Rechtbank: Verzoek voorlopig deskundigenbericht is prematuur
Op 25 oktober 2018 is X, als vrachtwagenchauffeur, betrokken geweest bij een kettingbotsing met meerdere vrachtwagens. De vrachtwagen was door de werkgever van X verzekerd tegen schade van inzittenden. De verzekeraar en X schakelen vervolgens aan beide kanten medische adviseurs in om de medische causaliteit te beoordelen tussen het letsel van X en het ongeval.
In de procedure bij de rechtbank verzoekt X de rechtbank om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Volgens X dient er een neurologisch en neuropsychologisch onderzoek plaats te vinden. De verzekeraar verweert zich hiertegen. Volgens de verzekeraar laat X na de gevraagde medische stukken aan te leveren. Wegens het ontbreken daarvan kan niet worden aangenomen dat het gewenste onderzoek kan bijdragen aan de vaststelling van de schadeomvang. Het verzoekschrift is volgens de verzekeraar aldus prematuur aangebracht.
De rechtbank gaat hier in mee. Door het verzoekschrift prematuur aan te brengen is er sprake van strijd met goede procesorde dan wel misbruik van recht. Het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht wordt afgewezen.
beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/143103 / HA RK 23/11
Beschikking van 20 juni 2023
in de zaak van
X,
wonende te,
verzoeker,
advocaat mr. A. Melsen te Assen,
tegen
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TVM VERZEKERINGEN N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Hoogeveen,
verweerster,
advocaat mr. H.E. Schuurmans te Hoogeveen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als X en TVM.
- De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ter griffie per e-mailbericht van 24 februari 2023 ontvangen;
- het verweerschrift met producties, ter griffie op 16 mei 2023 ontvangen;
- de mondelinge behandeling van 22 mei 2023, waarvan de spreekaantekeningen van X en de schriftelijke aantekeningen die daarvan door de griffier zijn gemaakt, onderdeel uitmaken.
- De feiten
2.1. X, geboren xx-xx-xxxx, is op 25 oktober 2018 betrokken geweest bij een kettingbotsing. X, internationaal vrachtwagenchauffeur van beroep, is in zijn vrachtwagen in een file van achteren aangereden door een vrachtwagen, die op zijn beurt ook door een vrachtwagen is aangereden. De laatste vrachtwagen heeft niet tijdig geremd.
2.2. X reed ten tijde van het ongeval in een vrachtwagen van zijn werkgever. Zijn werkgever heeft bij TVM voor deze vrachtwagen een zogenaamde vrachtautopakketpolis (VP01012018) afgesloten met onder meer een SVI-dekking.
C/19/139066 / HA RK 22-3 2
20 juni 2023
De SVI-dekking ziet op een schadeverzekering voor inzittenden en is geen aansprakelijkheidsverzekering.
2.3. X heeft als gevolg van het hem overkomen ongeval letselschade opgelopen.
X heeft aangegeven, dat het daarbij gaat om nek- en rugklachten, hoofdpijn, pijn ter hoogte van beide benen, misselijkheid, diarree en geheugenklachten. X is per
26 oktober 2018 uitgevallen voor zijn werk en heeft daarna niet meer deelgenomen aan het arbeidsproces.
2.4. Bedrijfsarts, drs. S., heeft bij brief van 11 juni 2019 aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een hersteltermijn van minimaal zes maanden,
mogelijk langer. Verder is onder meer aangegeven:
“(…) I.v.m. de zeer intensieve behandelingen die werknemer nog zal moeten ondergaan in combinatie met het feit dat zijn beperkingen voor arbeid door schuld van derden is veroorzaakt, geraakt betrokkenen in toenemende mate in financiële problemen door de forse terugval in inkomen (… )”.
2.5. De door TVM ingeschakelde arbeidsdeskundige/herstelregisseur, P., heeft op 6 februari 2020 een intakerapportage en re-integratieadvies uitgebracht. In dat verband heeft hij onder meer opgemerkt:
“(..)Alles overziend kom ik daarmee tot de conclusie dat mijn interventie voor nu zeer beperkt lijkt, anders dan de vinger aan de pols houden met betrekking tot de activiteiten binnen de Wet verbetering poortwachter. En waar nodig adviseren en of interveniëren.
Een gericht plan van aanpak kan ik op dit moment dan ook niet opstellen omdat ondergetekende van mening is dat er eenvoudig weg een te grote afstand is tot de arbeidsmarkt en het maar de vraag is of betrokkene aan het eind van de wachttijd arbeidsmogelijkheden heeft. (… )”.
2.6. De door TVM ingeschakelde medisch adviseur, de heer Z., verder te noemen: Z., heeft bij brief van 4 maart 2020 TVM, na bestudering van het dossier van X, onder meer als volgt bericht.
bespreking
De heer Boertien van TVM verzekeringen beschrijft in zijn mailbericht van 1.02.2020 deze casus waarbij betrokkene – werkzaam als vrachtwagenchauffeur – een ongeval doormaakte op 25.10.2018. Nadien is hij uitgevallen voor zijn werk, aanvankelijk uitsluitend in verband met rugklachten, maar latere berichten gaven een scala van klachten aan.
Wat ik node mis in het dossier is de eerste beoordeling door de huisarts en het beloop nadien, adviezen, medicatie, doorverwijzing naar neuroloog en het uiteindelijk inschakelen van de neurochirurg. Het thans voorliggende medisch dossier begint eigenlijk bij de eerste beoordeling van de neurochirurg die spreekt over een hernia op het niveau L4-5.
De centrale vraag in dit dossier is dan ook of de hernia moet worden toegerekend aan het ons regarderende ongeval.
Daarnaast word geklaagd over nek- en schouderklachten, geheugenproblematiek en klachten van de linkerenkel, etc. en voorts stelt betrokkene dat hij bewusteloos is geweest, dit laatste is ook niet medisch gedocumenteerd.
2.7. Z. heeft in zijn rapportage van 18 januari 2021 herhaald, dat in het advies van 4 maart 2020 om aanvullende informatie is gevraagd om de causaliteit tussen de medische problematiek en het ongeval te kunnen beoordelen, omdat de medische informatie op dat moment nog niet voldoende was. Z. vermeldt dat niet alle informatie, waar om is verzocht, is verkregen en geeft daarnaast een opsomming van stukken die nog ontbreken. Z. heeft onder verwijzing naar de Richtlijnen bij de 6e Editie van de AMA-Guides van de NOV (Leidraad van de 6e Editie van de AMA-Guides, werkgroep Invaliditeit en Arbeidsongeschiktheid van de Nederlands Orthopedische Vereniging (WIA/NOV,
C/19/139066 / HA RK 22-3 3
20 juni 2023
010120202) aangegeven, dat het zijn plicht is de door hem genoemde informatie te verzamelen. Op pagina 7 van het advies is aangegeven welke discrepanties Z. in het dossier ziet.
2.8. TVM heeft bij brief van 9 september 2021, gericht aan de voormalig belangbehartiger van X, onder meer bericht;
“(…) Ter voorkoming van alle misverstanden: tussen erkenning van een causaal verband tussen klachten en
ongeval is op dit moment geen sprake hetgeen tevens geldt voor de doorlopende arbeidsongeschiktheid.
(…)
Mijn medisch adviseur vraagt om volstrekt legitieme redenen om aanvullende informatie.
(.. )
1k zal de onderhandelingen formeel afbreken en de verjaring aanzeggen indien op 30 november 2021:
- De door de medisch adviseur verzochte informatie.
- Dan wel een advies van uw eigen medisch adviseur is ontvangen.
2.9. De door X ingeschakelde medisch adviseur, dr. M., (hierna te
noemen: M.) heeft op 10 maart 2022 een medisch advies uitgebracht.
Hij heeft onder meer opgemerkt:
“(…) Het is jammer dat ik geen medisch advies heb gezien van TVM daar ik benieuwd ben hoe de betreffende arts überhaupt heeft kunnen oordelen dat er geen enkele medische causale relatie zou kunnen bestaan tussen de door betrokkene genoemde gezondheidsklachten en verschijnselen en het hem overkomen ongeval op 25-1-2018. (.. )”.
In zijn advies constateert M. op verschillende momenten dat (nadere) medische informatie ontbreekt. Hij adviseert een bekwaam neurochirurg – in dit verband wordt prof. dr. Grotenhuis genoemd – in te schakelen om deze zaak te beoordelen.
2.10. M. heeft op 5 mei 2022 op verzoek van X een nader medisch advies uitgebracht in verband met de beoordeling en inrichting van een voorlopig deskundigenbericht, met betrekking tot de aanvullende stukken en de cognitieve klachten
van X. Er is onder meer opgemerkt:
“(…)
Met betrekking tot de medische inzichten ter beoordeling en inrichting van een voorlopig deskundigenbericht
adviseer ik u te overwegen om een neuropsychologisch onderzoek CPO) mee te nemen.
Het NPO zou kunnen worden uitgevoerd door een klinisch neuropsycholoog. (…)”.
- noemt als mogelijke deskundigen prof. dr. H.A.M. Middelkoop of mevrouw Van Oort. Daarnaast zijn vragen geformuleerd om aan de (klinisch neuro) psycholoog te stellen.
2.11. In het medisch advies van 9 juni 2022 is door Z. onder meer bericht dat er nadere aanvullende informatie is ontvangen, maar dat onder meer de decursus van de huisarts vanaf de datum van het ongeval tot heden – teneinde het beloop te kunnen beoordelen – ontbreekt. Voorts is aangegeven:
“(…) Kort samengevat kan ik akkoord gaan met een expertise door een neurochirurg, waarbij ik denk aan collega G.J. Bouma van het OLVG te Amsterdam.
(…)
De medisch adviseur wijst op een langdurig traject wat ondertussen gaande is, maar ik zou daarbij willen wijzen op het tekort schieten van het voorzien van de nodige medische informatie, zoals ook door de medisch adviseur wordt gevraagd. Pas als wij voldoende volledig zijn geïnformeerd, kunnen de trajecten van de expertises gestart worden (…)”.
2.12. Op 17 april 2023 is door de heer dr. K., (verder te noemen: K.) aangegeven dat hij het dossier van X van zijn collega Z. heeft overgenomen. K. heeft TVM onder meer bericht:
C/I9/139066 / HA RK 22-3 4
20 juni 2023
“(. ) Een voorwaarde voor het uitvoeren van een medische expertise is dat de medische documentatie compleet is en dit is nog steeds niet het geval. Indien de medisch documentatie niet compleet is kan de expert zich geen goed beeld vormen van de ongevalsgevolgen en de situatie van voor het ongeval. Er zijn aanwijzingen dat reeds voor het ongeval er sprake was van psychische en cognitieve klachten bij betrokkene. Daarom denk ik, net als mijn collega M., dat een aanvullend neuropsychologisch onderzoek ook geïndiceerd is. lk stel voor dat de neurochirurg die de expertise uitvoert, ook een neuropsycholoog uitzoekt voor een neuropsychologisch onderzoek, aangezien het neuropsychologisch onderzoek een deel zal gaan vormen van de neurologische expertise. (… ) De neuroloog zal het neuropsychologisch onderzoek gebruiken, ter complementering van zijn neurologisch expertise. De neurochirurg zal uiteindelijk het percentage blijvende invaliditeit moeten vaststellen, mede afhankelijk van de uitslag van het neuropsychologisch onderzoek. Ik stel voor de IWMD-vraagstelling voor de expertises te gebruiken.
Aanvullend aan de IWMD-vraagstelling zou ik als extra vraag aan de neurochirurg en de neuropsycholoog willen voorleggen om het neuropsychologisch onderzoek te vergelijken met het neuropsychologisch onderzoek dat verricht is vóór het ongeval. (…)”
2.13. De letselschaderegelaar van TVM, de heer Boertien, heeft de gemachtigde van X bij emailbericht van 2 mei 2023 onder meer bericht:
“(.. ) Zoals bij u bekend betwist TVM de causaliteit op dit moment niet maar beschikt over onvoldoende informatie om een en ander te beoordelen. TVM herhaaldelijk gewezen op het feit dat het medisch dossier onvolledig was waardoor de causaliteit tussen o.a. klachten en ongeval en ongeval en de doorlopende arbeidsongeschiktheidsverzekering niet beoordeeld kon worden.
(…)”
2.14. M. heeft op 12 mei 2023 naar aanleiding van een verzoek van X een nader advies uitgebracht, waarbij – kort gezegd – is ingegaan op de volgende vraag: “Bent u van mening dat de overgelegde medische informatie voldoende is om een oordeel uit te spreken over het causaal verband tussen het X overkomen ongeval en zijn klachten en verschijnselen”. M. heeft in dat verband onder meer aangegeven:
“(..) Dat ik aangeef dat ik informatie mis, niet betekent dat die informatie nodig is om het causaal verband te duiden tussen de klachten en de verschijnselen en het overkomen incident en ook niet dat het vanuit medicolegale redenen een vereiste is om zonder die informatie niet aan te mogen nemen dat er in de hypothetische situatie zonder ongeval geen beperkingen naar de toekomst toe aangenomen kunnen worden (…)
Ik heb echter op basis van de vele medische informatie die al in het dossier zit, evenals over de
voorgeschiedenis, geen concrete aanwijzing gelezen dat in de hypothetische situatie zonder ongeval – direct aansluitend aan 25-10-2018 – (dezelfde) uitval c.q. schade zou zijn ontstaan zoals die nu het geval is met ongeval. (…)”.
- Het verzoek en de verweren
3.1. X heeft de verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk steeds uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
- een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen;
- als deskundige zal benoemen:
- dr. J.A. Grotenhuis en/of (een) daartoe door de rechtbank aan te wijzen perso(o)n(en) en aan deze(n) op te dragen de hiervoor onder punt 10. van het verzoekschrift, althans de door de rechtbank te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een neurologisch verslag uit te brengen.
- H.T. Dijkstra en/of (een) daartoe door de rechtbank aan te wijzen perso(o)n(en) en aan deze(n) op te dragen de hiervoor onder punt 10. van het verzoekschrift, althans de door de rechtbank te formuleren vragen te beantwoorden en daaromtrent een neuropsychologisch verslag uit te brengen.
C/19/139066 / HA RK 22-3 5
20 juni 2023
3.2. X legt aan zijn verzoek, samengevat, ten grondslag dat X voornemens is een rechtsvordering tegen TVM in te stellen ter zake van een uitkering op basis van schadeplichtigheid na een verkeersongeval ten gevolge waarvan X letsel heeft opgelopen. Ter onderbouwing van dit verzoek wijst X op de conclusie van de door TVM ingeschakelde arbeidsdeskundige/herstelregisseur, namelijk dat de klachten en beperkingen van X van dien aard zijn dat hij geen reële arbeidsmogelijkheden heeft. Ook is gewezen op de conclusie van de bedrijfsarts van de werkgever, die stelt dat de beperking van de arbeidsmogelijkheden door schuld van derden zijn veroorzaakt.
X stelt dat TVM heeft aangegeven dat er onvoldoende informatie van medische aard aanwezig is en dat van vanwege het gebrek aan die informatie het causaal verband tussen de huidige klachten en het verkeersongeval ontbreekt, terwijl op basis van diverse rapporten kan worden geconcludeerd dat die klachten het gevolg zijn van het ongeval. Hoewel X verscheidende aanvullende medische informatie met TVM heeft gedeeld is door TVM aangegeven niet mee te willen gaan in het medisch advies van dr. M., dat een neurologisch onderzoek en een neuropsychologisch onderzoek dient plaats te vinden. X kan zich niet vinden in, zoals door TVM is voorgesteld, de benoeming van een neuroloog omdat hij dit te vrijblijvend vindt.
Tenslotte verzoekt X – kort gezegd – om de kosten te begroten en TVM te veroordelen in de gemaakte kosten van deze procedure.
3.3. TVM voert – onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 202 Rv, dat het verzoekschrift prematuur is uitgebracht, nu X in verzuim blijft de gevraagde medische stukken aan te leveren, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het causaal verband. Bij het ontbreken van die informatie kan niet worden aangenomen dat het gewenste onderzoek kan bijdragen aan het vaststellen van de schadeomvang. Dat het medisch dossier incompleet is blijkt volgens TVM uit de medische adviezen van haar medisch adviseurs. Ook betwist TVM dat zij of haar verzekerde aansprakelijk zijn voor de door X gestelde schade. Dat het verzoekschrift prematuur is uitgebracht brengt met zich dat sprake is van strijd met een goede procesorde, dan wel dat sprake is van misbruik van recht, zodat primair wordt geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
TVM wijst er verder op, dat X niet heeft voldaan aan de verplichtingen voortvloeiende uit de SVI-polisvoorwaarden door de gevraagde medische informatie niet volledig aan de medisch adviseur van TVM te verstrekken. TVM voert verder aan bezwaar te hebben tegen de suggestieve vraagstelling, als ook tegen een zelfstandig neuropsychologisch onderzoek en licht dit nader toe. Ook bestaat er bezwaar tegen de voorgestelde neuropsycholoog, maar er bestaat in beginsel geen bezwaar tegen de voorgestelde neuroloog/neurochirurg.
Ook is aangevoerd, dat er geen aanleiding bestaat om van de hoofdregel van artikel 195 Rv af te wijken, zodat X het voorschot en de kosten van de procedure zelf dient te betalen.
- De beoordeling
4.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. Tussen partijen is daarbij in geschil of door X voldoende (medische) informatie) is verstrekt om de verzochte expertises toe te wijzen.
C/19/139066 / HA RK 22-3 6
20 juni 2023
4.2. De rechtbank neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 Rv ertoe strekt de verzoekende partij door middel van het uit te brengen deskundigenbericht bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden die hij in een eventueel te beginnen of reeds aanhangige procedure zou hebben te bewijzen, dan wel de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht meer zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of deze voort te zetten. Voorts geldt dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht ter zake dienend moet zijn en voldoende concreet moet zijn en feiten moet betreffen die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.
4.3. Verder wordt overwogen dat een verzoek tot het houden van een voorlopig
deskundigenbericht in beginsel moet worden toegewezen. Dit is slechts anders als de rechter van oordeel is dat verzoeker geen belang bij het verzoek heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW, wanneer het verzoek in strijd is met een goede procesorde, als de bevoegdheid tot het instellen van een verzoek misbruikt wordt, of als het verzoek afstuit op een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Daartoe wordt overwogen dat namens TVM gemotiveerd is aangevoerd, dat het verzoekschrift prematuur is ingediend en dat dit met zich meebrengt dat sprake is van strijd met een goede procesorde dan wel sprake is van misbruik van recht.
4.5. In dit verband acht de rechtbank van belang, zoals ter zitting is gebleken, dat door X ten onrechte is aangenomen dat causaal verband tussen de schade en het X overkomen ongeval niet door TVM wordt betwist. Immers, ter zitting is namens TVM aangegeven dat met de door X aangehaalde tekst uit de brief van 2 mei 2023, te weten: “Zoals bij u bekend is betwist TVM de causaliteit op dit moment niet maar beschikt over onvoldoende informatie om een en ander te beoordelen.” niet is bedoeld dat TVM de causaliteit niet betwist. TVM betoogt, en dat blijkt ook uit de hiervoor genoemde brief, dat er onvoldoende informatie voor handen is om de kwestie goed te kunnen beoordelen en of de door X gestelde klachten verband houden met het hem overkomen ongeval. De rechtbank overweegt verder dat uit de overgelegde bescheiden blijkt, dat er herhaalde malen door, zowel de medisch adviseur van TVM, als door de medisch adviseur van X, op is gewezen dat er medische informatie ontbreekt, waarbij is aangegeven over welke informatie de medisch adviseur nog dient te beschikken.
X stelt weliswaar dat op basis van de inmiddels beschikbare medische informatie en rapporten kan worden geconcludeerd dat de klachten van X het gevolg zijn van het ongeval, maar de rechtbank volgt daarin X niet.
Op basis van hetgeen door partijen naar voren is gebracht is, overweegt de rechtbank dat er op dit moment onvoldoende (medische) informatie voor handen is en dat bij gebrek aan die informatie op dit moment niet met voldoende zekerheid kan worden aangenomen of het ongeval de (enige) oorzaak is voor de door X gestelde klachten, en daarmee niet kan worden aangenomen dat het door X voorgestelde onderzoek op dit moment kan bijdragen aan de vaststelling van de omvang van de schade.
C/19/139066 / HA RK 22-3 7
20 juni 2023
4.6. De rechtbank neemt verder bij haar beslissing in aanmerking dat X in strijd handelt met zijn polisverplichtingen (SVI) door de medische informatie waar TVM (meermalen) om heeft verzocht aan de (medisch adviseurs van) TVM over te leggen.
4.7. De rechtbank concludeert tot afwijzing van het verzoek van X, nu het prematuur is en daarmee in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal geen kostenveroordeling uitspreken, nu TVM daarom niet heeft verzocht en de rechtbank daar overigens in dit geval geen aanleiding toe ziet.
- De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J.R. de Locht en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023