Hof: arbeidsongeval, uitzendkracht valt, onderzoek door deskundige of voldoende passende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, beslissing wordt aangehouden
Een uitzendkracht is tijdens het werk bij The Greenery op de werkvloer gevallen, stelt de materieel werkgeefster, The Greenery aansprakelijk en vordert vergoeding van letselschade. Vragen die aan de orde zijn: 1. Of de uitzendkracht knieletsel heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden 2. Of The Greenery aan haar zorgplicht in de zin van art. 7:658 BW heeft voldaan 3. Of de werkgever voldoende passende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen ter voorkoming van valincidenten. De rechtbank heeft de vorderingen van de uitzendkracht afgewezen. Het hof oordeelt in hoger beroep dat het voldoende aannemelijk is dat het knieletsel is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden. Hieruit volgt dat de werkgever aansprakelijk is voor de letselschade van appellante tenzij de werkgever aantoont dat ze de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht is nagekomen. De vraag is of er voldoende passende veiligheidsmaatregelen door de werkgever zijn getroffen om te voorkomen dat appellante in de uitoefening van haar werkzaamheden schade zou lijden door uitglijden of vallen op de werkvloer. Het hof acht een onderzoek door een deskundige aangewezen. De volgende vragen behoeven beantwoording 1. Bieden de veiligheidsschoenen van dit type voldoende bescherming tegen het gevaar van uitglijden? 2. Heeft het vollopen van het profiel met fruitresten gevolgen voor de antislipfunctie? 3. Welke andere maatregelen had de werkgever kunnen treffen om te voorkomen dat de werkgever uit zou glijden? 4. Acht u de andere maatregelen effectiever dan de getroffen veiligheidsmaatregelen, zo ja, waarom? 5. Hoe bezwaarlijk zou het treffen van de effectievere maatregelen zijn geweest? 6. Heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn? Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Het hof verwijst de zaak naar de rol.
ECLI:NL:GHDHA:2022:2672
Instantie Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak 22-11-2022
Datum publicatie 23-01-2023
Zaaknummer 200.296.596/01
Rechtsgebieden Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep, Tussenuitspraak
Inhoudsindicatie Arbeidsongeval. Letsel ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden? Zorgplicht werkgever ex art 7:658 BW; voldoende veiligheidsmaatregelen? Deskundigenonderzoek
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2023-0134
PS-Updates.nl 2023-0063
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.296.596/01
Zaaknummer rechtbank : 8345683 CV EXPL 20-6273
Arrest van 22 november 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats],
appellante
advocaat: mr. P. Kowalczyk te Rotterdam,
tegen
The Greenery B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
verweerder,
advocaat: mr. P.E. Bloemendal te Arnhem.
Het hof zal partijen hierna noemen [appellante] en The Greenery.
1De zaak in het kort
1.1
Een bij The Greenery tewerkgestelde uitzendkracht is op de werkvloer ten val gekomen. De uitzendkracht stelt The Greenery aansprakelijk en vordert in deze procedure vergoeding van letselschade (en in eerste aanleg ook een verklaring voor recht). Daarbij spelen de vragen of de uitzendkracht knieletsel heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden en of The Greenery aan haar in art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht heeft voldaan, in het bijzonder of The Greenery voldoende passende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen ter voorkoming van valincidenten op de werkvloer. De rechtbank heeft de vorderingen van de uitzendkracht afgewezen.
1.2
In hoger beroep oordeelt het hof dat voldoende aannemelijk is geworden dat het knieletsel van de uitzendkracht is ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden bij The Greenery. Ten aanzien van de vraag of The Greenery voldoende passende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, acht het hof een onderzoek door een deskundige aangewezen.
2Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- –
de dagvaarding van 20 mei 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, van 19 maart 2021;
- –
het arrest van dit hof van 31 augustus 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
- –
de memorie van grieven, tevens aanpassing eis, van [appellante], met bijlagen;
- –
de memorie van antwoord van The Greenery, met bijlagen.
2.2
Op 27 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht.
3Feitelijke achtergrond
3.1
The Greenery is een internationale verkooporganisatie van verse groenten en fruit, met Nederlandse vestigingen in Barendrecht, Breda en Bleiswijk.
3.2
[appellante] is op 23 april 2015 als uitzendkracht in dienst getreden bij Olympia Uitzendbureau (hierna: Olympia). Olympia heeft [appellante] vervolgens uitgeleend aan The Greenery. Haar eerste werkdag was 30 april 2015 in de vestiging Breda. Haar functie was aanvankelijk die van productiemedewerker/medewerker kleinpak, laatstelijk die van schoonmaakster. Zij heeft de Poolse nationaliteit.
3.3
Op haar eerste werkdag heeft [appellante] een zogenaamde ‘Arbo Checklist Productietechniek’ (in de Nederlandse taal) geparafeerd en ondertekend. Ook heeft zij een verklaring ondertekend, in de Poolse taal, dat zij de hygiëneregels had ontvangen en gelezen. De hygiëneregels waren eveneens in het Pools gesteld.
3.4
Olympia heeft aan [appellante] veiligheidsschoenen verstrekt van het type S3. Deze schoenen zijn voorzien van een veiligheidsneus, een ondoordringbare tussenzool en een antislipprofiel. Ze zijn antistatisch en waterafstotend.
3.5
Op 6 november 2015 is [appellante] aan het einde van haar werkdag bij The Greenery gevallen. Dat gebeurde in hal 2, nadat zij had uitgeklokt. Zij droeg toen de veiligheidsschoenen. Zij was daar op dat moment de enige aanwezige.
Na roepen van [appellante] zijn twee medewerkers van The Greenery, mevrouw [medewerker 1] en de heer [medewerker 2], ter plaatse gekomen.
3.6
De heer [manager], manager van [appellante], heeft op 10 november 2015 een Meldingsformulier Ongevallen ingevuld. Bij ‘Beschrijving van het ongeval’ is vermeld: ‘Einde werkdag uitgegleden op natte vloer bij uitgang pakstation’. Bij de vraag welke hulpdiensten betrokken zijn geweest is een kruis gezet achter: ‘Huisartsenpost (avond, nacht, weekend)’. Bij de vraag of het ongeval is gemeld aan de Inspectie SZW is ‘Nee’ aangekruist.
3.7
Op 16 september 2016 is het ongeval alsnog gemeld bij de Inspectie SZW. Een brief van arbeidsinspecteur [arbeidsinspecteur] (hierna: [arbeidsinspecteur]) aan [appellante] van 5 oktober 2016 luidt, voor zover hier van belang:
‘(…)
Naar aanleiding van bovenvermeld arbeidsongeval heb ik op 21 september 2016 ter plaatse nadere informatie ingewonnen. De bevindingen gaven mij geen aanleiding tot het instellen van een volledig onderzoek of tot het opstellen van een rapport. Ik heb vastgesteld dat de arbeidssituatie zoals die ten tijde van het ongeval bestond nu zó is gewijzigd, dat onderzoek van het ongeval en het daarbij mogelijk opgetreden letsel niet meer mogelijk is. De Inspectie SZW ziet daarom af van nader onderzoek.
(…)’
3.8
Bij brief van 27 oktober 2017 heeft [arbeidsinspecteur] de gemachtigde van [appellante] als volgt bericht:
‘De situatie van de arbeidsplaats op het moment van het arbeidsongeval is gewijzigd. De mogelijke sporen waren niet meer aanwezig op het moment van de melding van dit ongeval, getuigen die het arbeidsongeval hebben zien gebeuren en daarmee ook de getuigenverklaringen ontbreken. Het causale verband tussen het letsel en het ongeval zijn mede door ontbrekende getuigen niet te onderzoeken. Hierdoor is het niet mogelijk een overtreding van de arbeidsomstandighedenwet vast te stellen met betrekking tot het genoemde bedrijfsongeval.’
3.9
Bij brief van 22 december 2016 heeft de letselschadeadviseur van [appellante] Olympia aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van het bedrijfsongeval. Olympia heeft deze aansprakelijkstelling doorgestuurd aan The Greenery als materieel werkgeefster, die daarvan melding heeft gemaakt bij haar verzekeraar RSA. RSA heeft bij e-mailbericht van 2 mei 2017 aansprakelijkheid afgewezen. Bij brief van 25 oktober 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellante] ook The Greenery aansprakelijk gesteld.
3.10
In opdracht van The Greenery heeft Bureau voor personenschade Cordaet een toedrachtonderzoek uitgevoerd. Daartoe heeft de heer [onderzoeker] op 24 april 2017 The Greenery bezocht.
3.11
Een – ongedateerde – schriftelijke, uit het Pools vertaalde verklaring van [appellante] luidt, voor zover hier van belang:
‘Tegen het eind van de werkdag controleerde ik of ik alles goed had gedaan en bracht de sleutels van verschillende ruimtes van het management terug. ledere dag bij aankomst op mijn werk en bij vertrek moeten we met een speciale batch in en uitklokken niet een lezer. Die lezer bevind[t] zich in hal 2 waar alle werknemers werken op de productie. En dus na het werk ging ik naar de lezer om uit te klokken (het was rond 16.10) toen ik terugliep. Bij de ingang van de hal, direct naast de deur, bevind[t] zich een kraan in de muur waar werknemers het water moeten aftappen waarmee ze hun werkplek schoon moeten maken. Die kraan is omgeven met metalen paaltjes tot kniehoogte (kleur geel/zwart). Als werknemers hun werkplek schoonmaakten hingen zij hierna hun emmers over die paaltjes, om het water eruit te laten lekken. Zodoende, toen ik terugkwam van de lezer om door de hal naar de uitgang te gaan, waren werknemers daar met water hun machine aan het schoonmaken. En ook daarvoor zag ik al hoe werknemers daar water hadden gebruikt. Direct bij de ingang gleed ik uit over een nat gedeelte van de vloer en in mijn val botste ik met mijn linker knie tegen een van de metalen paaltjes. Ik hoorde een krakend geluid. En had enorme pijn in mijn knie en had het gevoel dat het bot uit mijn been kwam. Ik begon te huilen en te roepen om hulp, zodat er iemand kwam helpen. Ik kon niet zelf opstaan. Ik lag op de grond. Even later zag vanuit het einde van de hal, waar de lezer zich bevind[t], een Poolse medewerker genaamd [medewerker 3] mij liggen en rende naar een leidinggevende. De volgende personen kwamen naar mij toegerend:
[medewerker 1] – pools
[medewerker 2] – nederlands (schijnbaar inmiddels gepensioneerd)
[medewerker 4] (achternaam?) — nederlands (ik denk de vice-directeur)
Ze begonnen te vragen wat er was gebeurd. Ik huilde heel erg van de enorme pijn. Mijn knieschijf bevond zich onnatuurlijk naast mijn been. [medewerker 2] probeerde mij te helpen door aan mijn been te draaien en mijn knie schoot toen weer terug op zijn plek. Meneer [medewerker 2] en [medewerker 4] hielpen mij op te staan van de grond en ik was niet in staat om zelf te staan. Ze moesten mij helpen tot in de kantine te komen. Ze hielden mij steeds vast en droegen mij. Ze zette mij op een stoel en gaven mij een glas water. Ik voelde mij heel zwak (ik kan die pijn nooit meer vergeten).
(…).’
4Procedure bij de rechtbank
4.1
[appellante] heeft The Greenery gedagvaard en gevorderd;
(i) te verklaren voor recht dat The Greenery aansprakelijk is voor het [appellante] op 6 november 2015 overkomen ongeval;
(ii) The Greenery te veroordelen tot vergoeding van de door [appellante] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(iii) The Greenery te veroordelen in de proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en in de nakosten, in geval van betekening te vermeerderen met de explootkosten;
(iv) The Greenery te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over deze kosten voor het geval dat The Greenery in gebreke blijft deze binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis te voldoen.
4.2
[appellante] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat The Greenery als werkgever de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van valincidenten op de werkvloer. Bij The Greenery was gebruikelijk dat er aardbeien- en andere fruitresten op de werkvloer lagen en dat de emmertjes waarmee de werkplekken werden schoongemaakt, te drogen werden gehangen over de geel-zwarte paaltjes, die vlakbij de plaats waar [appellante] ten val is gekomen stonden. Dit leidde tot een natte en gladde vloer rondom de paaltjes, met valrisico tot gevolg, aldus [appellante]. Dat risico heeft zich verwezenlijkt. Naar [appellante] stelt, had The Greenery dit risico eenvoudig kunnen voorkomen door een andere opbergplaats voor natte emmers te realiseren en strikt beleid te handhaven ten aanzien van natte en vuil geworden vloeren. Volgens haar had The Greenery ook instructies moeten geven en toezicht moeten houden op de naleving daarvan, wat zij heeft nagelaten. Bovendien heeft The Greenery niet gewaarschuwd voor het risico van uitglijden, aldus [appellante].
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen na verweer van The Greenery afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld.
5Beoordeling in hoger beroep
Eiswijziging; grieven
5.1
[appellante] heeft haar eis in hoger beroep gewijzigd in die zin dat zij haar vordering tot vergoeding van schade, op te maken bij staat (vordering (ii)) intrekt. Zij merkt in dat verband op dat zij bij een positieve uitkomst van het hoger beroep, de vergoeding van haar schade op andere wijze dan door middel van een schadestaatprocedure zal effectueren.
5.2
De grieven strekken ertoe het geding in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Toetsingskader
5.3
De in art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Art. 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3519; zie ook HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, NJ 2011/598).
5.4
De werknemer die op grond van art. 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever. Daarbij geldt dat niet van de werknemer kan worden verlangd dat hij ook aantoont wat de toedracht of de oorzaak van het ongeval is geweest (Hoge Raad 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:AB1430). Als vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, is de werkgever aansprakelijk tenzij de werkgever aantoont dat hij (in dit geval) de in artikel 7:658 lid 1 bedoelde zorgplicht is nagekomen. Deze bepaling impliceert dat op de werkgever ook de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust voor zover hij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen (HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432).
Schade in de uitoefening van de werkzaamheden
5.5
The Greenery betwist dat [appellante] schade in de uitoefening van haar werkzaamheden heeft geleden. Zij wijst er in de eerste plaats op dat de hal waar de val heeft plaatsgevonden voordien acht jaar in gebruik is geweest als pakstation en dat zij in die tijd nimmer andere klachten over gladheid heeft gekregen. Volgens haar is er een reële mogelijkheid dat het door [appellante] gestelde letsel niet het gevolg van het ongeval is geweest, maar juist de oorzaak daarvan zodat de val van [appellante] dus niets te maken heeft met de door haar voor The Greenery verrichte werkzaamheden. Zij verwijst naar een begin 2016 in Polen gemaakt MRI-scan waarop een oud kruisbandletsel te zien zou zijn en naar de omstandigheid dat [appellante] na het voorval nog drie keer te maken heeft gehad met een luxatie van haar knie. Bovendien wordt in het Poolse huisartsjournaal over de periode van 11 december 2013 tot 5 december 2014 melding gemaakt van letsel dat doet vermoeden dat [appellante] eerder, rond 22 augustus 2014, een fors ongeval is overkomen. Er is dus geen sprake geweest van een arbeidsongeval. Dit geldt eens te meer omdat het voorval plaatsvond na werktijd, immers nadat [appellante] had uitgeklokt, aldus The Greenery.
5.6
Het hof ziet aanleiding dit verweer, dat de kantonrechter heeft verworpen (bestreden vonnis rov. 5.4), op deze plaats te behandelen.
5.7
Het hof stelt voorop dat [appellante] heeft verklaard dat na de val haar knieschijf zich onnatuurlijk ‘naast’ haar been bevond en dat [medewerker 2] (teamleider bij The Greenery, hierna: [medewerker 2]) aan haar been heeft gedraaid, waarna de knie terug op zijn plek schoot. The Greenery heeft geen (andersluidende) verklaring van [medewerker 2] overgelegd, zodat moet worden aangenomen dat na de val van [appellante] haar linker knie was geluxeerd (uit de kom geschoten). De omstandigheid dat [medewerker 2] niet meer werkzaam is bij The Greenery staat er niet aan in de weg dat hij (als getuige) een verklaring over het voorval aflegt.
5.8
Uit de door [appellante] overgelegde medische stukken en het rapport van drs [rapporteur] (van MedischBureau Rechtsbijstand, hierna: [rapporteur]) van 6 april 2017 blijkt het volgende.
[appellante] heeft op 6 november 2015 – de dag van de val – de spoedeisende hulp van het Amphia ziekenhuis te Breda bezocht. De dienstdoende arts heeft de diagnose gesteld: ‘distorsie knie links’. [appellante] heeft in november en december 2015 verschillende malen de polikliniek bezocht wegens aanhoudende pijnklachten aan de linker knie. Op 17 mei 2016 heeft [appellante] haar huisarts bezocht die haar heeft doorverwezen naar een orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg dr. R.C.J. van Geenen (hierna: Van Geenen) heeft in een brief van 26 mei 2016 de huisarts van [appellante] bericht:
‘Anamnese:
Patiënte heeft 6-7 maanden geleden een patella luxatie links doorgemaakt, traumatisch. Inmiddels is de knie nog 3 keer geluxeerd.
Lichamelijk onderzoek:
De lateraal collaterale band is intact. Mediaal is ook intact. Apprehension test: positief. Er is een flexiebeperking tot 70 graden.
Aanvullend onderzoek:
MRI knie links (Polen):
Mediaal meniscus achterhoorn ruptuur; voorste kruisband ruptuur.
Conclusie:
Voorste kruisband ruptuur, mediaal meniscus letsel en patellafemorale instabiliteit knie links.
Beleid:
In principe zou pati[ë]nte in aanmerking komen voor een voorste kruisband reconstructie, MPFL, reconstructie en hechten van de mediale meniscus. Overleg met collega dr. Van den Borne of dit in 1 sessie bij haar kan gebeuren.
Patiënte maakt een afspraak met dr van den Borne. Tevens is zij verwezen naar gipskamer voor een brace.’
De orthopedisch chirurg M.P.J. van den Borne (hierna: Van den Borne) heeft in haar brief van 6 juni 2016, onder verwijzing naar deze diagnose, vermeld dat [appellante] op de opnamelijst is geplaatst voor een ‘anatomische voorste kruisbandreconstructie met behulp van eigen hamstringpees all inside, mediale meniscushechting, tuberositas transpositie en MPFL reconstructie linker knie’.
is op 23 augustus 2016 geopereerd aan haar linker knie. Op 8 oktober 2016 vond een artroscopie (kijkoperatie) aan de linker knie plaats waarbij synovitisweefsel en littekenweefsel is verwijderd. Op 31 januari 2017 is een MRI-scan van de linker knie gemaakt. Op 6 februari 2017 is [appellante] gezien door Van den Borne, die in haar brief aan de huisarts van [appellante] heeft vermeld:
‘Aanvullend onderzoek:
MRI knie li: De VKB plastiek en MPFL reconstructie zijn intact, geen complicaties. Verscheuring en fragmentatie in de achterhoorn van de mediale meniscus, mogelijk postoperatief na eerdere mediale menisectomie (…).
Diagnose:
Uitgebreide knie voorgeschiedenis links met vooralsnog onbegrepen klachten.’
5.9
Het hof is van oordeel dat in deze medische gegevens, anders dan The Greenery meent, geen steun is te vinden voor haar verweer dat het geconstateerde letsel aan de linker knie van [appellante] al vóór de val op 6 november 2015 bestond. Ten aanzien van de in Polen gemaakte MRI-scan, die wordt vermeld in de brief van Van Geenen van 26 mei 2016, stelt The Greenery niet dat deze is gemaakt vóór het ongeval en dat is ook niet gebleken. Uit het advies van [rapporteur] volgt juist dat de MRI-scan is gemaakt in het voorjaar van 2016, naar aanleiding van de luxatie van de linker knie (voor de derde keer na 6 november 2015) in Polen. Van Geenen heeft op grond van deze scan geconstateerd dat (toen al) sprake was van ‘mediaal meniscus achterhoorn ruptuur; voorste kruisband ruptuur’. Dat [rapporteur] dit letsel heeft aangeduid als ‘oud kruisbandletsel en meniscusletsel’ betekent niet dat zij daarmee heeft bedoeld dat dit al aanwezig was vóór het ongeval op 6 november 2015 en dit blijkt ook niet uit de diagnose van Van Geenen. Het hof merkt op dat de op 31 januari 2017, dus na de operatie, gemaakte MRI-scan eveneens een verscheuring en fragmentatie in de achterhoorn van de mediale meniscus van de linker knie toonde. Van den Borne merkt hierover op dat dit mogelijk postoperatief is ontstaan. Aangezien Van Geenen in zijn brief van 25 mei 2016 dit letsel al noemt, is ook mogelijk dat het ofwel een direct gevolg is van het ongeval, maar aanvankelijk over het hoofd is gezien, ofwel later is ontstaan als gevolg van de achtereenvolgende luxaties van de linker knie. Ook uit de opmerking van Van den Borne in haar brief aan de huisarts van 6 februari 2017 (‘Uitgebreide knie voorgeschiedenis links’) kan niet worden afgeleid dat zij hiermee op iets anders doelde dan de (ernstige) knieproblemen waarmee [appellante] sinds de val op 6 november 2015 te kampen had. Concrete aanwijzingen dat [appellante] al voor het ongeval bekend was met letsel aan haar linker knie zijn gesteld, noch gebleken. Dat blijkt in ieder geval niet uit het Poolse huisartsjournaal. Niet relevant is of (daaruit kan worden afgeleid dat) [appellante] in augustus 2014 een ongeval heeft gehad dat tot ander letsel (aan de rug) heeft geleid.
5.10
Op grond van het voorgaande is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat het knieletsel van [appellante] is ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden bij The Greenery op 6 november 2015. Daaraan doet niet af dat [appellante] ten tijde van de val al had uitgeklokt. Zij bevond zich toen nog op de werkplek – in de hal van The Greenery – terwijl het begrip ‘werkzaamheden’ ruim moet worden opgevat (HR 1 juli 1993, NJ 1993/687 en HR 15 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9051). In dit verband wordt opgemerkt dat op grond van artikel 3.2 van het Arbobesluit arbeidsplaatsen veilig toegankelijk moeten zijn en veilig (moeten) kunnen worden verlaten.
5.11
Hieruit volgt dat The Greenery aansprakelijk is voor de letselschade van [appellante], tenzij ze aantoont dat ze de in artikel 7:658 lid 1 bedoelde zorgplicht is nagekomen. Zoals hiervoor overwogen, impliceert deze bepaling dat op de werkgever ook de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust voor zover hij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen
Toedracht
5.12
[appellante] heeft over de toedracht het volgende gesteld. Zij is ten val gekomen doordat zij uitgleed over een natte en met fruit bevuilde vloer nabij de waterplaats waar werknemers hun emmers vulden met water om hun werkplek schoon te maken. De waterplaats was gelegen bij de toegang tot hal 2 en was omgeven door drie zwart/geel gemarkeerde paaltjes tot kniehoogte. Daar vlakbij was een vierde zwart/geel gemarkeerd paaltje ter bescherming van een deurpost. [appellante] is met haar linker knie tegen het derde paaltje (het paaltje het dichtst bij de deur) gevallen. Zij droeg op dat moment de haar door Olympia ter beschikking gestelde werkschoenen. Het profiel van die schoenen had zich gevuld met fruitresten.
5.13
[appellante] heeft in hoger beroep nog schriftelijke verklaringen van [medewerker 5] en [medewerker 6] over de situatie destijds op de werkvloer van The Greenery overgelegd. [medewerker 5] verklaart dat hij in 2015 bij The Greenery werkte en voorts:
‘Ik reed daar met een heftruck en legde soms op de pallets voor de machines bij de productielijn verpakte aardbeien die klaar waren voor verzending. (…) ERG vaak zag ik daar dat de machines bleven steken (…). Dit gebeurde het vaakst bij de machine bij de uitgang van de loods, direct naast de kraan voor het wassen van emmers. Ik had vaak gezien dat de schalen met aardbeien [de aardbeien uit de schalen] in grote hoeveelheden op de grond vielen. Ze werden direct opgeruimd, maar niet allemaal. Ik trapte meermaals zo’n aardbei plat en had die onder de schoen. De aardbeien konden wel eens door de hele vloer van de loods gestrooid zijn. Aan de wand bij de uitgang van de loods was een kraan en daaronder een afvoerrooster die wel eens door de vruchten verstopt raakte. (…)’
De verklaring van [medewerker 6] luidt:
‘Ik werkte in 2015 bij The Greenery in Breda. (…)
In het bedrijf was een hoge werkdruk, ook liep de machine regelmatig vast hierdoor vielen er vaak bakjes aardbeien op de grond. De wastafel voor de schoonmaakspullen was bij de deur die van de productiehal naar de kantine leid. Hier werd ook veel water en schoonmaakmiddel geknoeid dus het kon er erg glad zijn. Door de hoge werkdruk en haast kon dit niet altijd goed bijgehouden worden (…).’
5.14
The Greenery stelt dat zij het niet aannemelijk acht dat [appellante] is uitgegleden over een natte en met fruitresten bevuilde vloer. Zij wijst erop dat hal 2 acht jaar lang bij The Greenery in gebruik is geweest als pakstation en dat zij in die tijd nooit klachten heeft gehad over gladheid van de vloer. Bij haar is ook nooit melding gemaakt van een (andere) glijpartij. De hal is voorzien van een stroeve betonvloer en vallend fruit wordt altijd direct opgeruimd. Bovendien dragen alle medewerkers veiligheidsschoenen met antislipprofiel, aldus The Greenery. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst The Greenery naar het toedrachtonderzoek op bladzijde 2 van het in opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van The Greenery opgemaakte expertiserapport van Cordaet. Volgens de expert heeft hij de vloer – een gevlinderde betonvloer – op gladheid getest en heeft hij met zijn schoenen met rubberen zolen niets gemerkt van eventuele gladheid. Integendeel, de vloer voelde zelfs stroef aan, aldus de expert. In hoger beroep heeft The Greenery nog een schriftelijke verklaring van haar locatiemanager [medewerker 7] van 12 november 2021 overgelegd. Hij verklaart dat het hem erg onwaarschijnlijk lijkt dat de vloer op de plaats waar [appellante] volgens haar eigen tekening is gevallen – aan de buitenkant van één van de paaltjes bij de kraan – glad was door water en/of fruit, omdat op die plek niet met fruit wordt gewerkt en ook niet met emmers water wordt gelopen. Hij bevestigt dat The Greenery nooit eerder klachten over gladheid of glijpartijen in hal 2 heeft gehad, ook niet bij de kraan, en dat ook nooit melding is gemaakt van een gladde of vieze vloer.
5.15
Het hof constateert dat partijen van mening verschillen over de toedracht van het ongeval, in het bijzonder over de vraag of [appellante] al of niet is uitgegleden en gevallen doordat de werkvloer in hal 2 ter plaatse glad en/of nat was. De door partijen overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen hebben betrekking op de toestand van de werkvloer bij The Greenery in het algemeen. Verklaringen over de toestand van de vloer op 6 november 2015 direct nadat [appellante] was gevallen – bij de val zelf waren geen anderen aanwezig – zijn niet overgelegd. Vier dagen later, op 10 november 2015, heeft de manager van [appellante], [manager] (hierna: [manager]), een Meldingsformulier Ongevallen ingevuld. Daarin is vermeld dat [appellante] is uitgegleden op een natte vloer bij uitgang van het pakstation. Zoals het Meldingsformulier (onder 1) vermeldt, is de locatiemanager – namens The Greenery – verantwoordelijk voor de juiste afhandeling van de ongevallenmelding. Daar hoort ook bij dat het ongevallenformulier juist wordt ingevuld. Dat brengt mee dat in beginsel moet worden uitgegaan van de toedracht zoals in het ongevallenformulier omschreven, ook in het geval dat [manager] de beschrijving van het ongeval volledig heeft gebaseerd op de verklaring van [appellante] zelf, zoals The Greenery stelt. The Greenery heeft nagelaten onderzoek te verrichten naar de oorzaak van het ongeval. [appellante] heeft daaruit redelijkerwijze mogen begrijpen dat de toedracht van het ongeval niet ter discussie stond. De Arbowet verplicht werkgevers om arbeidsongevallen die tot blijvend letsel of een ziekenhuisopname leiden te melden aan de Inspectie SZW; dit geldt ook als later alsnog blijkt dat daarvan sprake is. The Greenery heeft in dit geval geen melding van het ongeval gedaan bij de Inspectie SZW. [appellante] heeft zelf op 16 september 2016 een melding gedaan bij de Inspectie SZW, maar deze achtte onderzoek van het ongeval niet meer mogelijk in verband met de inmiddels gewijzigde de arbeidssituatie bij The Greenery (die de desbetreffende werkzaamheden nu in een andere hal laat verrichten). Deze omstandigheid komt voor risico van The Greenery. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat The Greenery, op wie de bewijslast rust, de door haar gestelde toedracht van het ongeval niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. . Het hof gaat dan ook ervan uit dat [appellante] op 6 november 2015 in hal 2 van The Greenery is uitgegleden en daardoor ten val is gekomen. Ook als op grond van het expertiserapport van Cordaet moet worden aangenomen dat de betonvloer in hal 2 van zichzelf stroef is, staat dit er niet aan in de weg dat door water en/of fruitresten op de vloer gevaar voor uitglijden kan ontstaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat The Greenery, zoals zij zelf stelt, haar medewerkers verplichtte schoeisel met antislipprofiel te dragen, wat erop wijst dat er op de werkvloer wel degelijk gevaar voor gladheid kon bestaan.
Naleving zorgplicht; veiligheidsmaatregelen
5.16
Tussen partijen is verder in geschil of The Greenery voldoende passende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, zoals The Greenery stelt, maar [appellante] betwist. Hierbij gaat het erom of de The Greenery voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [appellante] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade zou lijden als gevolg van uitglijden over een natte en/of bevuilde vloer.
5.17
The Greenery stelt dat zij de volgende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen:
– Iedere medewerker van The Greenery is verplicht om geschikt veiligheidsschoeisel te dragen. De veiligheidsschoenen die Olympia aan [appellante] heeft verstrekt, zijn van type S3. Dit betekent dat de schoenen zijn voorzien van een veiligheidsneus, een onpenetreerbare tussenzool en een antislipprofiel. Ze zijn antistatisch en waterafstotend.
– The Greenery hanteert een strikt beleid ten aanzien van het schoon houden van de werkplek en instrueert al haar personeel om aan het eind van de dag de eigen werkplek schoon te maken met behulp van een emmer water. Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van schoonmaakmiddelen. Dat zij haar verantwoordelijkheid ten aanzien van hygiëne en veiligheid serieus neemt, blijkt uit jaarlijks uitgegeven BRC-certificaten.
– Daarnaast vinden regelmatig (ook in verband met de BRC-certificering) interne audits plaats waarbij specifiek wordt gecontroleerd op netheid en gladheid van vloeren. De resultaten hiervan zijn zonder uitzondering goed, aldus The Greenery.
5.18
Wat betreft de door The Greenery ter beschikking gestelde veiligheidsschoenen merkt [appellante] in de eerste plaats op dat uit het dossier niet kan worden afgeleid welk type schoenen exact werd voorgeschreven en welk type schoenen werd verstrekt. [appellante] bestrijdt verder het oordeel van de kantonrechter dat niet aannemelijk is dat voedselresten de antislipfunctie van de schoenen hebben aangetast, althans een negatieve invloed hebben gehad op het houvast met de ondergrond. Zij verwijt de door The Greenery ingeschakelde expert (Cordaet) dat deze de stroefheid van de vloer heeft getest zonder rekening te houden met voedselresten op en natheid van de vloer.
stelt zich verder op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat veiligheidsschoenen aan haar ter beschikking zijn gesteld, onvoldoende is om aan te nemen dat de door The Greenery getroffen voorzorgsmaatregelen toereikend waren. Gekeken moet worden naar alle voorzorgmaatregelen die The Greenery redelijkerwijs had moeten nemen om het risico van vallen en uitglijden te voorkomen, aldus [appellante]. Zij stelt in dit verband de vraag of niet van The Greenery mocht worden verwacht het glij-/valrisico te beperken door rubberen matten te plaatsen, ervoor te zorgen dat de vloer een betere antislipwaarde had en/of de waterplaats te verplaatsen. Ook had The Greenery bordjes kunnen plaatsen om te waarschuwen voor glijgevaar. Dat [appellante] heen en weer had gelopen en daarom op de gevaarlijke situatie bedacht had kunnen zijn, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld, doet hier niet aan af; dit betekent immers niet dat zij zich ook van dit gevaar bewust is geweest. Het is een ervaringsfeit dat werknemers, ook als zij ervaren zijn, niet altijd de benodigde voorzichtigheid in acht nemen en de werkgever moet hiertegen maatregelen treffen, aldus [appellante].
5.19
Ten aanzien van het type schoenen dat The Greenery voorschreef en het type schoenen dat aan [appellante] is verstrekt, overweegt het hof als volgt.
In de op 23 april 2015 ingevulde Arbo-checklist productie/techniek van The Greenery is bij ‘10. Je moet persoonlijke beschermingsmiddelen (PMB’s) dragen’ ‘Ja’ aangekruist en een vinkje geplaatst bij ‘Veiligheidsschoenen: noteer type: S1, S2 of S3’. Zoals blijkt uit de door The Greenery overgelegde Nederlandse standaard NEN-EN-ISO 20345:2011, heeft van de drie genoemde types veiligheidsschoenen alleen type S3 een antislipprofiel. The Greenery heeft een schriftelijke verklaring van [medewerker 7], bij haar werkzaam als locatiemanager, overgelegd. Hij verklaart dat alle medewerkers veiligheidsschoenen moeten dragen van het type S3 (met antislipzool), welk type voor het werk op de locatie Breda het meest geschikt is, en dat [appellante] schoenen van het type S3 van Olympia heeft ontvangen. [appellante] betwist niet dat de aan haar verstrekte veiligheidsschoenen een antislipprofiel hadden en dat dit inderdaad het geval was blijkt ook uit de door haar overgelegde foto’s van deze schoenen en uit haar standpunt dat het profiel van de schoenen zich had gevuld met fruitresten. De kantonrechter heeft in rov. 2.4 van het bestreden vonnis overwogen dat door Olympia veiligheidsschoenen van het type S3 zijn verstrekt. [appellante] heeft hiertegen geen grief gericht en dit in hoger beroep in ieder geval niet gemotiveerd betwist. Het hof gaat daarom ervan uit dat The Greenery veiligheidsschoenen van het type S3 voorschreef en dat ook schoenen van dit type aan [appellante] ter beschikking zijn gesteld. Niet ter discussie staat dat [appellante] op 6 november 2015 de door Olympia verstrekte veiligheidsschoenen droeg.
5.20
[appellante] betwist niet dat The Greenery haar werknemers instrueerde om éénmaal per dag – aan het eind van de dag – de werkplek schoon te maken en dat The Greenery toezicht hield op naleving van deze instructies. Op de door The Greenery overgelegde en ingevulde Arbo-checklist productie/techniek van The Greenery staat onderaan elke bladzijde handgeschreven de naam van [appellante]. [appellante] betwist niet dat deze in het Nederlandse gestelde Arbo-checklist productie/techniek met haar is doorgenomen. The Greenery heeft verder een door [appellante] ondertekende verklaring overgelegd dat zij de hygiëneregels van The Greenery in de Poolse taal heeft ontvangen. Volgens door The Greenery overgelegde rapporten hebben op 7 augustus 2015, 9 september 2015 en 13 oktober 2015 ‘interne audits’ (QA Audits) plaats gevonden waarbij onder meer de hygiëne en veiligheid van haar Bredase vestiging is gecontroleerd. Het hof leidt hieruit af dat kort voor het ongeval in ieder geval maandelijks een dergelijke controle plaatsvond.
5.21
Beoordeeld moet worden of de The Greenery aldus zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [appellante] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade zou lijden door uitglijden en vallen op de werkvloer (vgl. HR 11 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225). Het hof ziet aanleiding om ter beantwoording van deze vraag een deskundigenbericht te gelasten.
5.22
Het komt het hof voor dat benoeming van één deskundige met expertise op het gebied van arbeidsomstandigheden en veiligheid van werkplekken volstaat maar partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich over het aantal te benoemen deskundigen uit te laten) en dat de volgende vragen beantwoording behoeven:
1.a. Bieden veiligheidsschoenen van het type S3 in de gegeven omstandigheden, uitgaande van een gevlinderde betonnen vloer die nat kan worden en waarop zich fruitresten kunnen bevinden, voldoende bescherming tegen het gevaar van uitglijden?
1.b. Heeft het vollopen van het profiel van deze schoenen met fruitresten consequenties voor de antislipfunctie daarvan?
2.a. Welke andere maatregelen – dat wil zeggen: andere dan de getroffen maatregelen, te weten: het ter beschikking stellen van veiligheidsschoenen van het type S3, het geven van informatie over de risico’s en te dragen persoonlijk beschermingsmaatregelen op de werkvloer, de instructie om aan het eind van de dag de werkplek schoon te maken en het maandelijks controleren van de hygiëne en veiligheid op de werkplaats – had The Greenery in de gegeven omstandigheden kunnen treffen om te voorkomen dat werknemers in hal 2 zouden uitglijden? Wilt u in uw antwoord de door [appellante] gesuggereerde maatregelen – het plaatsen rubberen matten; het zorgen voor een betere antislipwaarde van de vloer; het verplaatsen van de waterplaats – betrekken?
2.b. Acht u deze andere maatregelen effectiever dan de door The Greenery getroffen veiligheidsmaatregelen en, zo ja, welke en waarom? In dat laatste geval: Hoe bezwaarlijk zou het treffen van deze effectievere maatregelen voor The Greenery zijn geweest?
3. Heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang (kunnen) zijn?
5.23
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen en partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de persoon en het aantal van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
5.24
Gelet op de omstandigheid dat het aan The Greenery is aan te tonen dat zij haar uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende verplichtingen is nagekomen, is het hof van oordeel dat het voorschot voor de kosten van de deskundige(n) moet worden voldaan door The Greenery
5.25
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6Beslissing
Het hof:
– verwijst de zaak naar de rol van 17 januari 2023 voor akte aan beide zijden met het doel zoals hiervoor onder 5.23 jo. 5.22 weergegeven.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J. Verduyn, A.M.A. Verscheure en P. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022 in aanwezigheid van de griffier.