Rechtbank: Geen noodweer, wel eigen schuld.

Samenvatting:

Op 18 april 2019 heeft er een aanrijding plaatsgevonden waar eiser, gedaagde en de broer van gedaagde bij betrokken waren. Na die aanrijding is er een opstootje ontstaan. Eiser stelt daarbij zwaar te zijn mishandeld door gedaagde.

In de strafrechtelijke procedure is gedaagde in hoger beroep vrijgesproken. Niet omdat hij eiser niet zou hebben geslagen, maar omdat niet is komen vast te staan dat hij dit in vereniging zou hebben gedaan. De schadevergoedingsvordering van eiser werd daarom niet ontvankelijk verklaard.

Eiser vordert in deze civiele zaak een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden (en nog steeds lijdt). De kantonrechter gaat daarin mee. En hoewel het beroep van gedaagde op noodweer niet opgaat, meent de kantonrechter wel dat er sprake is van 20% eigen schuld van eiser. Zijn rol is namelijk groter geweest dan enkel verwerend.

Bovendien is het volgens de kantonrechter niet evident dat de gestelde schade volledig in causaal verband staat met de vechtpartij. Per schadepost maakt de kantonrechter die afweging, en waar nodig wordt gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid (art. 6:97 BW).

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 9961991 \ UC EXPL 22-4371

Vonnis van 15 maart 2023

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser],

gemachtigde: mr. S.P. Versteeg en mr. I.L. Madu,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde],

gemachtigde: mr. H. Plantenga.

1De procedure

1.1.

[eiser] heeft met een dagvaarding met 16 producties een vordering ingesteld tegen [gedaagde] . [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord ingediend met 1 productie.

1.2.

De zaak is besproken op de zitting van 9 februari 2023. Partijen waren hierbij aanwezig en werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aan de zijde van [eiser] een tolk aanwezig. Ter zitting heeft [eiser] productie 17 (een foto van een beschadigd T-shirt) overgelegd. De griffier heeft van de zitting aantekeningen gemaakt. Na afloop van de zitting is besloten dat er vonnis wordt gewezen.

2Waar gaat de zaak over?

2.1.

Op 18 april 2019 heeft er een aanrijding plaatsgevonden in Oudewater waar [eiser] , [gedaagde] en de broer van [gedaagde] bij betrokken waren. Na die aanrijding is er een opstootje ontstaan. [eiser] stelt dat hij daarbij zwaar is mishandeld door [gedaagde] als gevolg waarvan letsel is ontstaan (met name aan zijn schouder) en hij schade heeft geleden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] ook een aantal klappen uitgedeeld. [eiser] heeft aangifte gedaan tegen [gedaagde] en zijn broer. De broer van [gedaagde] is niet vervolgd. [gedaagde] is door de rechtbank strafrechtelijk veroordeeld, maar in hoger beroep vrijgesproken. Niet omdat hij [eiser] niet zou hebben geslagen, maar omdat niet is komen vast te staan dat hij dit in vereniging zou hebben gedaan. Daarmee werd de schadevergoedingsvordering die [eiser] op [gedaagde] stelt te hebben in hoger beroep niet ontvankelijk verklaard.

2.2.

[eiser] vordert in deze civiele procedure een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden (en nog steeds lijdt) als gevolg van de mishandeling van 18 april 2019. [eiser] vordert een schadevergoeding van in totaal € 11.708,37. Dit bedrag bestaat uit:

Verlies aan verdienvermogen € 6.959,87

Beschadigde kleding € 250,00

Beredderingskosten en reiskosten € 300,00

Medische kosten € 1.100,00

Verplaatste schade € 598,50

Smartengeld € 2.500,00

2.3.

[gedaagde] betwist op zich niet dat hij [eiser] heeft geslagen, maar hij stelt dat hij dit uit zelfverdediging (noodweer) heeft gedaan. Voor het geval niet zou kunnen worden vastgesteld dat er sprake was van noodweer, stelt [gedaagde] dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van [eiser] omdat hij de eerste klap van [gedaagde] zou hebben uitgelokt en daarna zelf net zo goed heeft gevochten. Verder betwist [gedaagde] de omvang van de door [eiser] geleden schade en het causaal verband tussen de vechtpartij en de opgevoerde schade. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] voor een groot deel van de gevorderde schade niet aangetoond dat deze het gevolg is van de vechtpartij op 18 april 2019.

3De beoordeling

Onrechtmatige daad, noodweer en eigen schuld

3.1.

[eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem te mishandelen. [gedaagde] beroept zich primair op een rechtvaardigingsgrond (noodweer) en voert subsidiair het verweer dat er sprake is van eigen schuld van [eiser] . De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegen [eiser] , dat er geen sprake is van noodweer en dat er sprake is van eigen schuld van [eiser] op grond waarvan hij 20% van de schade zelf moet dragen. Hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt, wordt hierna uitgelegd.

3.2.

Uit de verklaringen van de getuigen en uit de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat er geen eenduidig beeld bestaat van hoe het precies gegaan is op 18 april 2019. Wel is het voor de kantonrechter duidelijk dat [gedaagde] degene is die als eerste heeft geslagen. Dit heeft hij ter zitting ook erkend. [gedaagde] en zijn broer hebben [eiser] daarna naar de grond gewerkt en nagenoeg alle getuigen verklaren dat [gedaagde] nog tegen het lichaam van [eiser] geschopt heeft, terwijl [eiser] al op de grond lag. Ook de strafrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat [gedaagde] degene is geweest die de eerste klap heeft uitgedeeld en dat hij [eiser] mishandeld heeft. Er is geen reden om af te wijken van datgeen waar de strafrechter vanuit is gegaan. Dit handelen van [gedaagde] is onrechtmatig en kan hem worden toegerekend.

3.3.

Het beroep van [gedaagde] op noodweer gaat niet op. Uit de getuigenverklaringen blijkt weliswaar dat beide partijen erg opgefokt waren, maar dat [eiser] de ruzie heeft uitgelokt en zodanig agressief was dat [gedaagde] zich moest verdedigen door [eiser] een klap te geven en verder te mishandelen is niet gebleken. Hierbij acht de kantonrechter ook van belang dat [gedaagde] en zijn broer met zijn tweeën waren en [eiser] alleen was.

3.4.

De kantonrechter is wel van oordeel dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van [eiser] . Uit de getuigenverklaringen komt het beeld naar voren dat het aandeel van [eiser] in (de escalatie van) de vechtpartij groter is geweest dan enkel verwerend (zoals [eiser] stelt). Uit de verklaringen blijkt namelijk dat ook [eiser] duidelijk agressief en opgefokt was en dat hij ook klappen uitgedeeld heeft. De foto’s die zijn gemaakt na de vechtpartij waarop te zien is dat [gedaagde] letsel aan zijn gezicht heeft (kras op zijn neus) en zijn T-shirt kapot is, ondersteunen dit beeld. Voor de kantonrechter staat daarmee vast dat [eiser] ook een aandeel heeft gehad in (de escalatie van) de vechtpartij en de daaruit voortvloeiende schade. Maar, dat aandeel van [eiser] is wel aanzienlijk minder geweest dan het aandeel van [gedaagde] . Die samen met zijn broer in de meerderheid was, de eerste klap heeft uitgedeeld en [eiser] nog verder heeft mishandeld terwijl hij al op de grond lag. Alles overwegend is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] wegens eigen schuld zijn schade voor 20% zelf dient te dragen.

Schade en causaal verband

3.5.

[eiser] heeft verschillende schadeposten opgevoerd (zie punt 2.2. onder i. t/m vi. van dit vonnis). Volgens [eiser] is het evident dat deze schadeposten volledig in causaal verband staan met de vechtpartij. Voor de kantonrechter is dit echter niet zo evident en wel om het volgende.

3.6.

De kantonrechter stelt voorop dat uit de overgelegde stukken voldoende duidelijk blijkt dat [eiser] letsel aan zijn rechterschouder heeft opgelopen. [eiser] is na het opstootje naar de dokter geweest met schouderklachten. Op 16 juli 2019 is een echo gemaakt van de schouder en vervolgens is [eiser] op 6 september 2019 geopereerd waarna hij 6 weken een brace moest dragen. Onduidelijk is echter wat precies (de omvang van) de schade is die [eiser] hierdoor heeft geleden.

3.7.

Uit de stukken blijkt namelijk ook dat op 4 juli 2019 een privéongeval heeft plaatsgevonden waarbij [eiser] zijn rechtervoet heeft gebroken. [eiser] heeft dit niet vermeld in de dagvaarding. Volgens [gedaagde] kan het causaal verband tussen de vechtpartij en de schade die [eiser] na 4 juli 2019 stelt te hebben geleden niet worden aangetoond, omdat die schade (ook) het gevolg kan zijn van het privéongeval. Ter zitting is door [eiser] de stelling ingenomen dat het ongeval van 4 juli 2019 verband houdt met de mishandeling op 18 april 2019. Als hij een gezonde schouder had gehad en zijn reflexen goed waren, had hij zichzelf op kunnen vangen en zou hij zijn voet niet hebben gebroken, stelt [eiser] . Deze stelling is door [eiser] echter niet verder onderbouwd en ter zitting is ook niet duidelijk geworden wat er precies gebeurd is op 4 juli 2019. Er staat dus niet vast dat er causaal verband bestaat tussen de voetbreuk en de mishandeling door [gedaagde] . De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] zelfstandig schade geleden als gevolg van de gebroken voet: die schade is niet het gevolg van de mishandeling door [gedaagde] .

3.8.

Het voorgaande maakt dat het moeilijk is om onderscheid te maken tussen de schade als gevolg van de mishandeling op 18 april 2019 en de schade als gevolg van het privéongeval op 4 juli 2019. Zoals hiervoor is overwogen, is wel duidelijk dat [eiser] letsel aan zijn rechterschouder heeft opgelopen als gevolg van de vechtpartij en ook staat voldoende vast dat hij als gevolg daarvan een operatie moest ondergaan. Dit vooropgesteld zal de kantonrechter hierna de verschillende schadeposten langslopen en daar waar nodig een verdere afweging maken ten aanzien van het causaal verband. Daar waar nodig zal de kantonrechter ook gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid op grond van artikel 6:97 BW.

  1. Verlies aan verdienvermogen

3.9.

[eiser] stelt dat hij als gevolg van de mishandeling op 18 april 2019 minder heeft kunnen werken en dus minder inkomsten heeft gegenereerd. [eiser] was in loondienst bij [bedrijf 1] B.V. als taxichauffeur en in loondienst bij [bedrijf 2] als afwasser. [eiser] stelt dat zijn totale verlies aan verdienvermogen bij [bedrijf 1] B.V. € 6.568,40 is (berekend vanaf de datum van de mishandeling tot en met december 2019) en bij [bedrijf 2] € 391,47 (berekend vanaf mei 2019 tot 27 januari 2020).

3.10.

De kantonrechter ziet een aantal complicaties bij het berekenen van de schade als gevolg van het verlies aan verdienvermogen. Allereerst het causaliteitsprobleem omdat [eiser] op 4 juli 2019 een privéongeval heeft gehad. De vraag is of de arbeidsongeschiktheid van [eiser] in de periode daarna te wijten is aan de schouderklachten door de vechtpartij of dat hij in de hypothetische situatie zonder de mishandeling ook (een periode) arbeidsongeschikt zou zijn geraakt in verband met de gebroken voet door het privéongeval. Ten tweede is het de vraag of de omvang van de maandelijkse arbeidsvermogensschade die door [eiser] gevorderd wordt representatief is. Voor de berekening van het netto-inkomen per maand van [eiser] bij [bedrijf 1] B.V. heeft hij het gemiddelde genomen over de maanden oktober, november en december 2018. Dit zou neerkomen op een netto-inkomen van € 1.642,10 gemiddeld per maand. [eiser] stelt dat hij voor het ongeval ongeveer 40 uur per week werkte en na het ongeval 20 uur en hij dus de helft aan inkomsten mist (€ 821,05 per maand). [gedaagde] heeft erop gewezen dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt wat het maandinkomen van [eiser] was van de maanden direct voorafgaand aan de mishandeling (januari, februari, maart en april 2019). Er is geen duidelijke verklaring gegeven waarom deze maanden niet zijn overgelegd. Ter zitting werd bovendien duidelijk dat het in deze maanden minder druk was en [eiser] in deze periode bovendien ziek is geweest, waardoor het maar de vraag is of de maanden die in de berekening zijn betrokken, representatief zijn.

3.11.

Gelet op bovengenoemde complicaties kan de kantonrechter de omvang van de arbeidsvermogensschade van [eiser] als gevolg van de mishandeling niet exact bepalen. Wel staat voor de kantonrechter voldoende vast dat er als gevolg van het opstootje verlies aan verdienvermogen is geleden. De kantonrechter maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de omvang van het verlies aan verdienvermogen vast te stellen en schat het verlies aan verdienvermogen als gevolg van de mishandeling op 18 april 2019 in op een bedrag van € 3.500,00. Deze schatting is met inachtneming van de door [eiser] aangeleverde stukken en het daarop door [gedaagde] gevoerde verweer gebaseerd op 5 maanden x € 700,00 per maand.

  1. Beschadigde kleding

3.12.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat het T-Shirt en de broek van [eiser] beschadigd zijn geraakt als gevolg van het opstootje. De kantonrechter schat deze schade met inachtneming van de door [eiser] aangeleverde stukken en het daarop door [gedaagde] gevoerde verweer in op € 125,00.

iii. Beredderingskosten en reiskosten

3.13.

Door [eiser] worden ook bereddingskosten en reiskosten gevorderd, maar deze zijn op geen enkele manier onderbouwd. In de dagvaarding zijn deze schadeposten enkel in een tabel opgenomen met een schadebedrag erachter. Hier wordt geen verdere toelichting op gegeven en er worden geen stukken aan ten grondslag gelegd. Bovendien wijkt het bedrag aan reiskosten in deze tabel af van de in het petitum gevorderde reiskosten. Deze vorderingen zijn daarmee onvoldoende onderbouwd en worden daarom afgewezen.

  1. Medische kosten

3.14.

[eiser] voert de volgende medische kosten aan als gevolg van het ongeval:

– Eigen risico: [eiser] vordert € 385,00 aan eigen risico. Op het overzicht zorgkosten over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 zoals bij productie 16 is overgelegd is te zien dat [eiser] in dat jaar in totaal € 365,28 aan eigen risico moest betalen. Op ditzelfde overzicht is te zien dat op 16 juli 2019 aan € 38,69 aan kosten in rekening gebracht is wegens ‘enkel en/of voet en/of tenen’. Deze kosten staan in verband met het privéongeval op 4 juli 2019 en niet met de mishandeling op 18 april 2019. Voor het overige gevorderde eigen risico, te weten € 326,59, ziet de kantonrechter wel voldoende verband met schouderletsel als gevolg van het de mishandeling.

– Fysiotherapiebehandelingen: [eiser] heeft een bedrag van € 349,00 gevorderd voor 10 fysiotherapiebehandelingen. Het is de kantonrechter niet duidelijk of de bezoeken aan de fysiotherapeut allemaal verband houden met de mishandeling op 18 april 2019 of (ook) met het privé-ongeval op 4 juli 2019. Het merendeel van de behandelingen heeft plaatsgevonden na 4 juli 2019 en niet uit te sluiten valt dat de behandelingen ook daarop zien. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter het redelijk dat de helft van de behandelingen aan de mishandeling wordt toegeschreven (€ 174,50).

– Krukken: Bij dagvaarding vordert [eiser] € 14,00 voor het huren van elleboogkrukken van de periode 16 juli 2019 t/m 29 juli 2019. Deze vordering wordt afgewezen. Ter zitting is erkend dat het huren van deze krukken geen betrekking heeft op het letsel als gevolg van de vechtpartij.

– Chiropractorbehandelingen: [eiser] vordert € 352,00 voor behandelingen door een chiropractor waar [eiser] vanaf 2 februari 2022 mee begonnen is. Onvoldoende gebleken is dat deze kosten in causaal verband staan met het letsel als gevolg van de vechtpartij op 18 april 2019. Deze vordering zal worden afgewezen.

Verplaatste schade

3.15.

[eiser] vordert € 598,50 aan verplaatste schade. Hij stelt dat zijn echtgenoot en vrienden hebben geholpen met het verzorgen van hem en het verrichten van huishoudelijke taken. Het zou gaan om een periode vanaf de mishandeling (18 april 2019) tot 8 mei 2019 (21 dagen) en de periode na de operatie (6 september 2019) tot 17 oktober 2019 (42 dagen). Hij gaat uit van één uur per dag aan hulp tegen een uurtarief van € 9,50 per uur zoals vastgesteld in de Richtlijnen van De Letselschade Raad 2019. [gedaagde] heeft deze schadepost betwist met de stelling dat [eiser] wel in staat was om deels te werken in bovengenoemde periode, waaruit zou volgen dat het doen van huishoudelijke taken ook zou moeten kunnen. Bovendien komen dergelijke huishoudelijke taken volgens [gedaagde] niet voor vergoeding in aanmerking omdat het geen taken zijn waar je professionele hulp voor zou inschakelen.

3.16.

Volgens vaste jurisprudentie geldt dat als huishoudelijke hulp en verpleging wordt verleend door familie of vrienden van het slachtoffer waarvoor niet wordt betaald, er toch kan worden bepaald dat voor deze hulp een vergoeding moet worden betaald. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden waarvoor het gebruikelijk is dat deze ook aan professionele hulpverleners kunnen worden uitbesteed. Een dergelijke vordering tot het betalen van verplaatste schade dient voldoende te worden onderbouwd. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk [eiser] voor een periode van 6 weken na de operatie (i.v.m. het dragen van de brace) hulp nodig had en heeft gekregen bij zijn persoonlijke verzorging en in het huishouden. De door hem gestelde taken (hulp bij het douchen en aankleden, hulp bij schoonmaken) zijn taken waar je professionele hulp voor zou kunnen inschakelen. De kantonrechter sluit aan bij het voorgestelde uurtarief van € 9,50 per uur. Voor de gevorderde periode vanaf de mishandeling tot 8 mei 2019 is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is van verplaatste schade, aangezien [eiser] direct na het ongeval immers wel nog kon werken. Gelet op het voorgaande wordt de verplaatste schade begroot op € 399,00 (€ 9,50 x 42 dagen).

  1. Smartengeld

3.17.

[eiser] vordert een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld. Sinds de mishandeling voelt hij zich angstig en is hij schichtig. Door fysieke en mentale klachten wordt hij in zijn dagelijks leven belemmerd en kan hij zijn hobby’s niet meer uitoefenen. Onder verwijzing naar de ANWB Smartengeldgids (nummer 883 en nummer 2306) vordert [eiser] € 2.500,00 voor geleden immateriële schade. Volgens [gedaagde] zijn de psychische klachten van [eiser] niet onderbouwd en zijn de door [eiser] naar voren gebrachte uitspraken niet vergelijkbaar. [gedaagde] acht een bedrag tussen de € 575,00 tot € 1.275,00 meer passend bij dergelijk letsel.

3.18.

In de gevallen uit de Smartengeldgids waar [eiser] naar verwijst is het oorspronkelijk toegewezen bedrag in de ene zaak € 1.815,00 en in de andere zaak € 1.500,00. Anders dan in die gevallen uit de Smartengeldgids, is er bij [eiser] geen sprake van letsel aan zijn gezicht en is van blijvende schade niet gebleken. In zoverre zijn de gevallen waar [eiser] naar verwijst niet vergelijkbaar met het onderhavige geval. Daarnaast is niet komen vast te staan dat er sprake is van psychisch letsel. Althans, dat volgt niet uit de stukken. Alles overwegende begroot de kantonrechter het smartengeld op een bedrag van € 1.000,-.

Conclusie

3.19.

Al met al komt het schadebedrag als gevolg van de mishandeling van 18 april 2019 uit op een bedrag van € 5.525,09, namelijk:

Verlies aan verdienvermogen € 3.500,00

Beschadigde kleding € 125,00

Medische kosten € 501,09 (€ 326,59 + 174,50)

Verplaatste schade € 399,00

Smartengeld € 1.000,00

3.20.

Van dit bedrag dient [eiser] 20% zelf te dragen wegens eigen schuld. Dit maakt dat € 4.420,07 aan schadevergoeding wordt toegewezen.

Verder

3.21.

Met het oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de daardoor door [eiser] geleden schade, heeft [eiser] geen belang meer bij toewijzing van de gevraagde verklaring voor recht. Deze zal daarom worden afgewezen.

3.22.

De vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de nog te lijden immateriële schade en nog te lijden medische kosten wordt eveneens afgewezen. Niet is gebleken dat er nog immateriële schade of medische kosten als gevolg van dit incident zullen volgen en bovendien kan niet voorshands worden aangenomen dat eventuele toekomstige schade in causaal verband staat met de mishandeling.

Proceskosten

3.24.

[gedaagde] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:

– kosten van de dagvaarding

127,43

– griffierecht

86,00

– salaris gemachtigde

528,00

(2,00 punten × € 264,00)

Totaal

741,43

3.25.

Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3 volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover

4De beslissing

De kantonrechter

4.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 4.420,07,

4.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 741,43,

4.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

4.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey