Hof: Inlener niet aansprakelijk voor arbeidsongeval met hijskraan

Samenvatting:

In hoger beroep spitst deze kwestie zich toe op de vraag of een inlener de zorgplicht in het kader van art. 7:658 BW heeft geschonden. Appellant is een arbeidsongeval overkomen in verband met het gebruiken van een hijskraan bij zijn werk als steigerbouwer, waar hij als uitzendkracht werkzaam was.

Volgens vaste rechtspraak zijn inlenende werkgevers op grond van artikel 7:658 lid 1 jo lid 4 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen.

In dit arrest loopt het hof een aantal punten af die in het kader van die beoordeling relevant zijn. Zo oordeelt het hof dat de inlener op het punt van de veiligheidsinstructies niet tekort is geschoten in haar zorgplicht, onder meer omdat het slachtoffer expliciet was meegedeeld dat hij de hijskraan niet mocht gebruiken en omdat hij wist dat daarvoor een certificaat vereist is – waarover het slachtoffer niet beschikt. Ook de stelling van appellant dat de inlener onvoldoende toezicht heeft gehouden, wordt door het hof verworpen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank, waarin onder meer naar voren komt dat van de inlenende werkgever niet wordt gevraagd om continue toezicht te houden op eerder gegeven instructies. Uit de overwegingen van het hof blijkt verder dat van de inlenende werkgever niet wordt verwacht dat aan appellant een ervaren collega zou worden gekoppeld die hem ervan kon weerhouden de hijskraan te gebruiken. Van een zorgplichtschending van de inlener is geen sprake.

ECLI:NL:GHDHA:2023:467

Instantie                                      Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak                          28-03-2023

Datum publicatie                         11-04-2023

Zaaknummer                               200.295.805/01

Rechtsgebieden                          Arbeidsrecht

Bijzondere kenmerken                Hoger beroep

Inhoudsindicatie                          arbeidsongeval, bewijslevering toedracht, geen schending zorgplicht

Vindplaatsen                                Rechtspraak.nl

PS-Updates.nl 2023-0205

AR-Updates.nl 2023-0481

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht

Zaaknummer : 200.295.805/01

Zaaknummer rechtbank : 8359567 CV EXPL 20-7062

arrest van 28 maart 2023

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: [appellant],

advocaat: mr. T. van Harten te Utrecht,

tegen

de besloten vennootschap

Bilfinger Industrial Services Nederland B.V. ,

gevestigd te Brielle,

geïntimeerde,

hierna te noemen: Bilfinger,

advocaat: mr. M.E. Franke te Den Haag.

De zaak in het kort

[appellant] is een arbeidsongeval overkomen bij zijn werk als steigerbouwer. [appellant] werkte als uitzendkracht voor een inlener toen het ongeval plaatsvond. Voor dat ongeval heeft [appellant] de inlener aansprakelijk gesteld. Het ongeval vond plaats toen [appellant] een hijskraan bediende De kantonrechter heeft geoordeeld dat de inlener voldoende zorg in acht heeft genomen en daarom niet aansprakelijk is. [appellant] wist dat hij de hijskraan niet mocht bedienen omdat hij geen hijscertificaat had en hem ook daadwerkelijk door de meewerkend voorman was verboden de hijskraan te gebruiken. Verder heeft de inlener voldoende toezicht gehouden en maatregelen getroffen. Het hof deelt dit oordeel van de kantonrechter.

Het geding in hoger beroep

Bij exploot van 11 mei 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de

kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van

12 maart 2021, verbeterd bij vonnis van 28 mei 2021. Bij tussenarrest van 20 juli 2021 is een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast, die op 8 november 2021 heeft plaatsgevonden. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Bilfinger de grieven bestreden.

Feiten

  1. De feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld zijn in hoger beroep niet bestreden. Het hof zal hiervan uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met mogelijk andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

3.1.

[appellant], geboren op [geboortedatum], is op 6 augustus 2014 als ervaren steigerbouwer in dienst van uitzendbureau X Force Services B.V. gestart met het uitvoeren van werkzaamheden op het fabrieksterrein van de Suikerunie in Dinteloord. [appellant] werd destijds als uitzendkracht ingeleend door Bilfinger.

X Force Services B.V. is inmiddels failliet verklaard.

3.2.

Op 6 augustus 2014 heeft [appellant] als nieuwe medewerker op de locatie Suikerunie in Dinteloord de verklaring “Veilig Werk Verklaring Steigerbouw” uitgereikt gekregen en deze verklaring ook ondertekend. In deze verklaring is opgenomen:

“Ondergetekende verklaart de hierna vermelde bepalingen volledig te hebben begrepen en er strikt naar te handelen.

[…]

Het niet onbevoegd uitvoeren van taken of het bedienen van bedrijfsinstallaties, machines en werktuigen.”

3.3.

Op 21 augustus 2014 is [appellant] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een bedrijfsongeval overkomen op het fabrieksterrein van de Suikerunie.

3.4.

Op de dag van het ongeval heeft [appellant] opdracht gekregen om samen met zijn zoon en de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) gedemonteerd steigermateriaal dat zich op de derde verdieping bevond, naar beneden te transporteren.

3.5.

Op het moment van het ongeval was [appellant] alleen op de derde verdieping aanwezig, zijn zoon en [naam 1] waren op dat moment op de begane grond.

3.6.

Het ongeval vond plaats toen [appellant] bezig was om het laatste onderdeel, een rechthoekig rek, naar beneden te verplaatsen met behulp van een in het pand aanwezige (bovenloop)hijskraan. Vermoedelijk is [appellant] door het rek geraakt, doordat dit vast is komen te zitten achter een reling en daarna losgeschoten is, of doordat het rek is gaan draaien aan de hijskraan.

3.7.

Naar aanleiding van het ongeval heeft Bilfinger een aantal medewerkers gehoord en daarvan schriftelijke verklaringen opgesteld.

3.8.

In de schriftelijke verklaring die op 9 september 2014 is opgesteld van de heer [meewerkend voorman Bilfinger] (hierna: [meewerkend voorman Bilfinger]), meewerkend voorman bij Bilfinger, is het volgende opgenomen:

“Aangekomen op de locatie heb ik een ronde gelopen met [meewerkend voorman locatie Suikerunie] […] Deze ronde was om de steigers en de lopende werkzaamheden te bekijken. Ik ben toen niet langs de plek gelopen waar later het ongeval heeft plaatsgevonden. [meewerkend voorman locatie Suikerunie] heeft mij tijdens de ronde verteld dat er een aantal medewerkers waaronder [appellant] [slachtoffer van het ongeval, verder te noemen SO) bezig waren met het naar beneden transporteren van materiaal met de lift. Ik ben vervolgens naar de keet op de locatie gelopen […] [meewerkend voorman locatie Suikerunie] is in de fabriek gebleven.

[…]

Na afloop van de werkdag ben ik met [bedrijfsleider] (bedrijfsleider Bilfinger) naar het ziekenhuis in Roosendaal gegaan. Ik heb in het ziekenhuis met het slachtoffer gesproken (in het Turks). Het SO zei het volgende: “ik heb een fout gemaakt, daar ga ik niet om liegen, liegen heb ik vroeger al genoeg gedaan, ik heb niet geluisterd naar [meewerkend voorman locatie Suikerunie], die heeft mij verteld dat het materiaal met de lift naar beneden moest worden gebracht, ik heb dat met de kraan gedaan.”

[naam 1] heeft mij ook verteld dat hij tegen het SO heeft gezegd dat het materiaal met de lift naar beneden gebracht moest worden.[…] Ik probeer zoveel als mogelijk toezicht te houden op de werken waarvoor ik meewerkend voorman ben, maar bij “buitenwerken” is het houden van veel toezicht moeilijk te realiseren. Ik weet wet dat er op het tijdstip van het ongeval ca. 23 steigerbouwers op de locatie Suikerunie

aanwezig waren.”

3.9.

In de schriftelijke verklaring die op 10 september 2014 is opgesteld van de heer [meewerkend voorman locatie Suikerunie] (hierna: [meewerkend voorman locatie Suikerunie] ) is het volgende opgenomen:

“Ik ben aangewezen als meewerkend voorman op de locatie Suikerunie Dinteloord door [meewerkend voorman Bilfinger]. Mijn werkzaamheden zijn dan werk opnemen en de steigerbouwers het werk aanwijzen. Tevens loop

ik ronden om te kijken hoe de werkzaamheden verlopen.

Ik heb op donderdag 21 augustus de ploeg bestaande uit [appellant] (slachtoffer), [naam 1] en [zoon appellant] na de middag pauze de opdracht gegeven steigers te demonteren op de 3e verdieping, en het materiaal op een rek met de lift naar de begane grond te verplaatsen. Ik heb de ploeg verteld dat het geen haastwerk is. […]

[appellant] is met de ziekenwagen naar het ziekenhuis gebracht. Ik ben later met [bedrijfsleider] en [meewerkend voorman Bilfinger] daar naartoe gegaan. Ik heb in het ziekenhuis gevraagd aan [appellant] “waarom gebruik je de kraan?”

[appellant] antwoordde “het is mijn fout”.

[…]

Ik ben als [meewerkend voorman Bilfinger] niet aanwezig is aangewezen als voorman. Ik zie de ploegen elk half uur wanneer ik een ronde loop. Ik vind dat ik een goed overzicht heb over de ploegen, dit komt omdat het niet zo’n grote locatie is. Ik hou van discipline.”

3.10.

De Inspectie SZW heeft een onderzoek gedaan naar het arbeidsongeval. In het kader van dit onderzoek heeft de inspecteur werknemers gehoord.

3.10.1

[meewerkend voorman locatie Suikerunie] heeft op 25 september 2014 het volgende verklaard:

“Op de dag van het ongeval werkte ik op de Suikerfabriek als één van de meewerkende voormannen en was ook aanspreekpunt voor mensen van de Suikerunie. Ik gaf opdrachten aan de mensen die op de dag van het ongeval de steigers moesten afbreken. Het materiaal van de afgebroken steigers werd naar beneden getransporteerd door [appellant] en zijn zoon […] en […] Ik had hen opdracht gegeven om het steigermateriaal naar beneden te brengen.

[…]

Ik was samen met [appellant] en zijn zoon [—] en [—] op de derde verdieping, daar lag het steigermateriaal wat naar beneden moest. […] Ik heb heel duidelijk tegen [appellant] en zijn zoon [—] en [—] op de derde verdieping aangegeven dat zij de materialen met de naastgelegen grote goederen lift naar beneden moesten brengen. Ik heb heel duidelijk gezegd dat zij de kraan niet mochten gebruiken. […] [appellant] en zijn zoon [—] en [—] wisten donders goed dat zij alleen mochten hijsen als zij een hijscertificaat hadden. In de keet waar wij eten, staat heel duidelijk in verschillende talen, waaronder het Turks en Arabisch, dat je zinder hijsbewijs de kraan niet mag gebruiken. […]

Er waren geen stukken van 6 meter lang die zo zwaar waren. Het langste stuk wat ik heb gezien dat naar beneden moest is drie meter. Het lange materiaal waarover [appellant] sprak, was niet aanwezig bij het steigermateriaal wat naar beneden moest. Alles paste gemakkelijk in de naast gelegen grote goederen lift.

[…]

Ik moest [appellant] bijna dagelijks aanspreken over veilig werken. [appellant] wist dondersgoed wat hij niet mocht doen.

Wat ik verder over hem kan vertellen is dat hij eigenwijs is, hij luisterde slecht en deed het werk op zijn eigen manier. Er waren nauwelijks collega’s die met hen wilde samenwerken. In het verleden zijn er al vaker problemen met hem geweest over veilig werken, hij is al vaker weggestuurd van een werk. Hij draagt dikwijls geen PBM en daar is hij vaak over aangesproken. Ik wees hem vrijwel dagelijks op het feit dat zij rustig en veilig moesten werken.

Ik ben vlak voor het ongeval bij de twee jongens, […] en […] geweest. Dit was […] op de begane grond. Ik zag dat zij met een karretje steiger materiaal uit de lift reden. Ik dacht toen alles gaat prima, daarna ben ik verder gegaan met mijn werk elders in de fabriek. […]

Nogmaals er was geen enkele reden om de kraan te gebruiken, het naar beneden brengen ging veel sneller via de lift.”

3.10.2

[naam 1] heeft op 24 oktober 2014 het volgende verklaard:

“Ik ben uitgeleend aan Bilfinger (BIS), voor hen werkte ik ongeveer 5 weken bij de Suiker Unie te Dinteloord voordat het ongeval gebeurde.

[…]

Ik werkte daar als steigerbouwer. Op het moment van het ongeval was ik samen met [appellant], en zijn zoon [—] aan het werk.

[…]

Wij moesten met zijn drieën steigermateriaal naar beneden brengen.

[…]

V: Hoe moest u deze werkzaamheden verrichten?

A: Wij moesten het materiaal met de lift naar beneden brengen. [appellant] was eigenwijs, hij wist dat hij de kraan niet mocht gebruiken omdat hij geen certificaat heeft. Ik heb hem twee keer gewaarschuwd dat hij de lift moest gebruiken, dat had [—] en [—] ook tegen hem gezegd. Daarna zijn zij weggegaan naar een andere locatie bij de Suiker Unie waar werkzaamheden verricht moesten worden.

[…]

V: Was er toezicht op de uitgevoerde werkzaamheden?

A: Op het moment van het ongeval was er geen toezicht. Zowel de uitvoerder [meewerkend voorman Bilfinger] als [meewerkend voorman locatie Suikerunie] kwamen af en toe langs om te kijken of wij de werkzaamheden goed uitvoerden.

[…]

V: de heer … verklaarde:

[…] Ik heb heel duidelijk gezegd dat zij de kraan niet mochten gebruiken. […] In de keet waar wij eten, staat heel duidelijk in verschillende talen, waaronder Turks en Arabisch, dat je zonder hijsbewijs de kraan niet mag gebruiken. […]

Wat kunt u hierover zeggen?

A: Het klopt wat [—] heeft gezegd.”

3.11.

Bij brief van 28 oktober 2014 heeft de arbeidsinspecteur van Inspectie SZW aan Bilfinger te kennen gegeven dat zijn bevindingen naar het ongeval geen aanleiding geven tot het instellen van een volledig onderzoek of het opstellen van een rapport. In de brief is opgenomen:

“Uit het onderzoek is gebleken dat het slachtoffer en zijn collega’s meerdere malen op verschillende manieren zijn gewezen op het feit dat zij de kraan niet mogen gebruiken, omdat zij niet in het bezit waren van het benodigde certificaten. Zij moesten voor deze werkzaamheden gebruik maken van de aanwezige goederen lift. Het slachtoffer had op eigen initiatief gebruik gemaakt van de aanwezige kraan, ondanks de verstrekte Voorlichting, Onderricht en Toezicht door en namens de werkgever.”

3.12.

Bij brief van 7 oktober 2015 heeft [appellant] Bilfinger aansprakelijk gesteld voor de schade die hij door het ongeval heeft geleden.

3.13.

[appellant] heeft bij het UWV een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid aangevraagd. Het UWV heeft bij besluit van 9 juli 2016 aan [appellant] een uitkering toegekend op basis van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (klasse 35-80% arbeidsongeschiktheid). Het door [appellant] ingestelde bezwaar tegen die beslissing is afgewezen en de rechtbank heeft het ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3.14.

Op verzoek van [appellant] heeft de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor gelast en zowel aan de zijde van [appellant] als aan de zijde van Bilfinger zijn getuigen gehoord.

3.15.

[meewerkend voorman locatie Suikerunie] heeft als getuige op 19 december 2016 het volgende onder ede verklaard:

“In 2014 was ik als steigerbouwer in dienst van uitzendbureau […]. In der tijd was ik meewerkend voorman. Ik gaf aanwijzingen en ik controleerde de jongens regelmatig. […]. In de middag had ik een beugel met steiger materiaal […] het stond op de derde verdieping en het moest naar beneden. […] Ik weet honderd procent zeker dat het materiaal niet langer was dan 2,5 meter. Op de bewuste dag gaf ik de opdracht aan dhr. [appellant] die met zijn zoon en nog iemand, [naam 1] genaamd op de derde verdieping aan het werk waren. [..] Mijn opdracht luidde dat de materialen moesten worden opgeruimd en naar beneden moesten worden gebracht. […] Het vervoer naar beneden moest gebeuren met de lift en niet met de kraan. Ik heb dat nog uitdrukkelijk erbij gezegd. Ik wist dat geen van de drie een hijs certificaat had en daarom zei ik het erbij. […] U vraagt mij waarom ik het er duidelijk bij gezegd heb als het volkomen duidelijk was dat de mensen zonder hijs certificaat de kraan niet mochten gebruiken. Dhr. [appellant] is best wel een eigenwijze man en voor hem is het wel makkelijk om de kraan te gebruiken. Je kunt dan in een keer de hele beugel met materialen naar beneden hijsen. Op plekken waar een goederenlift in de buurt is gebruiken we die altijd maar op plaatsen waar geen lift is vragen we [naam 2] die in het bezit is van een hijs certificaat of iemand van de Suiker Unie om de kraan te bedienen. […] Ik was er nog wel bij toen de eerste partij van het steiger materiaal met de goederenlift is vervoerd. Daarna ben ik weggegaan. […]. Iedere dag, nou ja misschien niet echt iedere dag maar heel vaak wees ik erop dat geen gebruik gemaakt mocht worden van de lift. Ik zei dan bijvoorbeeld: we gaan geen gekke dingen doen, dat deed ik voor de zekerheid omdat het misschien leuk is om met de kraan te werken maar het mag gewoon niet. Ik doe dat nog steeds. Ik ben nu voorman […] Ik ben samen met [bedrijfsleider] naar het ziekenhuis gereden […] Ik heb hem daar nog gesproken. Hij had pijn. Hij was een beetje aan het huilen. Hij zei toen dat het zijn eigen schuld was geweest en dat hij niet had geluisterd. Dat heeft [bedrijfsleider] ook gehoord.”

3.16.

[appellant] heeft als getuige op 13 maart 2017 het volgende onder ede verklaard:

“Die dag moest een steiger worden gedemonteerd en naar buiten worden gebracht. Ik was die dag om 7 uur begonnen met werken en werkte met mijn zoon [zoon appellant] en een man genaamd [zoon appellant] . […]. Ik was werkzaam op de tweede of derde etage toen ik de hijsbak wilde vullen. […] Ons was verteld dat we de materialen zo snel mogelijk naar buiten moesten brengen. De kleine materialen deed ik via de lift en de grotere via de bak. […] Ik deed dit werk al 20 jaar. Ik gebruikte de hijskraan met de bak ook al gedurende de week voorafgaande aan het ongeval. […] De hijskraan wordt door iedereen daar gebruikt. […] Het is een veel gebruikt object en het was moeilijk om de kraan te bemachtigen. De voorman had er voor gezorgd dat wij uitsluitend de beschikking hadden over de kraan met de bak omdat wij dus moesten opschieten. De voorman heette [meewerkend voorman locatie Suikerunie]. Ik weet zijn achternaam niet. Die bak is noodzakelijk omdat grote materialen niet in de lift passen. […] Om de kraan te kunnen bedienen moet je een bepaald certificaat hebben. Als steigerbouwer heb je dat certificaat niet nodig. Dat certificaat heb ik niet en er is mij nooit gevraagd of ik dat certificaat had. […]

Ik heb eerst de lange materialen van ongeveer 6 meter naar beneden gestuurd. Daarna ben ik met de bak gaan werken. De aller langste materialen passen namelijk niet in de bak. Je moet ze verticaal naar beneden hijsen. Daarna ben ik kleinere materialen gaan hijsen. De hele kleine materialen gingen met de lift. […]

Bij de Suikerunie hebben we geen ‘toolbox-meeting’ gehad waarbij wij wegwijs gemaakt worden op de locatie. Er is ook niet gezegd dat ik niet met de hijskraan mocht werken. Hetzij Bilfinger, hetzij Suikerunie, had mij hier toch op kunnen wijzen. […]

U vraagt mij of het allemaal ook met de lift had gekund. Het moest van de voorman met de kraan.”

3.17.

[collega 1] (hierna: [collega 1]) heeft op 13 maart 2017 als getuige het volgende onder ede verklaard:

“Ik ken de heer [appellant] al langer en heb met hem samengewerkt als steigerbouwer. Ik was ten tijde van het ongeval […] ook bij de suikerunie te werk gesteld. […]. Er was een hijskraan met een afstandsbediening die wij allemaal gebruikten. Het klopt dat je voor het gebruiken van de hijskraan een certificaat nodig hebt. Niemand vraagt je er naar. Ik heb er ook geen. Ik bedien de hijskraan ook. […] Voor grote klussen komt er bij BIS iemand met een certificaat de hijskraan bedienen. Voor het kleine werk is dat niet zo. […]

Bij de Suikerunie hadden we de eerste dag een uitlegfilm over de veiligheid in de fabriek. Er was niets over hijskranen. Er zitten ook liften in het gebouw. Je mag de liften niet gebruiken. Het materiaal moet met de hijskraan. De lift wordt door mensen gebruikt. Grote stukken kunnen niet in de lift vervoerd worden. Het is verboden om in de liften materiaal te vervoeren. Ook kleine stukken.”

3.18.

[collega 2] (hierna: [collega 2]) heeft op 6 november 2017 het volgende onder ede verklaard:

“Ik heb het ongeval niet zien gebeuren. Ik werkte op dat moment niet meer op de locatie. Ik was een aantal weken voor het incident gestopt met werken. […]. Ik heb er ongeveer 2 weken gewerkt, misschien iets langer. Ik werkte ook met steigers. […] Wij werkte zowel binnen als buiten. Er was een Turkse voorman die [meewerkend voorman locatie Suikerunie] werd genoemd. […] Ik ben er niet lang gebleven want ik vond het onveilig werken. […] U laat mij nu de foto’s zien. Ik moet zeggen dat ik het vaag herken. Het is erg lang geleden en ik heb op verschillende plekken gewerkt, ook buiten. U wijst mij op een haak aan rails waarmee goederen vervoerd zouden zijn. Dat zegt mij niks. U laat mij een foto zien van de lift, die herken ik. Met die lift heb ik één keer materialen afkomstig van de steiger naar beneden vervoerd. […] Ik heb buiten meegemaakt dat zij materialen van boven naar beneden lieten vallen. Dat ging bewust om het sneller te laten verlopen. […] [meewerkend voorman locatie Suikerunie] gaf beknopt aanwijzingen. De heer [appellant] was ervaren en hij wist hoe hij een steiger moest losmaken en bouwen. [meewerkend voorman locatie Suikerunie] zei gewoon welke steiger moest worden losgemaakt en dan deden wij dat. Hij gaf niet veel nadere informatie of aanwijzingen. […]. Ik ben gestopt met werken op deze locatie vanwege het gooien. […] [meewerkend voorman locatie Suikerunie] gaf aanwijzingen en ging toen rondlopen. Af en toe zag je hem en aan het einde van het werk kwam hij weer tevoorschijn. Hij hield voor zover ik kon nagaan geen toezicht over de werkzaamheden.”

3.19.

[zoon appellant] (zoon van [appellant]) heeft op 6 november 2017 het volgende onder ede verklaard:

“Ik was net als mij vader […] werkzaam bij de Suikerunie […] toen het ongeval plaatsvond. […] We hadden een bak vol steigermateriaal dat naar beneden moest. Een hoop hebben wij via de lift vervoerd maar stukken die er niet in pasten hebben wij met de hangkraan vervoerd. Er waren spanten van 6 meter die niet in de lift konden. […]. [meewerkend voorman locatie Suikerunie] , de voorman had ons opgedragen het steigermateriaal dat boven lag zo snel mogelijk naar beneden te brengen. Hij is toen niet zelf met ons meegegaan om naar de materialen te kijken. Hij heeft niet gezegd hoe de goederen naar beneden moesten worden vervoerd alleen dat het zo snel mogelijk moest. Ik weet niet of de hangkraan door ons bediend mocht worden maar ik heb wel gezien dat het elke dag gebruikt werd. Ik heb gezien dat mijn vader het eerder gebruikt heeft. […] Ik heb ongeveer één week bij de Suikeruni gewerkt en heb niet één toolbox meegemaakt.

[…] Mijn vader werkte al zijn hele leven in de steigerbouw en was niet zo bang dat er wat zou gebeuren. [collega 2] was bang voor zijn veiligheid. […] Ik heb van [meewerkend voorman locatie Suikerunie] nooit instructies gekregen. Hij zei welke steiger wij moesten losmaken en hij kwam om de 2 uur even kijken.”

3.20.

[bedrijfsleider] (hierna: [bedrijfsleider] ) heeft op 28 mei 2018 het volgende onder ede verklaard:

“Ik werk al vele jaren bij Bilfinger en ik werkte er al toen het bedrijfsongeval van de heer [appellant] plaatsvond. […] Ik heb geen materialen gezien, behalve het rek, daarvan heb ik begrepen dat het met de lift naar beneden had gemoeten maar dat anders is besloten. […] Dat het met de lift had gemoeten heb ik van de voorman begrepen. […].

Ik ben op dezelfde dag nog naar het ziekhuis in Roosendaal gereden […] De heer [meewerkend voorman Bilfinger], die ook Turks is, reed in zijn auto mee. Wij hebben samen met de zoon van de heer [appellant] met de heer [appellant] gesproken. De heer [appellant] sr. heeft toen verklaard dat hij de waarheid wilde zeggen en dat hij op eigen initiatief de kraan had gebruikt. Ik vroeg in het Nederlands aan de heer [appellant], die ook Nederlands spreekt, wat er was gebeurd en toen zei hij dat. […] Mijn conclusie is dat hij toen gezegd heeft dat het zijn eigen schuld was. Hij weet natuurlijk dat hij niet met de kraan mag werken zonder een certificaat.”

Procedure in eerste aanleg

  1. In eerste aanleg heeft [appellant] (samengevat) gevorderd te verklaren voor recht dat Bilfinger op grond van art. 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor alle door [appellant] als gevolg van het bedrijfsongeval van 21 augustus 2014 geleden en te lijden materiële en immateriële schade, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Bilfinger in de proceskosten.
  1. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Vorderingen in hoger beroep

  1. [appellant] vordert in hoger beroep (samengevat) dat het hof het bestreden vonnis vernietigt, de vorderingen van [appellant] alsnog integraal toewijst en Bilfinger veroordeelt in de kosten van beide instanties. Verder vordert [appellant] dat het hof Bilfinger veroordeelt aan [appellant] terug te betalen al wat hij aan Bilfinger heeft betaald ter voldoening van het bestreden vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente.
  1. Bilfinger verzoekt de vorderingen van [appellant] af te wijzen en – zo begrijpt het hof – het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

  1. Het gaat in het hoger beroep om het antwoord op de vraag of Bilfinger aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [appellant] als gevolg van het bedrijfsongeval van 21 augustus 2014.
  1. De grieven en het debat spitsen zich toe op de vraag of Bilfinger als ‘inlener’ in de zin van art. 7:658 lid 4 BW de in het eerste lid van dat artikel bedoelde zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden. De kantonrechter is in r.o. 4.17 van het bestreden vonnis tot de slotsom gekomen dat van een dergelijke schending geen sprake is.
  1. De kantonrechter heeft het geldende toetsingskader bij de beoordeling van deze zorgplicht in r.o. 4.2 en 4.3 van het bestreden vonnis juist verwoord. In hoger beroep is dat niet in geschil. Deze rechtsoverwegingen luiden als volgt:

“4.2 Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie onder meer HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). Bilfinger is als inlenend werkgever van [appellant] op grond van artikel 7:658 lid 1 jo lid 4 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 jo. lid 4 BW is de materiële werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

4.3

Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:

 de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);

 indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.”

  1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Bilfinger haar zorgplicht jegens [appellant] niet heeft geschonden, om – samengevat – de volgende redenen. Het hof noemt daarbij de rechtsoverwegingen in het vonnis.

11.1

Bilfinger dient die maatregelen te nemen en die aanwijzingen te geven die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Van Bilfinger mag worden verlangd dat zij een hoge mate van zorg betracht, maar die vindt zijn grens in hetgeen redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt (r.o. 4.6).

11.2

Het gaat daarbij in de eerste plaats om wat op grond van regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden van Bilfinger wordt verwacht. Naast de geschreven normen omvat de zorgplicht ook ongeschreven recht, zoals de ‘Kelderluik-criteria’1. Die komen erop neer dat de omvang van de zorgplicht afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het nemen van maatregelen (r.o. 4.7).

11.3

Vaststaat dat [appellant] als steigerbouwer samen met twee collega’s opdracht heeft gekregen om gedemonteerd steigermateriaal van de derde verdieping in een fabriekshal van de Suikerunie naar de begane grond te transporteren. Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden is gebruik gemaakt van de in de fabriekshal aanwezige (goederen)lift en voorts heeft [appellant] in ieder geval voor het laatste onderdeel gebruik gemaakt van de in de fabriekshal aanwezige (bovenloop)hijskraan. Niet in geschil is dat [appellant] bekend was met het feit dat voor het gebruik van een hijskraan vereist is dat de werknemer beschikt over een hijscertificaat en dat [appellant] niet over dat certificaat beschikt. Voorts is niet in geschil dat het ongeval gebeurd is, nadat [appellant] van de (bovenloop)hijskraan gebruik had gemaakt (r.o. 4.8).

11.4

Volgens [appellant] heeft Bilfinger in de gegeven omstandigheden onvoldoende instructie gegeven inzake de te verrichten werkzaamheden en heeft Bilfinger ook onvoldoende gedaan om te controleren of de instructies op juiste wijze werden opgevolgd (r.o. 4.9).

11.5

Er moet vanuit worden gegaan dat [appellant] op zijn eerste werkdag van Bilfinger instructies heeft gekregen over de veiligheidsvoorschriften voor de steigerbouw. [appellant] wist dat het hem zonder hijscertificaat niet was toegestaan de hijskraan te gebruiken (r.o. 4.10).

11.6

[appellant] is in het bezit van het diploma VCA Basisveiligheid. Bij deze opleiding wordt aandacht besteed aan verschillende arbeidsmiddelen, met onder meer een aparte paragraaf over hijsen. Daarin is benadrukt dat degene die een hijswerktuig wil bedienen moet beschikken over een hijsbewijs. Ook wordt ingegaan op de gevaren bij het werken met een hijswerktuig, zoals het binnen de draaicirkel van de kraan door de last of de hijsmiddelen worden geraakt

(r.o. 4.11).

11.7

Gelet op de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie], [naam 1], [bedrijfsleider], de conclusie van de arbeidsinspecteur zoals opgenomen in de brief van 28 oktober 2014, en het feit dat [appellant] op zijn eerste dag op de locatie van de Suikerunie veiligheidsinstructies heeft gekregen, heeft Bilfinger voorafgaande aan de werkzaamheden voldoende instructie gegeven en ook voldoende toezicht gehouden (r.o. 4.12).

11.8

Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [collega 1], [collega 2] en de zoon van [appellant] kan worden getwijfeld en deze leggen daarom onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie], [naam 1], [bedrijfsleider] en [meewerkend voorman Bilfinger] (r.o. 4.13). Dat is als volgt verwoord:

“[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat onvoldoende instructie is gegeven en toezicht is gehouden verwezen naar de getuigenverklaringen van [collega 1], [collega 2] en zijn zoon. Hoewel [collega 1] tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard “Er was een hijskraan met een afstandsbediening die wij allemaal gebruikten. Het klopt dat je (…) een certificaat nodig hebt. Niemand vraagt je er naar. Ik heb er ook geen. Ik bedien de hijskraan ook.” heeft hij ook verklaard “Je mag de liften niet gebruiken. Het materiaal moet met de hijskraan. De lift wordt door mensen gebruikt.”. Dat laatste deel van de verklaring is niet te rijmen met de verklaringen van zowel [appellant] zelf, zijn zoon alsmede de verklaring van [collega 2] . Zij hebben immers te kennen gegeven dat zij voor het vervoer van steigermateriaal gebruik hebben gemaakt van de lift en alleen voor grote onderdelen van de steiger de kraan hebben gebruikt. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [collega 1] kan daarom worden getwijfeld. Nog daargelaten dat uit de verklaring van [collega 1] afgeleid kan worden dat blijkbaar door onbevoegden van de hijskraan gebruik werd gemaakt, kan op basis van zijn verklaring niet worden vastgesteld dat [meewerkend voorman locatie Suikerunie] toen hij de opdracht gaf om het steigermateriaal naar beneden te transporteren niet de instructie heeft gegeven om het steigermateriaal met de lift te vervoeren. Ook aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van de zoon van [appellant] kan worden getwijfeld. Weliswaar heeft hij net als [collega 1] verklaard dat hij heeft gezien dat de kraan elke dag gebruikt werd en dat hij ook heeft gezien dat zijn vader de kraan eerder had gebruikt, maar hij heeft ook verklaard: “ik heb ongeveer één week bij de Suikerunie gewerkt en heb niet één tool box meegemaakt.” terwijl uit de ondertekening van het document dat als productie 11 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht blijkt dat ook hij op zijn eerste dag een veiligheidsinstructie heeft gekregen. Overigens kan uit de verklaring dat ‘de kraan elke dag werd gebruikt’ niet worden afgeleid dat dat dagelijkse gebruik waarover de zoon van [appellant] verklaart, onbevoegd was. Immers, zowel Bilfinger als de Suikerunie hadden destijds zelf een werknemer in dienst die beschikte over een hijsbewijs en zoals door verschillende getuigen is verklaard deze werknemers werden ingeschakeld om de benodigde werkzaamheden met de kraan uit te voeren. Uit de getuigenverklaring van [collega 2] blijkt dat hij ongeveer twee weken op de locatie Suikerunie heeft gewerkt en dat hij een en ander vaag herkent. Zijn verklaring “ [meewerkend voorman locatie Suikerunie] gaf beknopt aanwijzingen (…) [meewerkend voorman locatie Suikerunie] gaf aanwijzingen en ging toen rondlopen. Af en toe zag je hem (…) Hij hield voor zover ik kon nagaan geen toezicht over de werkzaamheden.” overtuigt daarom geenszins. Naar het oordeel van de kantonrechter leggen voornoemde verklaringen aldus onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie] , [naam 1], [bedrijfsleider] en [meewerkend voorman Bilfinger] .

11.9

De verantwoordelijkheid voor het geven van duidelijke instructies en het houden van toezicht ligt bij Bilfinger. Gelet op de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie] en [naam 1] heeft Bilfinger voldoende specifieke instructies gegeven en voldoende toezicht gehouden. De verantwoordelijkheid tot het houden van toezicht gaat in dit geval niet zo ver dat van Bilfinger kon worden verlangd dat zij, nadat zij opdracht had gegeven om steigermateriaal met de lift naar beneden te transporteren, continue toezicht hield om te controleren of [appellant] daadwerkelijk uitsluitend gebruik maakte van de lift. Het feit dat [appellant] een eigenwijze man is maakt dit niet anders (r.o. 4.14).

11.10

Van Bilfinger mocht niet worden verlangd voorzorgsmaatregelen te treffen, bestaande uit het onbruikbaar maken of uitzetten van de hijskraan dan wel het weghalen of uitzetten van de afstandsbediening zodat werknemers zonder hijsbewijs geen gebruik van de hijskraan zouden kunnen maken. Bilfinger heeft duidelijke instructies gegeven. Zij mocht verwachten dat [appellant] zich aan de regel zou houden dat hij zonder hijsbewijs de hijskraan niet mocht gebruiken. Het onbruikbaar maken of uitzetten van de hijskraan dan wel het weghalen of uitzetten van de afstandsbediening zou bovendien praktisch gezien onmogelijk zijn omdat de hijskraan ook door veel andere niet Bilfinger werknemers werd gebruikt (r.o. 4.15).

  1. Met de grieven 1 tot en met 5 beoogt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Deze grieven zijn samengevat als volgt toegelicht.

12.1

De gegeven veiligheidsinstructies zijn onvoldoende. Deze waren (te) summier. Dit leidt er toe dat onbevoegden zoals [appellant] gebruikmaken van de hijskraan, omdat dit kennelijk sneller en makkelijker werkt. [collega 1] heeft verklaard dat er niets is gezegd over het gebruik van de hijskraan. [appellant] heeft verklaard dat hij nooit een ‘toolbox- meeting’ heeft gehad waarbij hij wegwijs werd gemaakt op de locatie. Er waren geen pictogrammen over de hijskraan aanwezig in de schaftkeet.

12.2

Er dienen getuigen nader te worden gehoord over de instructies.

12.3

Het ontbreken van deugdelijke instructies en de opdracht de werkzaamheden zo snel mogelijk af te ronden, resulteerden erin dat werknemers opzettelijk materialen van boven naar beneden lieten vallen zoals door [collega 2] is verklaard. Het was Bilfinger bekend dat meerdere werknemers zonder hijscertificaat de hijskraan gebruikten en de neiging hadden daarmee te spelen. Het was een vrijplaats voor eigenzinnige werknemers.

12.4

Bilfinger wist dat [appellant] eigenwijs was en slecht luisterde. Daarom had [meewerkend voorman locatie Suikerunie] meer specifieke instructies aan [appellant] moeten geven. Het had voor de hand gelegen [appellant] te koppelen aan een ervaren collega die hem had kunnen tegenhouden bij het gebruik van de hijskraan.

12.5

Bilfinger had zich vanwege het bij haar bekende eigengereide gedrag van [appellant] moeten afvragen of de cursus voor het VCA-certificaat wel voldoende was om [appellant] te doordringen van de risico’s van zijn werk. Bilfinger had moeten anticiperen op de onoplettendheid van [appellant].

12.6

Bilfinger moest er op bedacht zijn dat [appellant] toch gebruik zou maken van de hijskraan.

12.7

Er was sprake van haastwerk. Er werd op aangedrongen dat het werk zo snel mogelijk af moest zijn. Het werken met de hijskraan gaat sneller dan met de lift.

12.8

[appellant], zijn zoon, [collega 1] en [collega 2] hebben verklaard dat er door [meewerkend voorman locatie Suikerunie] feitelijk geen toezicht werd gehouden op de werkzaamheden en hij niet controleerde of het werk op de juiste wijze werd uitgevoerd. Adequaat toezicht was ook niet mogelijk. Het ging om een grote bedrijfslocatie met simultane werkzaamheden op verschillende locaties.

12.9

Het gebruik van de hijskraan door niet-bevoegden was gebruikelijk en kwam vaker voor.

12.10

Als de afstandsbediening bij een vaste plaats zou moeten worden opgehaald dan was het voor [appellant] en andere onbevoegden niet mogelijk geweest de hijskraan te bedienen.

  1. Deze grieven zien wat betreft de zorgplicht van Bilfinger op drie punten: (a) de veiligheidsinstructies, (b) het toezicht en (c) het (niet) treffen van adequate maatregelen.

De veiligheidsinstructies

  1. Naar het oordeel van het hof is Bilfinger op het punt van de veiligheidsinstructies niet tekortgeschoten in haar zorgplicht. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.

14.1

Het aan Bilfinger opgedragen werk betreft eenvoudige en overzichtelijke werkzaamheden. Het ging om het demonteren van steigermateriaal en het verplaatsen van dit materiaal van een verdieping van een gebouw naar beneden.

14.2

Het verplaatsen van dit materiaal is in dit geval alleen mogelijk door het gebruik van een hijskraan en/of goederenlift.

14.3

In eerste aanleg was in geschil of de goederenlift in dit concrete geval in staat was het materiaal te verplaatsen. Dit punt is door [appellant] in hoger beroep niet meer aan de orde gesteld. Het hof gaat daarom aan dit punt voorbij en gaat ervan uit dat Bilfinger de goederenlift had kunnen gebruiken voor de hem opgedragen werkzaamheden.

14.4

[appellant] is een werknemer met ruim 20 jaren ervaring in de steigerbouw en was bekend met de gevaren van het werk.

14.5

Voor het gebruik van een hijskraan is een hijscertificaat vereist. Dit wist [appellant]. [appellant] heeft geen hijscertificaat. Daarover heeft hij als getuige verklaard:

“Om de kraan te kunnen bedienen moet je een bepaald certificaat hebben. Als steigerbouwer heb je dat certificaat niet nodig. Dat certificaat heb ik niet en er is mij nooit gevraagd of ik dat certificaat had.”

14.6

Het hijscertificaat is vereist om concrete veiligheidsredenen. Dit wist [appellant] – zoals de kantonrechter terecht in r.o. 4.11 heeft overwogen – omdat dit concreet aan de orde is gesteld bij de opleiding voor het diploma VCA Basisveiligheid, welk diploma [appellant] heeft behaald. Door [appellant] is in hoger beroep ook niet aangevoerd dat het hijscertificaat een ander doel diende.

14.7

[meewerkend voorman locatie Suikerunie] in zijn hoedanigheid als meewerkend voorman (r.o. 3.10.1 en 3.15) en [naam 1] (r.o. 3.10.2) hebben net voor het ongeval nog expliciet tegen [appellant] gezegd dat de hijskraan niet mocht gebruiken en dat het afvoeren van materiaal alleen met de goederenlift mocht. Voor zover [appellant] met grief 3 betoogt dat de verklaringen van [naam 1] en [meewerkend voorman locatie Suikerunie] niet geloofwaardig zijn, gaat het hof daaraan voorbij omdat dit standpunt onvoldoende is onderbouwd. Het hof neemt dan ook verder als uitgangspunt dat Bilfinger wel duidelijke instructies aan [appellant] heeft gegeven direct voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden: het materiaal moest met de lift worden vervoerd, niet met de hijskraan. Het hof is van oordeel dat dit in beginsel ook een deugdelijke instructie is.

14.8

[appellant] suggereert – zo begrijpt het hof – dat ondanks het verbod om de hijskraan te gebruiken – Bilfinger nog meer specifieke instructies had moeten geven omdat het op de werkplaats veel voorkwam dat ‘onbevoegden’ – werknemers zonder hijscertificaat – gebruik maakten van de hijskraan en [appellant] eigenwijs was en slecht luisterde zodat Bilfinger erop bedacht had moeten zijn dat [appellant] toch gebruik zou maken van de lift. Het hof verwerpt dit standpunt om de hiervoor in r.o. 14.6 en 14.7 genoemde redenen. Daar komt bij dat de enige feitelijke aanknoping voor de stelling van [appellant] dat onbevoegden de hijskraan gebruikten, is te vinden in de verklaringen van [appellant] zelf, zijn zoon, [collega 1] en [collega 2]. Daarover heeft de kantonrechter in r.o. 4.13 van het vonnis terecht geoordeeld dat deze onvoldoende gewicht in de schaal leggen (i) om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie], [naam 1], [bedrijfsleider] en [meewerkend voorman Bilfinger] op dit punt en (ii) er niet van uitgegaan kan worden dat blijkbaar door onbevoegden van de hijskraan gebruik werd gemaakt. Het hof verenigt zich met dit oordeel en maakt het tot het zijne. Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert, in het bijzonder met grief 3, werpt geen ander licht op deze kwestie. R.o. 4.13 luidt als volgt:

“[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat onvoldoende instructie is gegeven en toezicht is gehouden verwezen naar de getuigenverklaringen van [collega 1], [collega 2] en zijn zoon. Hoewel [collega 1] tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard “Er was een hijskraan met een afstandsbediening die wij allemaal gebruikten. Het klopt dat je (…) een certificaat nodig hebt. Niemand vraagt je er naar. Ik heb er ook geen. Ik bedien de hijskraan ook.” heeft hij ook verklaard “Je mag de liften niet gebruiken. Het materiaal moet met de hijskraan. De lift wordt door mensen gebruikt.”. Dat laatste deel van de verklaring is niet te rijmen met de verklaringen van zowel [appellant] zelf, zijn zoon alsmede de verklaring van [collega 2] . Zij hebben immers te kennen gegeven dat zij voor het vervoer van steigermateriaal gebruik hebben gemaakt van de lift en alleen voor grote onderdelen van de steiger de kraan hebben gebruikt. Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [collega 1] kan daarom worden getwijfeld. Nog daargelaten dat uit de verklaring van [collega 1] [niet] afgeleid kan worden dat blijkbaar door onbevoegden van de hijskraan gebruik werd gemaakt, kan op basis van zijn verklaring niet worden vastgesteld dat [meewerkend voorman locatie Suikerunie] toen hij de opdracht gaf om het steigermateriaal naar beneden te transporteren niet de instructie heeft gegeven om het steigermateriaal met de lift te vervoeren. Ook aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van de zoon van [appellant] kan worden getwijfeld. Weliswaar heeft hij net als [collega 1] verklaard dat hij heeft gezien dat de kraan elke dag gebruikt werd en dat hij ook heeft gezien dat zijn vader de kraan eerder had gebruikt, maar hij heeft ook verklaard: “ik heb ongeveer één week bij de Suikerunie gewerkt en heb niet één tool box meegemaakt.” terwijl uit de ondertekening van het document dat als productie 11 bij conclusie van antwoord in het geding is gebracht blijkt dat ook hij op zijn eerste dag een veiligheidsinstructie heeft gekregen. Overigens kan uit de verklaring dat ‘de kraan elke dag werd gebruikt’ niet worden afgeleid dat dat dagelijkse gebruik waarover de zoon van [appellant] verklaart, onbevoegd was. Immers, zowel Bilfinger als de Suikerunie hadden destijds zelf een werknemer in dienst die beschikte over een hijsbewijs en zoals door verschillende getuigen is verklaard deze werknemers werden ingeschakeld om de benodigde werkzaamheden met de kraan uit te voeren. Uit de getuigenverklaring van [collega 2] blijkt dat hij ongeveer twee weken op de locatie Suikerunie heeft gewerkt en dat hij een en ander vaag herkent. Zijn verklaring “ [meewerkend voorman locatie Suikerunie] gaf beknopt aanwijzingen (…) [meewerkend voorman locatie Suikerunie] gaf aanwijzingen en ging toen rondlopen. Af en toe zag je hem (…) Hij hield voor zover ik kon nagaan geen toezicht over de werkzaamheden.” overtuigt daarom geenszins. Naar het oordeel van de kantonrechter leggen voornoemde verklaringen aldus onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie], [naam 1], [bedrijfsleider] en [meewerkend voorman Bilfinger].”

14.9

Bij deze stand van zaken is niet in te zien welke nadere instructies in redelijkheid van Bilfinger konden worden gevergd om [appellant] duidelijk te maken dat hij de hijskraan niet mocht gebruiken. Dat geldt ook voor een eigengereide en eigenwijze man als [appellant]. Niet is onderbouwd waarom deze karaktereigenschappen afdoen aan het (kunnen) begrijpen van de duidelijke instructie om voor de opgedragen werkzaamheden niet de hijskraan te mogen gebruiken maar de lift.

14.10

Het hof verwerpt het argument dat er sprake was van haastwerk. Dit vindt alleen steun in de verklaringen van [appellant] zelf, zijn zoon en [collega 1]. [meewerkend voorman locatie Suikerunie] heeft juist verklaard dat hij er op heeft gewezen dat er geen sprake was van haastwerk. Over de geloofwaardigheid van de diverse verklaringen is hiervoor al geoordeeld en dat oordeel geldt ook hier. Verder is er ook geen andersoortige feitelijke aanknoping voor het verrichten van haastwerk.

14.11

Bij deze stand van zaken is de omvang en diepgang van de cursus die tot een VCA Basisveiligheid moet leiden van ondergeschikt belang.

14.12

Met grief 6 betoogt [appellant] “dat enkele getuigen opnieuw zouden kunnen worden gehoord, nu meer expliciet over de instructies die zijn gegeven en moesten worden nagekomen”. Deze grief faalt. De gehoorde getuigen zijn al expliciet over de instructies bevraagd en [appellant] heeft onvoldoende aangevoerd in welk opzicht deze getuigen in hoger beroep meer en/of anders zouden kunnen verklaren dan zij eerder hebben gedaan. Aan verdere bewijslevering komt het hof dan niet toe.

Het toezicht

  1. Met grief 4 betoogt [appellant] dat Bilfinger onvoldoende toezicht heeft gehouden op het naleven van de gegeven instructies. Bilfinger had er bedacht op moeten zijn dat [appellant] toch gebruik zou maken van de hijskraan. [appellant], [zoon appellant], [collega 1] en [collega 2] hebben verklaard (i) dat er door [meewerkend voorman locatie Suikerunie] geen toezicht werd gehouden op de werkzaamheden en hij niet controleerde of het werk op de juist wijze werd uitgevoerd, (ii) “dat de werkzaamheden snel moesten worden uitgevoerd, wat gepaard ging met onveilige werksituaties zoals het stiekem toch gebruiken van de hijskraan” en (iii) “het voor werkgever bekend [was] dat meerdere werknemers zonder certificaat de hijskraan gebruikten en werknemers de neiging hadden om met de hijskraan te `spelen’.” Deze verklaringen zijn door de kantonrechter ten onrechte gepasseerd. [meewerkend voorman Bilfinger] heeft verklaard dat het houden van adequaat toezicht niet mogelijk was gezien de hoeveelheid steigerbouwers.
  1. Deze grief faalt, om de volgende redenen.

16.1

Over de verklaringen van [appellant], [zoon appellant], [collega 1] en [collega 2] heeft de kantonrechter terecht in r.o. 4.13 van het vonnis geoordeeld dat en waarom deze onvoldoende gewicht in de schaal leggen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie], [naam 1], [bedrijfsleider] en [meewerkend voorman Bilfinger], ook over het toezicht (zie r.o. 14.8). Het hof verenigt zich met dit oordeel en maakte het ook op het punt van het toezicht tot het zijne. Dit oordeel gaat ook op voor het punt van het gestelde haastwerk. Immers, deze stelling vindt alleen steun in de verklaringen van [appellant], [zoon appellant], [collega 1] en [collega 2].

16.2

[meewerkend voorman Bilfinger] heeft niet verklaard dat adequaat toezicht niet mogelijk was, maar dat “bij ‘buitenwerken’ veel toezicht moeilijk te realiseren is”. Dat is iets anders dan wat [appellant] aanvoert. Verder is uit zijn verklaring niet af te leiden dat er geen toezicht was op het werk van [appellant].

16.3

Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat Bilfinger voldoende toezicht heeft gehouden. Dit oordeel staat in r.o. 4.14 van het vonnis en luidt als volgt:

“[appellant] heeft voorts aangevoerd dat Bilfinger specifiekere instructies had moeten geven en meer toezicht op hem had moeten houden omdat zij wist dat hij een eigenwijze man was. Bilfinger heeft dit bestreden en aangevoerd dat [appellant] als ervaren steigerbouwer heel goed wist wat hij deed, de instructies begreep en dat [appellant] direct is aangesproken als hij regels niet naleefde. De kantonrechter overweegt dat de verantwoordelijkheid voor het geven van duidelijke instructies en het houden van toezicht bij Bilfinger ligt. Gelet op de verklaringen van [meewerkend voorman locatie Suikerunie] en [naam 1] heeft Bilfinger voldoende specifieke instructies gegeven en voldoende toezicht gehouden. De verantwoordelijkheid tot het houden van toezicht gaat in dit geval niet zo ver dat van Bilfinger kon worden verlangd dat zij, nadat zij opdracht had gegeven om steigermateriaal met de lift naar beneden te transporteren, continue toezicht hield om te controleren of [appellant] daadwerkelijk uitsluitend gebruik maakte van de lift.”

De maatregelen

  1. Met grief 5 betoogt [appellant] dat Bilfinger onvoldoende maatregelen heeft getroffen om het ongeval te voorkomen. Deze grief faalt. Het hof verenigt zich met de oordelen van de kantonrechter hierover (in r.o. 4.13 en 4.14 van het bestreden vonnis) die hiervoor in r.o. 14.8 en 16.3 zijn geciteerd. Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert werpt geen ander licht op de zaak. Na het geven van een duidelijke instructie aan [appellant] kon van Bilfinger niet worden verlangd dat zij hetzij [appellant] aan een (eveneens) ervaren collega zou koppelen die hem ervan kon weerhouden om de hijskraan te gebruiken dan wel dat Bilfinger de afstandsbediening buiten het bereik van [appellant] had moeten houden.

Slotsom

  1. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 maart 2021, verbeterd bij vonnis van 28 mei 2021

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Bilfinger tot op heden begroot op € 772,– aan griffierecht en € 1.183,– aan salaris advocaat (1 punt, tarief II).

Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, M.D. Ruizeveld en

G.J.J. Heerma van Voss en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.

1HR 5 november 1965, NJ 1966/136, Coca-Cola/Duchateau.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey