De omvang van het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker] is het grootste discussiepunt. Volgens Allianz is na 2008 geen sprake meer van ongevalsgerelateerde arbeidsongeschiktheid. In deze deelgeschilprocedure twisten partijen over de vraag of zij zijn gebonden aan het deskundigenrapport van WPEX.
4.2. Anders dan Allianz primair heeft betoogd leent deze zaak zich wel voor behandeling in deelgeschil. De rechtbank ziet voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het buitengerechtelijke onderhandelingstraject voort te zetten. Dat dit wellicht niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Van belang is immers dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling en dat is hier het geval.
4.3. Vaststaat dat partijen gezamenlijk hebben besloten een psychiatrische expertise in te winnen bij Peterse. Peterse heeft de opdracht van partijen gezamenlijk gekregen. Beide partijen en hun medisch adviseurs zijn betrokken geweest bij de formulering van de vraagstelling en hebben met
de aan de deskundige toegestuurde informatie ingestemd. In een situatie als deze waarin partijen zijn overeengekomen om een expertise in te winnen, heeft als uitgangspunt te gelden dat partijen zijn gebonden aan de inhoud van de uitgebrachte rapportage, tenzij zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen het rapport. Van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren is onder meer sprake wanneer het deskundigenbericht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, logica en inzichtelijkheid.
4.4. Peterse concludeert in 2019 dat bij [verzoeker] sprake is van een ernstige stoornis in alcoholgebruik, welke al voor het ongeval in 2007, in ieder geval sinds 2004-2005, is ontstaan en dus geen relatie heeft met het ongeval. Verder is hij van oordeel dat het alcoholgebruik ten tijde van het onderzoek in kwantiteit niet significant hoger lijkt te liggen dan het gebruik voor het ongeval. Neuropsycholoog Appels heeft een stoornis in het verdelen van aandacht vastgesteld, die het persoonlijk functioneren sterk beperkt. Zij ziet geen relatie met het ongeval maar acht alcoholgebruik daarvoor eerder verklarend.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Peterse niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In de kern genomen, ook volgens partijen, is de redenering van Peterse als volgt: “ [verzoeker] dronk volgens eigen zeggen voorafgaand aan het ongeval iedere avond één liter alcohol en dus was er toen al een stoornis in het alcoholgebruik.” Deze redenering is te kort door de bocht. In 2007, ten tijde van het ongeval, gold de DSM-4 TR; in 2019, ten tijde van het onderzoek door Peterse, de DSM-5. Uit het rapport wordt niet duidelijk aan welke criteria van de DSM-4 TR (dan wel de DSM-5) is voldaan, op grond waarvan bij [verzoeker] al voor het ongeval een stoornis in het gebruik van alcohol kan worden aangenomen. In de diverse standaarden (bijv.
de NHG-Standaard Problematisch alcoholgebruik en de GGZ Standaard Problematisch alcoholgebruik en alcoholverslaving) wordt problematisch alcoholgebruik omschreven als een drinkpatroon dat leidt tot lichamelijke, psychische of sociale problemen. Zodra dit problematische patroon leidt tot klinisch significante beperkingen of lijdensdruk is sprake van een verslaving. Niet alleen de hoeveelheid alcohol die iemand drinkt geeft hierbij de doorslag; kenmerkend is, aldus de omschrijvingen, ook dat de persoon grip verliest op zaken als gezondheid, werk en gezin.
De deskundige heeft niet inzichtelijk gemaakt – ook niet in de antwoorden op de vragen van de advocaat van [verzoeker] naar aanleiding van het conceptrapport – waarom enkel de geconsumeerde hoeveelheid alcohol (op grond van volgens de deskundige toepasselijke richtlijnen) in dit geval bepalend kon zijn. Dit terwijl de deskundige tevens beschrijft dat [verzoeker] vóór het ongeval goed functioneerde.
Daar komt bij dat de informatie uit de alcoholanamnese ook volgens de deskundige zélf niet consistent was. De deskundige heeft verder in zijn rapport vermeld dat [verzoeker] geen moeite had zich feitelijke gebeurtenissen uit zijn verleden te herinneren, maar wel moeite had om gebeurtenissen in de juiste volgorde op de tijdslijn te plaatsen en zich precieze jaartallen niet wist te herinneren (p. 16). Ook leest de rechtbank in het rapport dat [verzoeker] tweemaal werd onderzocht, eerst op 15 januari 2019 door GZ-psycholoog Roll in een gesprek van twee uur, waarbij een deel van de anamnese werd verricht, en vervolgens op 31 januari 2019 door Peterse in een gesprek van (in totaal slechts) één uur. Het afnemen van de anamnese door Peterse zelf en het ‘doorvragen’ op de door hem geconstateerde inconsistenties moet dus beperkt zijn geweest.
4.6. Volgens Peterse ‘suggereert’ de brief van psychiater Van der Schaaf en psycholoog Geerlings van 11 maart 2010 (zie 2.5) ‘minstens’ dat reeds voor 2007 sprake was van alcoholafhankelijkheid, maar hij heeft dit geen doorslaggevend gewicht gegeven in zijn de overwegingen en trekt zijn conclusie vooral op basis van het eigen onderzoek. De rechtbank merkt op dat uit deze brief onvoldoende blijkt op welke duur van alcoholafhankelijkheid wordt gedoeld, en of het daarbij ook om de periode van vóór het ongeval gaat. Die brief kan dan ook geen gewicht in de schaal leggen. Voor zover de deskundige in zijn antwoord op de vragen van de advocaat van [verzoeker] naar aanleiding van het conceptrapport in dit verband (toch) nog andere ‘meegezonden informatie’ relevant acht, wordt niet duidelijk op welke informatie hij dan doelt.
4.7. Allianz heeft er weliswaar op gewezen dat geen sprake was van probleemloos maatschappelijk functioneren van [verzoeker] voorafgaand en ten tijde van het ongeval, maar dit is geen aspect dat de deskundige in zijn overwegingen heeft betrokken. Integendeel, hij benoemt dat [verzoeker] ondanks dagelijks alcoholgebruik vanaf 2004-2005 van vier alcoholeenheden per avond geen problemen ondervond in het functioneren. Evenmin heeft de deskundige andere aspecten waarvoor Allianz (thans) aandacht heeft gevraagd in zijn overwegingen betrokken (zoals het feit dat [verzoeker] in de nacht van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde en de verhoogde ASAT-waarde die werd vastgesteld bij bloedonderzoek naar aanleiding van het ongeval).
4.8. De conclusie van Peterse dat [verzoeker] al een stoornis in het gebruik van alcohol had vóór het ongeval, mist dan ook een deugdelijke toelichting. Ook de conclusie van Peterse dat het alcoholgebruik na het ongeval niet significant is toegenomen is niet logisch, gelet op de door de advocaat van [verzoeker] reeds naar aanleiding van het conceptrapport gevoerde argumentatie (zie 2.11, vraag 3a), die de rechtbank bij deze onderschrijft.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] steekhoudende en zwaarwegende bezwaren heeft geuit tegen de inhoud van het rapport. Het rapport biedt daarom onvoldoende basis voor de hierin opgenomen conclusies en partijen zijn er om die reden niet aan gebonden. Dit betekent dat dit rapport niet de conclusie van Allianz rechtvaardigt dat de psychische en/of cognitieve klachten van [verzoeker] die in de periode na het ongeval zijn ontstaan, als indirect ongevalsgevolg zijn uitgesloten. De verzochte verklaring voor recht wordt toegewezen.
Ook beveelt de rechtbank Allianz om haar medewerking te verlenen aan een op gezamenlijk verzoek uit te laten voeren nieuw psychiatrisch deskundigenonderzoek en bepaalt zij dat Allianz alle hiermee verband houdende redelijke buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen. Het ligt voor de hand dat een psychiater wordt aangezocht die tevens verslavingsdeskundige is.
4.10. Verder heeft [verzoeker] verzocht om Allianz te bevelen de onderhandelingen over zijn schade als gevolg van het ongeval waarvoor Allianz aansprakelijk is, te hervatten. De rechtbank acht een dergelijk bevel prematuur, omdat partijen eerst zullen moeten bespreken of zij gezamenlijk een nieuw deskundigenonderzoek willen laten uitvoeren of dat zij dat gelet op het tijdsverloop en/of om andere hen moverende redenen niet willen en op basis van de huidige stand van zaken verder willen onderhandelen. Het verzoek wordt op dit onderdeel afgewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat nader onderzoek naar aanleiding van de beperkingen van [verzoeker] op orthopedisch vlak eveneens onderwerp van bespreking van partijen zal zijn en dat Allianz het in het verzoekschrift genoemde voorstel van (de advocaat van) [verzoeker] tot mediation (alsnog) serieus zal overwegen.
kosten deelgeschil
4.11. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Welk uurtarief en welke tijdsbesteding deze toets doorstaat is onder meer afhankelijk van de omvang van de schade, de aard en omvang van de discussie, de gecompliceerdheid van de zaak en de ervaring van de letselschadeadvocaat.
4.12. [verzoeker] heeft verzocht om de kosten van dit deelgeschil te begroten op € 8.060, exclusief btw (21 uur tegen een uurtarief van € 260 voor het opstellen van het verzoekschrift en aanvullend 10 uur tegen een uurtarief van € 260 voor het bestuderen van het verweerschrift, correspondentie met verschillende partijen, het voorbereiden van de mondelinge behandeling, de mondelinge behandeling en reistijd, en de voor- en nabespreking daarvan met [verzoeker] ). Allianz acht het niet redelijk om 21 uur in rekening te brengen voor het opstellen van het verzoekschrift gelet op de vele pagina’s met citaten en het beperkte aantal pagina’s met inhoudelijke tekst, vooral niet gelet op het hoge uurtarief dat wordt gehanteerd voor een niet LSA-lid. Als het hoge uurtarief wordt gehandhaafd dan is het juist redelijk dat minder tijd is besteed aan het opstellen van het verzoekschrift gelet op de specialisatie. Daarnaast acht Allianz de tijd voor het lezen van het verweerschrift en het opstellen van de pleitnota ook niet redelijk.
4.13. De rechtbank is, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat het door de advocaat van [verzoeker] (gespecialiseerd letselschadeadvocaat en aspirant-lid van de LSA) gehanteerde uurtarief van € 260 redelijk is, als ook het aantal aan het deelgeschil bestede en voldoende gespecificeerde uren. De rechtbank zal de kosten van deze procedure begroten op €
9.752,60 (31 uur x € 260 incl. btw) te vermeerderen met het betaalde griffierecht van € 314. Nu Allianz de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat partijen niet zijn gebonden aan het expertiserapport van WPEX;
5.2. beveelt Allianz om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een nieuw psychiatrisch deskundigenonderzoek en bepaalt dat Allianz alle daarmee verband houdende redelijke buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen;
5.3. begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] op € 9.752,60 te vermeerderen met het griffierecht ter hoogte van € 314 en veroordeelt Allianz tot betaling daarvan aan [verzoeker] ;
5.4. verklaart de veroordeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Bockwinkel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.