Rb: werknemer stelt werkgever aansprakelijk voor het laten vallen van een gebakplaat, werkgever niet aansprakelijk
Werknemer laat op de gebaksafdeling een gebakplaat uit haar handen vallen waardoor zij letsel aan haar voet oploopt. Zij stelt haar werkgever op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk voor het haar overkomen bedrijfsongeval. De vraag is of de werkgever hiervoor aansprakelijk is. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een ‘huis-, tuin- en keukenongeluk’. Van belang is dat 1. de gebakplaat geen gevaarlijk object is 2. het geen onhandig voorwerp is 3. er geen verklaring is voor het moment waarop de gebakplaat uit haar handen viel. Als het uit de handen laten vallen van een ongevaarlijk object als een gebaksplaat een incidenteel risico is, kan en hoeft van de werkgever niet te worden verwacht dat er maatregelen worden genomen om dit te voorkomen. Bij een structureel risico zou dit anders kunnen zijn. Het is niet redelijk om van de werkgever te verwachten maatregelen te nemen om iets te voorkomen dat bijna nooit gebeurt. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet aansprakelijk is voor hetgeen is voorgevallen. Het verzoek van de werknemer wordt afgewezen.
ECLI:NL:RBROT:2022:4346, Rechtbank Rotterdam, 9691140 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBROT:2022:4346
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
07-06-2022
Datum publicatie
09-06-2022
Zaaknummer
9691140
Rechtsgebieden
Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Arbeidsrecht. Werkgeversaansprakelijkheid. Werknemer laat op gebakafdeling gebakplaat uit haar handen vallen met schade tot gevolg.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9691140 VZ VERZ 22-1286
uitspraak: 7 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter
op het verzoek van
[verzoekster] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. Chr.D. de Vos,
tegen
1.Hema B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
- AIG Europe S.A.,
vestigingsplaats: Capelle aan den IJssel,
verweersters,
gemachtigde: mr. R. Rutten.
De partijen worden hierna respectievelijk ‘ [verzoekster] ’, ‘Hema’ en ‘AIG’ genoemd.
1.De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit deze stukken:
– het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 15 februari 2022;
– de akte met aanvullende bijlagen van [verzoekster] , ontvangen op 6 april 2022;
– het verweerschrift, met bijlage, ontvangen op 13 april 2022.
– de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoekster] .
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 19 april 2022.
1.3.
De zaak is na de mondelinge behandeling aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil in onderling overleg op te lossen. De gemachtigde van [verzoekster] heeft op 16 mei 2022 laten weten dat partijen daar niet in geslaagd zijn.
2.De feiten
2.1.
[verzoekster] werkt sinds 1985 als verkoopmedewerkster bij Hema.
2.2.
[verzoekster] is op zaterdag 20 december 2014 een bedrijfsongeval overkomen. Zij was die dag, op de gebakafdeling, bezig lege gebakplaten uit de gebakvitrine te halen om deze in de koelruimte om te ruilen voor volle gebakplaten. Hierbij is in de koelruimte een gebakplaat uit haar handen gevallen/gegleden en op haar linkervoet terechtgekomen, met (blijvend) letsel tot gevolg.
3.Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat Hema op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek aansprakelijk is voor het haar op 20 december 2014 overkomen bedrijfsongeval;
- te bepalen dat Hema en AIG hoofdelijk gehouden zijn de schade die [verzoekster] door het bedrijfsongeval heeft geleden en nog zal lijden aan haar te betalen;
- de kosten van dit deelgeschil te begroten op € 15.198,80 en Hema en AIG
hoofdelijk te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2.
Hema en AIG voeren verweer.
3.3.
Als dit voor de beoordeling van belang is, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoekster] haar verzoek en Hema en AIG hun verweer onderbouwen.
4.De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat de vraag of een werkgever aansprakelijk is voor de schade die een werknemer lijdt door een bedrijfsongeval in principe geschikt om voor te leggen in een deelgeschil. Dat is in deze zaak niet anders. De uitzonderingen op de regel, bijvoorbeeld als het te veel tijd en/of geld kost vast te stellen wat er nu precies gebeurd is, doen zich hier niet voor. Duidelijk is dat tijdens haar werk bij [verzoekster] een gebakplaat uit haar handen is gevallen/gegleden en dat zij als gevolg daarvan schade lijdt. De vraag is ‘slechts’ of Hema als werkgever aansprakelijk is voor die schade. Kortom, de kantonrechter kan het verzoek van [verzoekster] in behandeling nemen.
werkgeversaansprakelijkheid
4.2.
Het uitgangspunt van artikel 7:658 lid 2 Burgerlijk Wetboek is dat Hema jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt door het bedrijfsongeval dat haar op 20 december 2014 is overkomen, tenzij Hema aantoont haar zorgplicht als bedoeld in het eerste lid van het genoemde artikel nagekomen te zijn.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat, hoe vervelend ook voor [verzoekster] , sprake is geweest van een zogenaamd ‘huis- , tuin- en keukenongeval’. [verzoekster] merkt terecht op dat zij thuis niet met gebakplaten loopt maar de definitie van een huis- , tuin- en keukenongeval is breder dan een ongeval dat uitsluitend in en om het huis kan plaatsvinden. Op het werk een gebakplaat uit je handen laten glijden is vergelijkbaar met thuis een dienblad met koffie of een hete ovenschotel uit je handen laten vallen. De gebakplaat waar het in deze zaak om gaat is van metaal, weegt 1,7 kilo en meet 29,5 bij 69,5. De plaat heeft (scherpe) randen maar dat deze messcherp en gevaarlijk zijn blijkt niet. Een gebakplaat is dus geen op zichzelf gevaarlijk object. [verzoekster] stelt ook niet dat de gebakplaat een onhandig voorwerp is waarmee zij altijd problemen had. Zij geeft er evenmin een verklaring voor waarom die gebakplaat nu juist op dat moment uit haar handen viel. Die verklaring is er wellicht ook niet. De gebakplaat viel ‘gewoon’ uit haar handen, net zoals huis- , tuin- en keukenongevallen nu eenmaal ‘gewoon’ gebeuren, hoe vervelend dat ook kan zijn, met soms schade tot gevolg.
4.4.
Als het uit de handen glippen van een gebakplaat, nogmaals: een op zichzelf niet gevaarlijk object, een incidenteel risico is, kan en hoeft van Hema niet verwacht te worden dat zij maatregelen neemt om dit te voorkomen. Dit zou anders zijn als het gaat om een structureel risico, dus als structureel kans op letsel en schade bestaat bij het werken met gebakplaten. Dat bij werken met deze platen structureel kans op letsel en schade bestaat blijkt echter niet. Hema voert aan dat een incident als dit zich niet eerder (en ook niet na 20 december 2014) voorgedaan heeft, en ook [verzoekster] , die sinds 1985 bij Hema werkt, noemt, al dan niet van horen zeggen, geen andere incidenten met gebakplaten.
4.5.
[verzoekster] noemt onder nummer 64 van haar verzoekschrift allerlei maatregelen die Hema had kunnen en moeten nemen om het incident, althans de schade, te voorkomen: het verstrekken en verplicht stellen van veiligheids- of werkschoenen, het gebruiken van kunststof gebakplaten zonder scherpe hoeken, verplicht stellen van handschoenen en het geven van instructies. Die maatregelen hadden wellicht de schade die [verzoekster] nu lijdt kunnen voorkomen, maar van Hema te verwachten maatregelen moeten wel in verhouding staan tot het gevaar dat ermee voorkomen wordt. De maatregelen die [verzoekster] noemt zijn veelomvattend, en met veel personeel ook kostbaar. Het is niet redelijk om van Hema te verwachten dergelijke maatregelen te nemen om iets te voorkomen dat eigenlijk nooit gebeurt (schade door een vallende gebakplaat).
4.6.
[verzoekster] is op de mondelinge behandeling op de kantonrechter overgekomen als een loyale medewerker, die al bijna 40 jaar bij Hema werkt en ook na het ongeval gewoon door is blijven werken (tot op de dag van vandaag): ‘Ik hou van Hema en had hier vandaag ook liever niet gezeten’, aldus [verzoekster] . Of Hema in deze loyaliteit en in het onfortuinlijke van het voorval (onverplicht) aanleiding ziet [verzoekster] (financieel) nog tegemoet te komen, is aan Hema om te bepalen. De kantonrechter is, gelet op het bovenstaande, echter van oordeel dat Hema niet aansprakelijk is voor wat op 20 december 2014 is voorgevallen. Een plicht van Hema om de schade van [verzoekster] te betalen is er daarom niet. Het verzoek van [verzoekster] wordt daarom afgewezen. Dat die plicht er niet is, doet er uiteraard niet aan af dat duidelijk is dat het incident een voor [verzoekster] uitermate vervelende kwestie is (geweest). Het is overigens wel zo dat [verzoekster] een (kleine) uitkering van de ongevallenverzekering van Hema krijgt in verband met het ongeval.
kosten deelgeschil
4.7.
Ook als het verzoek afgewezen wordt, begroot de kantonrechter op grond van artikel 1019aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de door [verzoekster] voor deze procedure gemaakte kosten. [verzoekster] komt wat dit betreft uit op € 15.198,80, maar dit bedrag staat niet in verhouding tot de complexiteit van deze zaak. Het incident is voor [verzoekster] uiteraard belangrijk (geweest), maar juridisch gezien gaat het slechts om de vraag of Hema aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt doordat een gebakplaat uit haar handen is gegleden. De gemachtigde had deze vraag met veel minder uur en een minder omvangrijk verzoekschrift aan de kantonrechter kunnen voorleggen. De kantonrechter begroot de kosten aan de kant van [verzoekster] daarom naar redelijkheid op een bedrag van
€ 5.000,00 (inclusief kantoorkosten, omzetbelasting en griffierecht).
4.8.
Het gaat enkel om begroting van de kosten. Een veroordeling van Hema en AIG in de kosten, zoals [verzoekster] verzoekt, is niet aan de orde. Hema en AIG hoeven de begrote kosten alleen te betalen als, als het zover komt, een andere rechter tot het oordeel komt dat Hema en AIG wel aansprakelijk zijn voor de schade die [verzoekster] lijdt.
5.De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
5.2.
begroot de door [verzoekster] voor dit deelgeschil gemaakte kosten op een bedrag van
€ 5.000,00 (inclusief kantoorkosten, omzetbelasting en griffierecht).
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686