Hof: medische aansprakelijkheid, onvoldoende duidelijk gemaakt waarin ziekenhuis jegens appellante tekortgeschoten is

Samenvatting:

Het draait om de vraag of appellante aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade wegens medisch verwijtbaar handelen van het ziekenhuis. In het kader van haar man-vrouw transseksualiteit heeft appellante in het VUMC verschillende operaties ondergaan. Volgens appellante heeft VUMC daarbij onzorgvuldig gehandeld en is VUMC aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door appellante geleden en nog te lijden immateriële schade. VUMC betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld. In eerste aanleg had de kantonrechter de vorderingen van appellante afgewezen. De kantonrechter had uit het deskundigenbericht afgeleid dat geen sprake is van medisch verwijtbaar handelen. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat tegen de inhoud van het deskundigenbericht zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan. De kantonrechter heeft de beoordeling van de deskundige als voldoende inzichtelijk onderbouwd gekwalificeerd en de daarin gegeven conclusie tot de zijne gemaakt. Appellante komt hiertegen in hoger beroep. Appellante klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar door de deskundige geboden gelegenheid om opmerkingen te maken over het door hem opgestelde concept-rapport, of aanvullende vragen te stellen of te wijzen op feitelijke onjuistheden. Tevens klaagt appellante dat binnen een week na de eerste operatie sprake was van volledige dehiscentie en dat daar niet adequaat op is gereageerd door het VUMC, maar pas veel later en dat de deskundige dat heeft miskend. Appellante heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarin VUMC jegens haar tekortgeschoten is. Geen van de grieven slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

ECLI:NL:GHAMS:2022:3068

Instantie                         Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak             01-11-2022

Datum publicatie            08-11-2022

Zaaknummer                  200.289.629/01

Rechtsgebieden             Civiel recht

Bijzondere kenmerken   Hoger beroep

Inhoudsindicatie             Medische aansprakelijkheid; door appellante geen specifieke bezwaren aangevoerd tegen zienswijze van      door rechter benoemde deskundige die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (ECLI:NL:HR:2011:BT2921). Ook overigens onvoldoende duidelijk gemaakt, waarin ziekenhuis jegens appellante tekortgeschoten is.

Vindplaatsen                  Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1

zaaknummer : 200.289.629/01

zaaknummer rechtbank : 8120400 CV EXPL 19-22020

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 november 2022

inzake

[appellante]

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,

tegen

STICHTING VUMC h.o.d.n. VU-Medisch Centrum,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.A. de Clerck te Utrecht.

1De zaak in het kort

In het kader van haar man-vrouw transseksualiteit heeft [appellante] in het VUMC verschillende operaties ondergaan, waaronder een zogenaamde penisinversie vaginaplastiek en een darmvaginaplastiek. Volgens [appellante] heeft VUMC daarbij onzorgvuldig gehandeld en is VUMC aansprakelijk voor de als gevolg daarvan door [appellante] geleden en nog te lijden immateriële schade. VUMC betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen. Doorslaggevend in het oordeel van de kantonrechter is de inhoud van een voorlopig deskundigenbericht, dat op verzoek van [appellante] is gelast. De kantonrechter heeft uit de rapportage afgeleid dat de deskundige van oordeel is dat geen sprake is van medisch verwijtbaar handelen. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat tegen de inhoud van het deskundigenbericht zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan. De kantonrechter heeft de beoordeling van de deskundige als voldoende inzichtelijk onderbouwd gekwalificeerd en de daarin gegeven conclusie tot de zijne gemaakt. Hiertegen komt [appellante] in hoger beroep op.

2Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en VUMC genoemd.

[appellante] is bij dagvaarding van 29 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 30 oktober 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en VUMC als gedaagde.

Partijen hebben de volgende stukken ingediend:

– memorie van grieven, met productie;

– memorie van antwoord, met producties;

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende – uitvoerbaar bij voorraad – VUMC zal veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 17.500,- bij wege van voorschot op de door [appellante] geleden en nog te lijden immateriële schade, met veroordeling van VUMC in de proceskosten in eerste aanleg, waaronder de kosten van de deskundige te begroten op een bedrag van € 3.025,-, alsmede VUMC zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

VUMC heeft geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellante] zal afwijzen, een en ander met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van de deskundige en de kosten van het geding.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3Feiten

3.1

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten worden in appel niet bestreden en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn betwist, komen de feiten neer op het volgende.

3.2

[appellante] is op 9 juli 2015 in het kader van haar man-vrouw transseksualiteit in het VUMC geopereerd door plastisch chirurg drs. [naam 1] . De operatie betrof een penisinversie vaginaplastiek.

3.3

In 2015, 2016 en 2017 is [appellante] nogmaals geopereerd. De operatie die in 2016 plaatsvond betrof een hersteloperatie met darmvaginaplastiek.

3.4

Op 20 april 2017 heeft [appellante] VUMC aansprakelijk gesteld terzake van medisch verwijtbaar handelen. VUMC heeft bij brief van 31 juli 2017 de aansprakelijkheid afgewezen.

3.5

In een door [appellante] aanhangig gemaakte procedure voorlopig deskundigenbericht heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, bij beschikking van 13 september 2018 dr. [naam 2] , verbonden als plastisch chirurg aan het Universitair Medisch Centrum Groningen, benoemd om als deskundige over de zaak te rapporteren.

3.6

De deskundige heeft zijn concept-rapport aan partijen toegezonden, waarbij hij hen in de gelegenheid heeft gesteld om eventuele opmerkingen of aanvullingen te maken. Geen van partijen heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

3.7

Op 17 mei 2019 heeft de deskundige zijn concept-rapportage definitief gemaakt.

3.8

De vraag of naar zijn oordeel de eerste operatie op 9 juli 2015 lege artis is uitgevoerd (vraag 5a), heeft de deskundige bevestigend beantwoord:

“Ja. Er is op gebruikelijke wijze een vaginaplastiek met de penisinversie methode met invoegen van een penoscrotale lap uitgevoerd (protocol UMCG voor vaginaplastiek en nabehandeling).”

3.9

Gevraagd naar zijn oordeel over de opmerkingen in het medisch dossier dat de operatie van 9 juli 2015 goed is gegaan (vraag 5b), antwoordt de deskundige als volgt:

“Volgens het operatieprotocol is de operatie van juli 2015 naar mijn begrip lege artis uitgevoerd zonder dat hier ongebruikelijke technieken of stappen genomen werden. Dus in deze zin is de operatie goed verlopen.

Volgens de aantekeningen in het medisch dossier, was er postoperatief sprake van veel zwelling en bij ontslag van een wond-dehiscentie. Wond-dehiscenties komen in veel gevallen na deze operatie voor. In het algemeen genezen deze wondjes secundair, groeien dus langzaam dicht zonder tot zwaarwegende negatieve gevolgen voor het resultaat van deze operatie de leiden. In zeldzame gevallen kan een wond-dehiscentie dusdanig uitgebreid zijn dat wel het resultaat in bedwang komt zoals in het geval van betrokkene gebeurt is. Het schijnt achteraf gezien tot een loslating en/of afsterving van de binnenste bekleding van de neovagina gekomen zijn wat in een volledig dichtgroeien van de vaginaholte resulteerde. Dit werd ook zo in september 2015 geconstateerd en besloten om een correctie operatie uit te voeren. Samengevat kan de genezing na de operatie van 9 juli 2015 dus niet als goed beschreven worden. Daarnaast kwam het vervolgens door littekenvorming in het gebied van de bij de operatie nieuw aangelegde uitgang van de plasbuis tot een vernauwing die uiteindelijk tot de met spoed uitgevoerde meatoplastiek van 04 december 2015 leidde. Dit is een zeldzame in dit geval late en ernstige complicatie van de eerste operatie op 9 juli 2015 die een spoedige ingreep nodig maakte.”

3.10

Op de vraag naar zijn oordeel over de nabehandeling en in het bijzonder het advies aan [appellante] om direct na haar ontslag op 14 juli 2015 te dilateren (vraag 5c), heeft de deskundige als volgt geantwoord:

“Bij het ontslag werd een wond-dehiscentie gezien. Ik kan achteraf niet beoordelen hoe de wond eruit zag en hoe groot de wond-dehiscentie was. Ook op foto’s van de betrokken kan ik dit niet met uiteindelijke zekerheid zeggen. Als het zich om een kleinere wond-dehiscenties handelde was mijn advies ook geweest om goed te spoelen en te dilateren om de neovaginaholte open te houden en secundaire re-epithelisatie van de wondarealen te initiëren. De dilatatie van de neovaginaholte is een cruciaal onderdeel van de operatie en absoluut noodzakelijk. Als niet gedilateerd wordt leidt dit met een hoge waarschijnlijkheid tot dichtgroeien van de vaginaholte.”

3.11

In zijn rapport doet de deskundige ook verslag van het door hem uitgevoerde lichamelijk onderzoek van [appellante] . In het rapport staat daarover het volgende vermeld:

“Lichamelijk onderzoek

Uiterlijk genitaal gebied:

Status na vaginaplastiek en meerdere correctieoperaties. Onopvallend aspect van het gebied van de mons pubis. De grote schaamlippen zijn weinig gevuld en met name aan de rechterkant bestaat een incongruentie in de overgang van de huid lateraal van het litteken. Hierdoor iets asymmetrisch aspect van de grote schaamlippen. Goede, relatief weinig zichtbare littekenvorming bij de laterale littekens, zonder dog-ear vorming. Aangeduid is een clitoral hood aanwezig. Weinig vorming van kleine schaamlippen aanwezig. Clitoraal gebied iets verstreken, maar duidelijk aanwezig. Dwars iets strak litteken tussen neo-clitoris en meatus urethrae. Rustig beeld van de uitgang van de plasbuis. Breed open meatus urethrae zonder inzichtelijke structuurvorming. De overgang naar de grote schaamlippen is goed genezen met onopvallende littekens.

Typisch zig-zag-achtige vorm van het litteken van de ingang van de colon-neo-vagina. Ook hier zijn de littekens rustig zonder insnoering of vernauwing. Perineaal zijn geen opbollingen zichtbaar. Neo-clitoris, meatus urethrae en neo-vagina uitmonding liggen in de midline, waarbij de opening van de neo-vagina links iets breder is dan rechts.

Vaginaal onderzoek:

Digitaal onderzoek tot ongeveer 10 cm diepte. Hierbij worden veel pijnklachten door betrokkene aangegeven. Tot 10 cm lijkt de neovagina goed open en wijd tot ongeveer 3 vingers breed. Duidelijk uitgebelde bekkenbodemspieren palpabel die actief door betrokkene ontspannen kunnen worden. Tot 10 cm geen vernauwing of littekenvorming in de neovagina palpabel, behalve de vernauwing door de bekkenbodemspieren. Het colonslijmvlies oogt rustig zonder tekenen van infectie. Geen onderzoek met speculum in verband met vaginale klachten uitgevoerd.

Sensibiliteit:

De sensibiliteit van de uiterlijke vagina is aanwezig. Geen verdoofde arealen. Specifiek wordt bij onderzoek van het clitorale gebied gevoel aangegeven.”

4Beoordeling

4.1

In deze procedure draait het om de vraag of [appellante] aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade wegens medisch verwijtbaar handelen van VUMC. VUMC heeft de vordering van [appellante] gemotiveerd betwist en de kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij tot uitgangspunt genomen
(i) dat de deskundige van oordeel is dat er geen sprake is van medisch verwijtbaar handelen (rov. 1.9 en rov. 10),
(ii) dat in het geval van een door een rechtbank bevolen voorlopig deskundigenbericht, zoals dat in deze zaak het geval is, de rechter in een volgende procedure het oordeel van die deskundige in zijn algemeenheid niet snel naast zich zal neerleggen en dat daarvoor is vereist dat zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan over de inhoud van het desbetreffende deskundigenbericht (rov. 8), en
(iii) dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd, dat zodanige bezwaren tegen het rapport van de deskundige bestaan (rov. 9).
In het verlengde hiervan heeft de kantonrechter geoordeeld
(iv) dat hij het rapport van de deskundige tot uitgangspunt zal nemen en dat hij de daarin gegeven conclusie, die de kantonrechter voldoende onderbouwd acht, tot de zijne maakt (rov. 10).

4.2

Met het oog op de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat aangezien [appellante] zich op het standpunt stelt dat VUMC jegens haar tekortgeschoten is in het verlenen van (adequate) medische zorg, het ook aan [appellante] is om te stellen en te concretiseren welke gedraging of welk nalaten zij VUMC verwijt. Met het oog daarop heeft de rechtbank op verzoek van [appellante] een voorlopig deskundigenbericht bevolen. De deskundige is tot het oordeel gekomen, kort samengevat, dat geen sprake is van verwijtbaar medisch handelen en dat gehandeld is conform de medisch professionele standaard.

4.3

Zoals ook de kantonrechter al heeft overwogen, zal in het geval van een door de rechter bevolen deskundigenbericht, de rechter in een volgende procedure het oordeel van die deskundige in zijn algemeenheid niet snel naast zich neerleggen. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van die zienswijze (ECLI:NL:HR:2011:BT2921). Wie zich niet met een deskundigenbericht kan verenigen, zal dus specifieke bezwaren moeten aanvoeren tegen de zienswijze van de door de rechter aangewezen deskundige. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] dat niet heeft gedaan en heeft daarom het rapport van de deskundige tot uitgangspunt genomen en de conclusie van de deskundige tot de zijne gemaakt, en de vorderingen afgewezen.

4.4

[appellante] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter.

4.5

In haar eerste grief klaagt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar door de deskundige geboden gelegenheid om opmerkingen te maken over het door hem opgestelde concept-rapport, of aanvullende vragen te stellen of te wijzen op feitelijke onjuistheden.

4.6

De grief mist feitelijke grondslag en faalt reeds om die reden. In de toelichting op haar grief stelt [appellante] immers ook zelf dat zij het niet meer nodig vond om opmerkingen te maken over het concept-rapport toen dit aan beide partijen werd toegezonden. Zij geeft daarvoor als reden dat zij in een eerdere fase al opmerkingen had gemaakt. Het hof begrijpt dat zij daarmee haar e-mail van 5 december 2018 bedoelt die de deskundige in zijn rapport ook noemt als onderdeel van zijn anamnese. Het hof stelt dan ook vast dat [appellante] door de deskundige in de gelegenheid is gesteld haar visie te geven op de (feitelijke) gang van zaken, dat de deskundige die e-mail in zijn concept-rapport heeft verwerkt en dat [appellante] vervolgens, zoals de kantonrechter terecht heeft vastgesteld, geen aanleiding heeft gezien opmerkingen te maken over het concept-rapport. Voor zover [appellante] met haar grief bedoelt dat uit haar e-mail van 5 december 2018 voldoende concrete bezwaren tegen het rapport van de deskundige gedestilleerd kunnen worden, heeft ze dat niet voldoende toegelicht.

4.7

In haar tweede grief klaagt [appellante] , zo begrijpt het hof, dat al binnen een week na haar eerste operatie sprake was van volledige dehiscentie en dat daar toen niet adequaat op is gereageerd door het VUMC, maar pas veel later, en dat de deskundige dit in zijn rapport heeft miskend.

4.8

Deze tweede grief faalt. De deskundige vermeldt in zijn rapport dat volgens de aantekeningen in het medisch dossier, bij het ontslag (van [appellante] na de eerste operatie) sprake was van een wond-dehiscentie (antwoord op vragen 5b en 5c) en dat bij een kleinere wond-dehiscentie ook hijzelf zou hebben geadviseerd zoals VUMC heeft geadviseerd. De deskundige heeft daaraan toegevoegd (antwoord op vraag 5c) dat hij achteraf niet kan beoordelen hoe de wond eruit zag en hoe groot de wond-dehiscentie was, en hij ook op foto’s van [appellante] dit niet met uiteindelijke zekerheid kan zeggen. De stelling van [appellante] dat al binnen een week sprake was van volledige dehiscentie, vindt derhalve geen steun in het deskundigenrapport, terwijl de deskundige dit punt wel specifiek heeft onderzocht. Het medisch dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten voor het verwijt dat [appellante] aan VUMC maakt. In het medisch dossier bevindt zich (klinisch dossier, ziektebeloop) een aantekening van 14 juli 2015 die onder meer vermeldt: “O/ (…) Speculum: iets necrose, labia minor links, verder vitaal weefsel”, alsmede een ontslagbrief aan de huisarts van [appellante] waarin staat vermeld: “Het postoperatieve beloop verliep ongecompliceerd, waarbij patiënte volgens protocol kon mobiliseren en 5 dagen postoperatief in klinisch goede staat kon worden ontslagen. Patiënte zal poliklinisch vervolgd worden waarvan u nog separaat bericht zult ontvangen.” De stelling van [appellante] , dat er reeds binnen een week sprake was van volledige wond-dehiscentie, valt met de inhoud van deze stukken niet te rijmen. Voor die stelling heeft [appellante] bovendien geen enkele feitelijkheid aangedragen die zich leent voor bewijslevering. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Het aanbod om haar medisch behandelaars als getuige te doen horen kan in dit verband niet als voldoende specifiek worden beschouwd.

4.9

Het hof begrijpt de derde grief van [appellante] aldus dat zij VUMC verwijt haar nooit te hebben medegedeeld dat het resultaat van de operatie ook zou kunnen zijn dat geen penetrerende seks mogelijk is, geen orgasme, en geen of nauwelijks gevoel in de vagina/clitoris, kortom, geen seksleven waarvan zij zou kunnen genieten. De deskundige heeft ook deze klachten van [appellante] in zijn rapport opgenomen. Hij concludeert na lichamelijk onderzoek dat de neo-vagina tot 10 cm diepte goed open en wijd lijkt, de sensibiliteit van de uiterlijke vagina aanwezig is, dat er geen verdoofde arealen zijn en dat specifiek bij onderzoek van het clitorale gebied gevoel werd aangegeven door [appellante] . Het hof leidt daaruit af dat er geen duidelijke fysieke en aan de operatie te wijten beletsels zijn voor een seksleven. In het door haar voor akkoord ondertekende toestemmingsformulier waaraan [appellante] in haar grief refereert, heeft zij bovendien verklaard te beseffen dat het functioneel en/of cosmetisch resultaat, ondanks het feit dat de behandeling met zorgvuldigheid en volgens de regels der kunst wordt uitgevoerd, van tevoren niet kan worden gegarandeerd. Geplaatst tegen die achtergrond heeft [appellante] onvoldoende duidelijk gemaakt, waarin VUMC jegens haar tekortgeschoten is.

4.10

In haar vierde grief klaagt [appellante] over de proceskostenveroordeling. Deze grief bevat geen zelfstandige klacht maar bouwt voort op de eerste drie grieven. Nu deze worden afgewezen, faalt ook de vierde grief.

4.11

De slotsom luidt dat geen van de grieven slaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van VUMC begroot op € 2.106,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van den Berg, J.F. Aalders en M.E.M.G. Peletier en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey