Hof: geen aansprakelijkheid voor ongeval op snelweg na uit auto zetten van agressieve passagier
Partijen (betrokkene en appellant) hebben samen in een begeleid wonen project Betrokkene zet appellant na gewelddadig incident uit de auto op de snelweg. Appellant loopt eerst naar bezinepomp en dan de snelweg op waar hij wordt aangereden. 1. Het hof wijst de verklaring voor dat betrokkene onrechtmatig heeft gehandeld door appellant op de snelweg achter te laten in hulpeloze toestand af en dat hij de daardoor geleden schade moet vergoeden af. Het hof is van oordeel dat het causale verband tussen de gestelde handelwijze van betrokkene en het letsel zo ver verwijderd is dat dat letsel in redelijkheid niet kan worden toegerekend aan de gestelde onrechtmatige gedraging (art. 6:98 BW). 2. Ten overvloede slaat het hof ook acht geslagen op overige verweren in eerste aanleg. Gezien het gedrag van appellant kan niet worden aangenomen dat betrokkene jegens appellant onrechtmatig heeft gehandeld. Bovendien is het hof van oordeel dat de schade in de verhouding tussen betrokkene en appellant op de voet van artikel 6:101 BW geheel voor rekening van appellant moet blijven.
ECLI:NL:GHSHE:2019:693
Uitspraak delen
Instantie
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26-02-2019
Datum publicatie
27-02-2019
Zaaknummer
200.209.314_01
Formele relaties
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:1103
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Hoger beroep
Inhoudsindicatie
Aanrijding. Achterlaten in hulpeloze toestand? Onrechtmatig handelen? Causaal verband? Eigen schuld?
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2019-0291
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer HD 200.209.314/01
arrest van 26 februari 2019
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] ),
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
[de vennootschap] (de bewindvoerder),
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene] ( [betrokkene] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Sahin te Lent,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarrest van 13 maart 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis van 21 december 2016 tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde.
5
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– voormeld tussenarrest;
– de akte van [appellant] van 27 maart 2018, met twee producties;
– de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6
De verdere beoordeling
6.1.
Het hof heeft in het tussenarrest [appellant] in de gelegenheid gesteld de bewindvoerder over de goederen van [betrokkene] op te roepen. [appellant] heeft bij akte het oproepingsexploot overgelegd. De bewindvoerder heeft een memorie van antwoord genomen.
6.2.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
Partijen hebben samen in een begeleid wonen project in een woning in [plaats] gewoond.
Op 10 november 2012 reden [appellant] , [betrokkene] en een zekere [derde] in een auto over de snelweg A58. [betrokkene] was daarbij de chauffeur en [appellant] bevond zich op de achterbank. Tussen partijen is toen een incident ontstaan.
[betrokkene] heeft de auto op de vluchtstrook gereden en heeft de auto daar tot stilstand gebracht. Op enig moment bevond [appellant] zich buiten de auto. [betrokkene] is daarna samen met [derde] weggereden.
[appellant] is over de vluchtstrook richting een nabij gelegen tankstation gelopen. Vervolgens is hij opnieuw op de snelweg terecht gekomen. [appellant] heeft daarbij steentjes gegooid op de snelweg en op de snelweg gestaan of gelopen. [appellant] is vervolgens aangereden.
3.2.
[appellant] in eerste aanleg gevorderd:
– voor recht te verklaren dat [betrokkene] onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] op de snelweg achter te laten in hulpeloze toestand en dat [betrokkene] gehouden is tot vergoeding van de door [appellant] daardoor geleden letselschade;
– [betrokkene] te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] geleden letselschade, op te maken bij staat;
met veroordeling van [betrokkene] in de kosten van het geding.
[appellant] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [betrokkene] onrechtmatig heeft gehandeld door [appellant] in hulpeloze toestand op de snelweg achter te laten en dat causaal verband bestaat tussen deze onrechtmatige daad en de daarna ontstane aanrijding.
[betrokkene] heeft verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat [appellant] na het gestelde onrechtmatige achterlaten van hem op de vluchtstrook, naar een nabij gelegen tankstation is gelopen en vervolgens is teruggekeerd naar de snelweg, waar hij op de rijbaan terecht is gekomen en aangereden. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij deze stand van zaken geen, althans een te ver verwijderd, causaal verband bestaat tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade. Op grond van dat oordeel heeft de rechtbank het gevorderde afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van het door hem gevorderde.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep verweer gevoerd. De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
3.5.
De grieven komen in de kern erop neer dat de schade van [appellant] is veroorzaakt doordat [appellant] door [betrokkene] op de vluchtstrook van de snelweg is achtergelaten in een hulpeloze toestand. Het causaal verband tussen dit handelen van [betrokkene] en het ontstaan van de aanrijding is niet te ver verwijderd, aldus [appellant] . [appellant] stelt dat de feitelijke toedracht onduidelijk is en benadrukt dat hij zich in een verwarde en psychotische situatie bevond (grieven, 9-10, 16). [appellant] is volgens zijn stellingen niet vrijwillig uit de auto gestapt. [appellant] heeft ook gewezen op art. 42 lid 1, art. 43 lid 2 RVV en art. 5-6 WVW wat betreft de regels over het gebruik van de vluchtstrook en over veiligheid in het verkeer (grieven, 18-19). [betrokkene] heeft volgens [appellant] een verkeersregel of veiligheidsnorm overtreden, zodat het causaal verband moet worden aangenomen (grieven, 21-22). [appellant] is uitgebreid ingegaan op art. 6:98 BW (grieven, 29-34) en de toerekening naar redelijkheid. Volgens [appellant] lag het, toen [betrokkene] hem op de vluchtstrook achterliet, in de lijn der verwachtingen dat een ongeval zich zou voordoen.
3.6.
De bewindvoerder van [betrokkene] voert in de memorie van antwoord tegen de grieven aan dat het causaal verband tussen de handelwijze van [betrokkene] en het gestelde letsel ontbreekt omdat [appellant] eerst naar het tankstation is gelopen en daar vervolgens weer is weggelopen en vervolgens op de snelweg is aangereden.
3.7.
Het hof overweegt wat betreft de grieven – het geschilpunt over het causaal verband – dat de getuige [derde] , die in de auto heeft gezeten toen [appellant] werd achtergelaten, heeft verklaard (productie 1, inleidende dagvaarding, blz. 2-3):
“Toen we op de snelweg waren, net voorbij tankstation [tankstation] viel [ [appellant] , hof] [ [betrokkene] , hof] aan. [ [appellant] ] vloog naar zijn nek en sloeg hem op zijn hoofd. [ [betrokkene] ] stopte gelijk en ging gelijk naar de vluchtstrook. Toen [ [appellant] ] [ [betrokkene] ] aanviel slingerde de auto. Ik ben toen ook gelijk naar [ [appellant] ] gedraaid en ik heb [ [appellant] ] vastgepakt en om [ [betrokkene] ] los te krijgen. Voorafgaande aan de aanval was [ [appellant] ] allemaal aan het schelden (…). Toen we op de vluchtstrook waren. [ [betrokkene] ] stapte uit en deed de deur van [ [appellant] ] open en sprak [ [appellant] ] aan. Ik hoorde hem zeggen: wat wil je? Wil je dat we met zijn drieën onder een vrachtwagen komen? Vertel mij wat er is? [ [appellant] ] was heel agressief toen hij aangesproken werd. [ [appellant] ] zei niets, hij was volgens mij helemaal in trance. [ [appellant] ] stapte uit en sloeg de hand van [ [betrokkene] ] weg. [ [appellant] ] liep weg. [ [appellant] ] liep helemaal in trance weg. [ [appellant] ] liep in de richting van het tankstation. Ik deed mijn deur open en dacht we krijgen en probleem. Ik zag dat [ [appellant] ] in een psychose zat of raakte. Ik had het gevoel dat [ [appellant] ] tot alles in staat was (…)”.
3.8.
Het hof heeft bij de beoordeling ook de stelling van [appellant] betrokken dat hij weinig tot geen herinneringen heeft aan de avond waar het om gaat (grieven, 7). Hij heeft gewezen op de verklaring van zijn vader (grieven, 11; gevoegd bij productie 1, inleidende dagvaarding, bz. 4). In deze verklaring staat dat [appellant] is “vastgepakt” en “uit de auto gezet” en “achtergelaten” door [betrokkene] . [appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij niet vrijwillig uit de auto is gestapt, maar uit de auto is gezet door [betrokkene] .
3.9.
Het hof heeft verder de stellingen van [appellant] in aanmerking genomen dat hij eerst naar het tankstation aan de A58 is gelopen, dat hij daar weer is weggelopen en dat hij toen de autosnelweg weer is opgelopen (grieven, 13).
3.10.
Het hof is van oordeel dat het causale verband tussen de gestelde handelwijze van [betrokkene] en het gestelde letsel – naar bij gebreke van een nadere toelichting moet worden aangenomen – zo ver verwijderd is dat dat letsel in redelijkheid niet kan worden toegerekend aan de gestelde onrechtmatige gedraging (art. 6:98 BW). Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat [appellant] niets heeft gesteld over de aard, ernst of duur van zijn “verwarring” of “psychose” of de kenbare, naar ervaringsregels waarschijnlijke, in redelijkheid voorzienbare gevolgen daarvan. Niets is gesteld over een eventuele geneeskundige behandeling, symptomen, een diagnose of de waarneembare gevolgen van klachten. De enkele stelling dat sprake was van verwarring of een psychose, in samenhang met de hiervoor aangehaalde verklaring van de getuige [derde] (onder meer over agressie en het gebruik van joints in de auto), is onvoldoende concreet voor een ander oordeel over het causale verband. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof geen relevante gegevens afleiden uit de overgelegde producties. Het hof heeft geen relevante gegevens waaruit volgt dat [betrokkene] redelijkerwijs had moeten of kunnen voorzien dat zijn handelen uiteindelijk tot het gestelde letsel zou (kunnen) leiden.
3.11.
Bij deze stand van zaken faalt het beroep van [appellant] op de jurisprudentie in het kader van het verkeersrecht (grieven, 21) (“omkering”; HR 16 november 1990, NJ 1991, 55; HR 21 oktober 1994, NJ 1995, 95; HR 24 december 1999, NJ 2000, 428).
3.12.
Het voorgaande brengt mee dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
3.13.
Ten overvloede heeft het hof ook acht geslagen op overige verweren in eerste aanleg: dat [betrokkene] niet onrechtmatig zou hebben gehandeld en dat [appellant] eigen schuld (art. 6:101 BW) zou hebben. Deze verweren zouden gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde moeten komen indien een grief zou slagen.
3.14.
Het hof is van oordeel dat [betrokkene] zoals hij aanvoert niet onrechtmatig heeft gehandeld. Niet of onvoldoende weersproken is het verweer van [betrokkene] dat [appellant] geweld heeft gebruikt tegen hem als bestuurder van de auto. [appellant] heeft aldus zelf een situatie gecreëerd waarin [betrokkene] kon en mocht beslissen dat het niet verantwoord was om de reis met [appellant] in de auto voort te zetten. [betrokkene] en [derde] hebben vervolgens naar het oordeel van het hof nog redelijk verantwoord gehandeld door erop toe te zien dat er in elk geval een tankstation binnen loopafstand was, waar [appellant] ook naartoe is gelopen, en door vanuit de auto te bellen met de vader van [appellant] en met stichting [stichting] . Bij deze stand van zaken kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangenomen dat [betrokkene] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.15.
Wat betreft het beroep van [betrokkene] op art. 6:101 BW overweegt het hof dat dit beroep slaagt (conclusie van antwoord, 5 en slot van 7; proces-verbaal van comparitie, blz. 2 onderaan en blz. 3 bovenaan). Niet of onvoldoende weersproken is het verweer dat [appellant] geweld heeft gebruikt tegen [betrokkene] als bestuurder van de auto. Omdat [appellant] vanaf de achterbank de bestuurder ( [betrokkene] ) begon te slaan en de auto begon te slingeren, kon [betrokkene] niet veel anders dan de auto stilzetten op de vluchtstrook. [derde] bevestigt deze gang van zaken ten overstaan van de politie (blz. 2/3, proces-verbaal van politie, productie 1 bij inleidende dagvaarding). [appellant] betwist dit niet gemotiveerd. Hij zegt dat hij geen herinneringen heeft aan het gebeurde (inleidende dagvaarding, 8) en erkent dat hij zeer geagiteerd was (inleidende dagvaarding, 9). [betrokkene] kon bij deze stand van zaken besluiten dat het onveilig zou zijn om de reis met [appellant] als passagier in de auto voort te zetten. [betrokkene] en [derde] hebben vervolgens vanuit de auto gebeld met de vader van [appellant] en met stichting [stichting] . De vader van [appellant] erkent dat in zijn verklaring tegenover de politie (gevoegd bij productie 1 bij inleidende dagvaarding). De contacten met vader van [appellant] hebben, zo volgt uit de onweersproken verklaringen, erin geresulteerd dat teruggereden is om [appellant] op te halen. Toen had de aanrijding echter al plaatsgevonden. Die aanrijding is met name het gevolg van het gedrag van [appellant] zelf geweest, waaronder begrepen het niet wachten in of nabij het tankstation maar het na enige tijd oplopen van de snelweg. Het hof is kort samengevat van oordeel dat de schade in de verhouding tussen [betrokkene] en [appellant] op de voet van artikel 6:101 BW geheel voor rekening van [appellant] moet blijven:
– zijn gewelddadige gedrag is de oorzaak geweest van het feit dat [betrokkene] hem op de vluchtstrook moest achterlaten en daartoe in redelijkheid mocht besluiten;
– uiteindelijk is het [appellant] zelf geweest die enige tijd later op de snelweg (niet de vluchtstrook) is gaan lopen.
3.16.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld (voor salaris advocaat: antwoord 1, tarief II € 1.074,00).
4
De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder begroot op € 313,00 voor griffierecht en op € 1.074,00 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 februari 2019.
griffier rolraadsheer