Hof: BGK belangenbehartiger onredelijk in verhouding tot schadehoogte, ook afgezet tegen PIV-staffel
Het hof is van oordeel dat belangenbehartiger onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar gevorderde bedrag aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat door verzekeraar (aan twee belangenbehartigers tezamen) in totaal € 27.782,96 vergoed. Het totaalbedrag beloopt bijna 39% van de aan benadeelde uitgekeerde schade van € 71.500,–. Het hof overweegt dat dit, afgezet tegen de percentages die voortvloeien uit de PIV-staffel een erg hoog percentage is. Dit vormt op zichzelf geen reden voor afwijzing van de vordering van belangenbehartiger BV maar vormt wel een extra aanleiding om van belangenbehartiger BV een deugdelijke onderbouwing van de beweerdelijk bestede tijd en gemaakte kosten te verlangen. (vervolg…).
(vervolg samenvatting: )
[belangenbehartiger] BV heeft niet concreet toegelicht welke werkzaamheden zij feitelijk heeft Verricht. De door [belangenbehartiger] BV overgelegde urenspecificaties bevatten wel opsommingen van activiteiten zoals het verzenden van brieven, het voeren van overleg en het bestuderen van het dossier, maar daaruit is weinig af te leiden over de aard en noodzaak van de werkzaamheden. Het verstrekken van een concrete toelichting had wel op de weg van
[belangenbehartiger] BV gelegen omdat Allianz gemotiveerd heeft betwist dat [belangenbehartiger] BV een relevante bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van een regeling over de schade.
Opm PIV:
zie met name ro. 4.9
Volledige uitspraak:
LJN: BX8695, Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch , HD 200.097.794 Print uitspraak
Datum uitspraak: 11-09-2012
Datum publicatie: 28-09-2012
Rechtsgebied: Handelszaak
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Vergoeding van kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand door verzekeraar van aansprakelijke partij bij letselschade. Aan te leggen dubbele redelijkheidstoets.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.097.794
arrest van de zevende kamer van 11 september 2012
in de zaak van
[X.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [advocatenkantoor],
advocaat: mr. I.O.D.V. Wetzels,
tegen:
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Allianz,
advocaat: mr. M.F. Lameris,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 september 2011 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Breda van 22 juni 2011, gewezen tussen [advocatenkantoor] als eiseres en Allianz als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 230254 / HA ZA 11-187)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, het in dezelfde zaak gewezen tussenvonnis van 23 maart 2011 en naar het in de zaak met nummer 632980 CV EXPL 10-11224 door de rechtbank Breda, team kanton Tilburg, tussen partijen gewezen vonnis van 19 januari 2011 waarbij de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak ter verdere behandeling heeft verwezen naar de sector civiel recht van die rechtbank.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [advocatenkantoor] drie producties overgelegd, drie grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis en overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Allianz de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
2.3. De partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. [advocatenkantoor] heeft aan het begin van de memorie van grieven meegedeeld dat zij geen grief opwerpt tegen de weergave van de vaststaande feiten in het beroepen vonnis. Ook Allianz heeft in haar memorie van antwoord (punt 6) gesteld dat uitgegaan kan worden van de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Het hof zal die feiten dus tot uitgangspunt nemen en die feiten hieronder weergeven.
a. Allianz, althans haar rechtsvoorganger, heeft de aansprakelijkheid erkend voor de schade, geleden door mevrouw [Y.] (hierna: [cliënte]) als gevolg van het verkeersongeval dat plaatsvond op 27 januari 2002.
b. [cliënte] heeft zich in het kader van de schadeafwikkeling met de verzekeraar eerst laten bijstaan door een medewerker van [expertisebureau].
c. In september 2003 heeft [cliënte] zich gewend tot de heer [X.], voormalig advocaat en werkzaam voor [advocatenkantoor], met het verzoek om de plaats van [expertisebureau] in te nemen en in het vervolg namens haar op te treden. [advocatenkantoor] heeft deze opdracht geaccepteerd.
d. Op 2 oktober 2003 heeft [cliënte] de heer [X.] gemachtigd tot het verrichten van een aantal, in de machtiging omschreven werkzaamheden (zoals het opvragen van medische gegevens). In dit schriftelijk stuk is voorts opgenomen dat [advocatenkantoor] aan haar het honorarium, berekend over de totale schadevergoeding met btw in rekening mocht brengen met een maximum volgens de staffel: 25 % over de 1ste 25.000,–, 20 % over het meerdere tot € 50.000,– en 15 % over het meerdere boven deze € 50.000,–.
e. Bij brief van 2 december 2003 heeft Allianz aan [advocatenkantoor] bericht dat Allianz de kosten van [advocatenkantoor] aan de redelijkheid zou gaan toetsen bij de uiteindelijke bepaling van de totale schadeomvang. Daarbij zou worden gekeken naar de hoogte van het uurtarief en de bestede tijd voor verrichte werkzaamheden, aldus Allianz. Zij verzocht [advocatenkantoor] in voormeld schrijven om Allianz te informeren over de kostenafspraak tussen [advocatenkantoor] en [cliënte].
f. Bij brief van 3 december 2003 heeft de heer [X.] aan [cliënte] een kopie van voormelde brief toegezonden en hij heeft daarin vermeld de afspraken met [cliënte] te bevestigen, inhoudende dat [advocatenkantoor] haar kosten berekende aan de hand van zijn standaard uurtarief, zijnde op dat moment € 200,–, exclusief 6 % kantoorkosten, btw en verschotten. Voorts heeft [X.] in deze brief aangegeven dat, gelet op zijn ervaringen met deze verzekeraar en het feit dat het hier ging om een overgenomen en ingewikkelde zaak, het waarschijnlijk zo zou zijn dat de verzekeraar niet alle kosten zou vergoeden en deze dus zou verrekenen met de te betalen schadevergoedingen. Ter afkoop van dit risico heeft [advocatenkantoor] met [cliënte] een “succes fee” afgesproken, een en ander zoals in de machtiging was vastgelegd. Deze “succes fee” zou niet in mindering worden gebracht op de betaalde kosten, aldus de heer [X.] in deze brief.
g. [advocatenkantoor] heeft in 2003 een declaratie, in 2004 twee en in 2005 wederom een declaratie, alle gebaseerd op de door haar geschreven aantal uren en haar uurtarief, op naam van [cliënte] opgesteld en aan de verzekeraar toegezonden. In totaal heeft [advocatenkantoor] aldus een bedrag van € 14.007,49 gefactureerd.
h. [advocatenkantoor] heeft [cliënte] bij declaratie van 6 april 2004 nog een gedeeltelijke “succes fee” in rekening gebracht ter hoogte van € 743,75 (25 % van het eerste verstrekte voorschot ad € 2.500,– en dan vermeerderd met btw). [cliënte] heeft dit bedrag voldaan middels een door [advocatenkantoor] uitgevoerde verrekening met het van de verzekeraar ontvangen voorschot.
i. Allianz heeft, in totaal, € 7.000,– aan de kosten van rechtsbijstand door [advocatenkantoor] vergoed middels een rechtstreekse betaling aan haar.
j. [cliënte] heeft zich medio 2005 gewend tot een andere belangenbehartiger, genaamd [Z.].
k. Bij akte van cessie, door partijen ondertekend in september 2005, heeft [cliënte] haar vordering op Allianz tot vergoeding van de hier in het geding zijnde kosten van rechtsbijstand overgedragen aan [advocatenkantoor]. Het betrof hier, aldus de akte, nog een bedrag van € 7.100,77.
l. [advocatenkantoor] heeft deze akte aan Allianz bij brief van 28 september 2005 toegezonden. In reactie daarop heeft Allianz aangegeven op dat moment geen ruimte te zien voor een aanvullende betaling en dat dit mogelijk anders zou kunnen zijn aan het einde van de rit.
m. Bij brief van 3 januari 2008 heeft Allianz aan [advocatenkantoor] bericht dat zij inmiddels tot een eindregeling met [cliënte] was gekomen. Aan schadevergoeding exclusief de gemaakte bijstandkosten heeft Allianz aan [cliënte] vergoed een bedrag van
€ 71.500,–. Aan vergoeding voor gemaakte kosten heeft Allianz in totaal een bedrag van € 27.782,96 voldaan, waarvan € 5.000,– ten behoeve van de door [expertisebureau] verleende bijstand is uitgekeerd, € 7.000,– ten behoeve van de door [advocatenkantoor] verleende bijstand en het overige bedrag aan [Z.] betaald.
n. Allianz heeft aangegeven dat het aan [advocatenkantoor] betaalde voorschot van € 7.000,– een redelijke vergoeding vormde voor de door [advocatenkantoor] verrichtte inspanningen.
o. [advocatenkantoor] heeft vervolgens een aantal sommaties aan Allianz gezonden alsmede verzocht om te komen tot een minnelijke regeling. Allianz is daarop niet ingegaan.
4.2. In de onderhavige procedure vordert [advocatenkantoor], na haar eis bij akte van 23 februari 2011 te hebben vermeerderd, veroordeling van Allianz tot betaling van:
– € 7.100,77 vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 oktober 2005;
– buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2011;
met veroordeling van Allianz in de proceskosten.
4.3.1. [advocatenkantoor] heeft haar vordering (voordat zij haar eis vermeerderde) aangebracht bij de kantonrechter te Tilburg.
De kantonrechter heeft zich bij het hiervoor genoemde vonnis van 19 januari 2011 onbevoegd heeft verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de sector civiel recht van de rechtbank Breda.
4.3.2. In het tussenvonnis van 23 maart 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 19 april 2011 plaatsgevonden.
4.3.3. Bij het beroepen eindvonnis van 22 juni 2011 heeft de rechtbank de vorderingen van [advocatenkantoor] afgewezen en [advocatenkantoor] in de proceskosten veroordeeld.
4.4. [advocatenkantoor] heeft onder punt 10 van de toelichting op haar grieven gesteld dat zij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen. Het hof zal daarom onderzoeken of de vorderingen van [advocatenkantoor] op de door haar aangevoerde gronden kunnen worden toegewezen.
4.5. [advocatenkantoor] heeft ter onderbouwing van haar vordering, zakelijk weergegeven, het volgende gesteld.
[advocatenkantoor] is met [cliënte] overeengekomen dat de heer [X.] zijn werkzaamheden voor [cliënte] zou verrichten tegen een uurtarief van € 200,–, te vermeerderen met 6% kantoorkosten, btw en verschotten. Uit de door [advocatenkantoor] overgelegde declaraties volgt dat aan haar in totaal € 14.100,77 toekomt voor de verrichte werkzaamheden (inclusief verschotten). [advocatenkantoor] heeft in mindering daarop € 7.000,– ontvangen van Allianz zodat aan haar nog € 7.100,77 toekomt. De vordering van [cliënte] op Allianz tot vergoeding van deze kosten ter vaststelling van de door [cliënte] geleden schade (art. 6:96 lid 2 sub b BW) is door [cliënte] aan [advocatenkantoor] gecedeerd.
4.6. Allianz heeft meerdere verweren gevoerd. Deze verweren komen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde. Het hof stelt bij de beoordeling van de vordering van [advocatenkantoor] voorop dat de overdracht van de vordering door [cliënte] aan [advocatenkantoor] de verweermiddelen die Allianz jegens [cliënte] had onverlet laat. Dit volgt uit artikel 6:145 BW.
4.7. Het hof stelt verder voorop dat de door [advocatenkantoor] gevorderde hoofdsom van € 7.100,77 niet te verenigen is met de eigen stellingen van [advocatenkantoor]. Uit de toelichting die door de heer [X.] bij de comparitie van partijen bij de rechtbank is gegeven volgt immers dat op het door [advocatenkantoor] genoemde totaalbedrag van € 14.100,77 niet alleen in mindering komt het door Allianz aan [advocatenkantoor] uitgekeerde bedrag van € 7.000,– maar ook het bedrag van € 743,75 dat [advocatenkantoor] heeft ingehouden op een voor [cliënte] bestemd voorschot. [advocatenkantoor] heeft dit zelf ook erkend onderaan blz. 1 van haar brief aan [Z.] van 5 juli 2005 (ingezonden ten behoeve van de comparitie van partijen bij de rechtbank) waar zij concludeert dat aan haar nog € 6.357,02 toekomt. Allianz wijst hier terecht op aan het slot van punt 17 van de memorie van antwoord. Dit brengt mee dat [advocatenkantoor] haar vordering in elk geval niet voldoende heeft onderbouwd voor zover die vordering het bedrag van € 6.357,02 te boven gaat.
4.8. Ter beoordeling staat dus nog de vraag in hoeverre Allianz het laatstgenoemde bedrag van € 6.357,02 aan [advocatenkantoor] verschuldigd is. Dit komt neer op de vraag in hoeverre Allianz dat bedrag in september 2005, direct voorafgaand aan de cessie, aan [cliënte] verschuldigd was. Bij beantwoording van die vraag dient tot uitgangspunt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid volgens artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat het hier gaat om schadebegroting (begroting van de door [cliënte] geleden schade) is de rechter niet gebonden aan de gewone regels over stelplicht en bewijslastverdeling (aldus onder meer HR 16-10-1998, LJN ZC2740).
Dat neemt echter niet weg dat moet worden onderzocht of de door [advocatenkantoor] verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om vergoeding van de door [cliënte] geleden ongevalschade te verkrijgen en of de omvang van de door [advocatenkantoor] voor die werkzaamheden in rekening gebrachte kosten redelijk is. Omdat Allianz in dit geval gemotiveerd heeft betwist dat aan deze zogeheten “dubbele redelijkheidstoets” is voldaan, ligt het op de weg van [advocatenkantoor] om aannemelijk te maken dat aan die redelijkheidstoets voldaan is.
4.9. Het hof is van oordeel dat [advocatenkantoor] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar gevorderde bedrag aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet. Het hof neemt daar de volgende feiten en omstandigheden bij in aanmerking.
A. Allianz heeft aan kosten van buitengerechtelijke bijstand in totaal € 27.782,96 vergoed, waarvan € 5.000,– ten behoeve van de door [expertisebureau] verleende bijstand, € 7.000,– aan [advocatenkantoor] en € 15.782,96 in het kader van de slotuitkering aan de derde belangenbehartiger van [cliënte]: [Z.]. Het totaalbedrag van € 27.782,96 beloopt bijna 39% van het aan [cliënte] ter zake haar ongevalschade uitgekeerde bedrag van € 71.500,– (en bijna 30% van de in totaal, inclusief vergoedingen voor kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, uitgekeerde schadevergoeding). Afgezet tegen percentages die volgen uit tabellen van het Personenschade Instituut voor Verzekeraars (door Allianz als prod. 5 bij conclusie van antwoord overgelegd), is dit een erg hoog percentage. Dit vormt op zichzelf geen reden voor afwijzing van de vordering van [advocatenkantoor] maar vormt wel een extra aanleiding om van [advocatenkantoor] een deugdelijke onderbouwing van de beweerdelijk bestede tijd en gemaakte kosten te verlangen.
B. Namens [cliënte] is door [Z.] bij brief van 2 september 2005 (voorafgaand aan het ondertekenen van de akte van cessie) uitdrukkelijk het voorbehoud gemaakt dat aan de ondertekening door [cliënte] van de akte van cessie niet de conclusie mag worden verbonden dat zij erkent dat [advocatenkantoor] nog een vordering ter zake verrichte werkzaamheden heeft. Ook dit vormt op zichzelf weliswaar geen reden voor afwijzing van de vordering van [advocatenkantoor] maar vormt wel een extra aanleiding om van [advocatenkantoor] een deugdelijke onderbouwing van de beweerdelijk bestede tijd en gemaakte kosten te verlangen.
C. Toen [advocatenkantoor] de behartiging van de belangen van [cliënte] overnam van [expertisebureau] had (de rechtsvoorganger van) Allianz de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval al aanvaard. De belangenbehartiging die [advocatenkantoor] van [expertisebureau] overnam betrof dus uitsluitend de vaststelling van de ongevalsgevolgen en de daardoor veroorzaakte schade. Er is niet gebleken dat tijdens de belangenbehartiging door [advocatenkantoor] belangrijke vooruitgang is geboekt in de schaderegeling. Pas nadat [Z.] de belangenbehartiging van [cliënte] had overgenomen van [advocatenkantoor], is een afwikkeling van de schade bereikt.
D. Op het moment dat [cliënte] haar mogelijke vordering op Allianz ter zake door [advocatenkantoor] verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden aan [advocatenkantoor] cedeerde (september 2005) en overstapte naar [Z.] als haar derde belangenbehartiger, had Allianz al € 12.000,– als vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden uitgekeerd (waarvan € 5.000,– voor [expertisebureau] en € 7.000,– voor [advocatenkantoor]).
E. [advocatenkantoor] heeft niet concreet toegelicht welke werkzaamheden zij feitelijk heeft verricht in de periode vanaf haar inschakeling (september 2003) tot aan september 2005. De door [advocatenkantoor] overgelegde urenspecificaties bevatten wel opsommingen van activiteiten zoals het verzenden van brieven, het voeren van overleg en het bestuderen van het dossier, maar daaruit is weinig af te leiden over de aard en noodzaak van de werkzaamheden. Het verstrekken van een concrete toelichting had wel op de weg van [advocatenkantoor] gelegen omdat Allianz gemotiveerd heeft betwist dat [advocatenkantoor] een relevante bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van een regeling over de schade. Volgens Allianz hebben de daadwerkelijke werkzaamheden van [advocatenkantoor] zich hoofdzakelijk beperkt tot het ontvangen en doorsturen van brieven terwijl de inhoudelijke discussie is gevoerd door de bij de zaak betrokken medici. [advocatenkantoor] heeft in haar memorie van grieven wel aangekondigd het originele dossier met alle correspondentie ter griffie te zullen deponeren ter staving van haar vordering, maar [advocatenkantoor] heeft daar vervolgens om haar moverende redenen toch van afgezien. Het hof acht geen termen aanwezig om [advocatenkantoor] een nadere gelegenheid te geven het dossier nog over te leggen.
F. [advocatenkantoor] heeft niet de stelling van Allianz betwist dat ongeveer 75% van de op haar urenspecificaties genoemde tijd besteed is aan communicatie met [cliënte], dossierstudie en intern overleg en dus slechts ongeveer 25% van de genoemde tijd besteed is aan overleg met de verzekeraar en het daadwerkelijk vaststellen van de schade. [advocatenkantoor] heeft niet onderbouwd dat de grote hoeveelheid tijd die volgens de urenspecificaties besteed is aan communicatie met [cliënte] en aan dossierstudie en intern overleg, mede gelet op het stadium waarin [advocatenkantoor] bij de zaak betrokken raakte, daadwerkelijk redelijkerwijs noodzakelijk was ter vaststelling van de schade. Allianz heeft er terecht op gewezen dat er hier ook een taak ligt voor de belangenbehartiger om de te besteden tijd c.q. de te vergoeden buitengerechtelijke werkzaamheden niet verder te laten oplopen dan redelijkerwijs noodzakelijk.
G. Dat [cliënte] meermalen van belangenbehartiger is gewisseld en dat daardoor een zekere overlap in werkzaamheden is ontstaan is een omstandigheid die niet zonder meer voor rekening van Allianz kan worden gebracht.
4.10. Het hof concludeert dat [advocatenkantoor] in het kader van deze procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar voor [cliënte] in het kader van de vaststelling van de schade verrichte werkzaamheden, getoetst aan de in het kader van artikel 6:96 lid 2 sub b BW aan te leggen dubbele redelijkheidstoets, redelijkerwijs een hogere vergoeding rechtvaardigen dan € 7.743,75 (het door Allianz reeds aan [advocatenkantoor] uitgekeerde bedrag van € 7.000,– vermeerderd met het door [advocatenkantoor] zelf door verrekening ten laste van [cliënte] geïnde bedrag van € 743,75). Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat een deel van deze vergoeding bestemd was voor verschotten. Dit brengt mee dat het hof evenals de rechtbank tot de slotsom komt dat de vordering van [advocatenkantoor] moet worden afgewezen. De grieven van [advocatenkantoor] falen dus. Het hof zal het beroepen vonnis bekrachtigen en [advocatenkantoor] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kostenveroordeling wordt, zoals door Allianz gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis;
veroordeelt [advocatenkantoor] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op € 649,– aan vast recht en op € 632,– aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, W.H.B. den Hartog Jager en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 september 2012.