Hof: Verzekeringsarts niet buiten zijn opdracht getreden

Samenvatting:

De benadeelde is in 2015 betrokken geraakt bij een verkeersongeval waarbij hij letsel heeft opgelopen. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid erkend. In onderling overleg is een neurologische expertise uitgevoerd.

De rechtbank heeft in 2021 op verzoek van de benadeelde een verzekeringsgeneeskundige expertise gelast. De benadeelde is het niet eens met de uitkomsten van deze expertise nu de verzekeringsarts zou zijn afgeweken van het primaire causale verband dat de neuroloog had vastgesteld, te weten dat sprake is van een whiplash associated disorder.

Het hof oordeelt dat de verzekeringsarts niet buiten zijn opdracht is getreden door bij de beantwoording op de vraag naar de oorzaak van de beperkingen, acht te slaan op alle medische gegevens en niet alleen op de door de neuroloog gestelde diagnose. Denkbaar is dat de verzekeringsarts in zijn rapport een onjuiste weging heeft gemaakt, bijvoorbeeld als het gaat om de causaliteit tussen de klachten en het ongeval. Of dat het geval is, zal echter door de rechter in de hoofdzaak moeten worden beslist in een eventuele aansprakelijkheidsprocedure. Een onjuiste weging vormt in de gegeven omstandigheden een onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek tot benoeming van een tweede verzekeringsarts als deskundige.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek terecht heeft afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde omdat niet kan worden vastgesteld dat er voldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht bestaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.322.117/01

Zaaknummer rechtbank : C/09/630346 / HA RK 22-214

Beschikking van 27 juni 2023

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonend in [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

advocaat: mr. A. Quispel, kantoorhoudende in Oud-Beijerland,

tegen

Euro Insurances Ltd.,

gevestigd in Dublin, Ierland,

verweerster in hoger beroep,

advocaat: mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven, kantoorhoudende in Amsterdam.

Het hof zal partijen hierna [verzoeker] en Euro Insurance noemen.

1De zaak in het kort

Verzoeker is een auto-ongeval overkomen en stelt dat hij als gevolg daarvan (blijvende) beperkingen ondervindt. De rechtbank heeft naar aanleiding van een ‘verzoek voorlopig deskundigenbericht’ een onderzoek laten uitvoeren door een verzekeringsdeskundige. In deze zaak vraagt verzoeker om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten teneinde opnieuw een onderzoek te laten uitvoeren door een tweede verzekeringsgeneeskundige. De vraag is of de toewijzing van het verzoek in strijd is met de goede procesorde.

2Procesverloop in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

het verzoekschrift in hoger beroep, ingekomen op de griffie van het hof op 26 januari 2023, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2022;

het verweerschrift in hoger beroep van Euro Insurance.

2.2

Op 8 juni 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3Feiten

3.1

De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.3 van haar beschikking een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil. Het hof zal daarom ook van deze feiten uitgaan.

3.2

Het gaat in deze zaak om het volgende.

  1. Op 18 mei 2015 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval waarbij hij letsel heeft opgelopen. Euro Insurance heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.

Partijen hebben in onderling overleg een neurologische expertise laten uitvoeren door neuroloog [deskundige 1] . Aan hem is de IWMD-vraagstelling voorgelegd. [deskundige 1] heeft op 15 september 2020 een rapport uitgebracht.

In zijn rapport vermeldt [deskundige 1] als zijn klinische diagnose:

“Er is sprake van een status na achterop aanrijding met acceleratie/deceleratie mechanisme met nu een klachtenpatroon dat past bij een whiplash associated disorder graad 2 volgens de classificatie van de Quebec Taskforce (Spine 1995). In de differentiaaldiagnose kan gedacht worden aan posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten, maar het conglomeraat van klachten alsmede de ontwikkeling van klachten met name de toename van klachten in tijd zonder nieuwe event wordt meer gezien bij een WAD. De door betrokkene ervaren cognitieve problemen zijn naar mijn mening secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. Noch op basis van de anamnese, noch op basis van de onderzoeksbevindingen zijn er aanwijzingen voor primaire hersenbeschadiging als oorzaak van deze klachten. Ook OSAS [slaapapneu; hof] zou kunnen leiden enerzijds tot hoofdpijnklachten mn in de ochtend, anderzijds op de lange termijn tot cognitieve problemen op basis van cerebrovasculaire schade; er zijn echter geen aanwijzingen voor afwijkingen bij neurologisch onderzoek in enge zin.”

De rechtbank heeft bij beschikking van 25 januari 2021 op verzoek van [verzoeker] een verzekeringsgeneeskundige expertise gelast. Daarbij is drs. J.P.G.A. Kurris als deskundige benoemd. Aan hem is eveneens de IWMD-vraagstelling voorgelegd. Deze houdt – samengevat weergegeven – het volgende in:

– Ter zake van de situatie met ongeval:

o Gevraagd wordt om een anamnese te geven en een beschrijving van de medische voorgeschiedenis en de medische behandeling van de onderzochte.

o Gevraagd wordt naar de eigen bevindingen van door de verzekeringsdeskundige uitgevoerd medisch onderzoek, alsmede naar de onderlinge consistentie tussen de verkregen informatie uit het medisch dossier en het eigen medisch onderzoek.

o Gevraagd wordt een diagnose te geven, alsmede een differentiaal diagnostische overweging.

o Gevraagd wordt een beschrijving te geven van de beperkingen van de onderzochte, ongeacht of deze voortvloeien uit het ongeval.

o Gevraagd wordt of de medische eindtoestand al is bereikt.

– Ter zake van de situatie zonder ongeval:

o Gevraagd wordt naar klachten, afwijkingen en beperkingen die de onderzochte voorafgaand aan het ongeval al had.

o Gevraagd wordt naar klachten, afwijkingen en beperkingen die ook zouden zijn ontstaan als het ongeval de onderzochte niet was overkomen.

In zijn rapport van 1 maart 2022 heeft Kurris op de vraag “wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?” het volgende geantwoord:

“Betrokkene heeft fysieke en cognitieve klachten zonder onderliggende neurologische diagnose.

Deze klachten kunnen differentiaal diagnostisch afkomstig zijn van een chronisch geworden pijnsyndroom, dat door de neuroloog wordt getypeerd als een whiplash associated disorder graad II.

Anderzijds betreffen het klachten die het gevolg kunnen zijn van een niet-neurologische aandoening, namelijk de milde slaapapneu die de longarts vaststelde. Als laatste optie noem ik psychische problematiek in de vorm van een surmenage/burn-out of een geagiteerde depressie door de enorme werkbelasting in combinatie met de grote ambitie/gedrevenheid van betrokkene.

Vooralsnog is alleen de slaapapneu medisch geobjectiveerd.

De linkerschouder vertoont een painful arc. Deze zou samen kunnen hangen met impingement (inklemming), een aandoening van de schoudermanchet (schoudercuff) of pezen, danwel artrose (slijtage van het AC-gewricht, dat aan het einde van het sleutelbeen zit).

Deze problematiek zou een verklaring kunnen vormen voor de pijnklachten aan de linkerzijde van de nek en de linkerschouder. Het betreft een degeneratieve aandoening (slijtage), wat gezien de leeftijd van betrokkene nou eenmaal vaak voorkomt.”

Ter zake van de vraag naar de bestaande beperkingen van [verzoeker] heeft Kurris het volgende geantwoord:

“Op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren zie ik geen medische beperkingen. Ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen zijn er beperkingen voor buigen en frequent buigen. Beide acht ik beperkt.

Hetzelfde geldt voor gebogen en/of getordeerd actief zijn, dat maximaal vijf minuten aaneengesloten kan plaatsvinden.

Verder zijn er beperkingen voor bovenhandse activiteiten langer dan vijf minuten. Betrokkene kan zijn hoofd niet langere tijd in een uiterste stand naar links houden, zodat ook hiervoor beperkingen moeten worden vastgesteld.

Qua arbeidsduur acht ik werken ’s avonds laat (>22:00) en ’s nachts beperkt.”

De vraag naar de medische eindtoestand beantwoordt Kurris als volgt:

“Deze vraag is lastig te beantwoorden, aangezien ik geen letsel heb geconstateerd. Voor het constateren van letsel zijn immers medisch objectiveerbare afwijkingen noodzakelijk. De neuroloog concludeerde tot een whiplash associated disorder en hiervan is bekend dat de klachten op langere termijn in de loop van de jaren tot decennia geleidelijk kunnen verminderen en verdwijnen.

(…)

De slaapapneu en de psychische problematiek zijn in beginsel behandelbare aandoeningen. De verhoogde spierspanning en de daaruit voortvloeiende klachten en secundaire verschijnselen kunnen verbeteren met een traject van multidisciplinaire begeleiding. Succes hiervan is niet verzekerd, maar ook niet uitgesloten.”

Op de vraag of de klachten en afwijkingen er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval [verzoeker] niet was overkomen, geeft Kurris het volgende antwoord:

“Ja, dit betreft de slaapapneu en klachten die passen bij de mogelijke surmenage/burn-out. Ook geldt dit voor de astma en schouderklachten (painfull arc).

(…)

Er kan gezien het geleidelijk ontstaan en beloop van de klachten geen onderscheid worden gemaakt naar beloop met en zonder het ongeval. Ook zonder het ongeval zouden de slaapapneu en de zeer forse arbeidsbelasting een vergelijkbaar beloop hebben kunnen opgeleverd. Ik kom onder meer tot deze conclusie aangezien er geen sprake is van medisch objectiveerbare ongevalsgerelateerde afwijkingen. Daardoor kan het beloop van de ongevalsgerelateerde klachten medisch gezien niet hard worden gemaakt. Het toenemen van de klachten past niet bij ongevalsgevolgen en de klachten van betrokkene zijn te aspecifiek om iets over de oorzaak te zeggen.”

Tot slot merkt Kurris nog het volgende op:

“De bevindingen en conclusies van de rapporterend neuroloog op diens vakgebied zijn voor mij als verzekeringsarts zwaarwegend bij het vormen van mijn oordeel. Voor zover er aandoeningen buiten diens specifieke competentie spelen, zoals de slaapapneu en de vermoede surmenage/burn-out ligt dat echt anders. Vandaar dat ik met betrekking tot de slaapapneu en gevolgen van de hoge psychische belasting andere conclusies trek dan deze vakspecialist.”

[verzoeker] heeft bezwaren geuit tegen het rapport van Kurris . In een e-mail van 15 december 2021 aan de rechtbank schrijft zijn advocaat dat het de bedoeling was dat Kurris de beperkingen van [verzoeker] zou duiden waarbij hij zich diende te baseren op de bevindingen van neuroloog [deskundige 1] . Kurris is echter afgeweken van het primaire causale verband dat [deskundige 1] heeft vastgesteld, te weten dat sprake is van een whiplash associated disorder en dat [verzoeker] zonder het ongeval niet in die situatie zou zijn terecht gekomen. [verzoeker] heeft daarom verzocht een nieuwe deskundige te benoemen die op basis van een andersluidende vragenlijst nogmaals een verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal uitvoeren.

Euro Insurance heeft bij e-mail van 9 februari 2022 de bezwaren van [verzoeker] tegen het rapport van Kurris van de hand gewezen.

De rechtbank heeft bij e-mail van 17 februari 2022 laten weten kennis te hebben genomen van de bezwaren van [verzoeker] en de reactie van Euro Insurance. Partijen wordt medegedeeld dat er voor een benoeming van een nieuwe deskundige in de lopende procedure geen ruimte is.

4Procedure bij de rechtbank

4.1

[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht (opnieuw) een voorlopig deskundigenbericht te gelasten met benoeming van een verzekeringsgeneeskundige ter beantwoording van de in het verzoekschrift geformuleerde vragen. Deze vragen houden – samengevat weergegeven – het volgende in:

o Welke belemmeringen en beperkingen ondervindt [verzoeker] bij het verrichten van activiteiten van het dagelijks leven?

o Welke beperkingen kunnen worden geduid als gevolg van het ongeval?

o Zijn er beperkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook verwacht hadden kunnen worden, als de schadeveroorzakende gebeurtenis [verzoeker] niet was overkomen? En zo ja, om welke klachten, afwijkingen en beperkingen gaat het dan?

4.2

Euro Insurance heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van [verzoeker] .

4.3

De rechtbank heeft het volgende overwogen.

4.3.1.

Een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht moet worden toegewezen mits het ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met een deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is slechts anders indien sprake is van strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid of een ander zwaarwichtig belang dat zich tegen toewijzing van het verzoek verzet.

4.3.2.

[verzoeker] wil een tweede onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige naar zijn beperkingen. Een dergelijke herhaling van zetten is in beginsel in strijd met de goede procesorde, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een tweede deskundigenbericht rechtvaardigen of als er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren worden ingebracht tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het eerste deskundigenbericht die maken dat dit geen duidelijkheid geeft over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en dus onbruikbaar is om de procespositie te bepalen.

4.3.3.

De rechtbank treedt niet in de vraag of de bevindingen van de deskundige al dan niet moeten worden gevolgd. Beantwoording van die vraag is immers voorbehouden aan de bodemrechter. De enkele omstandigheid dat een van partijen het oneens is met de inhoud van het rapport en de daarin verwoorde conclusies is dus onvoldoende om het rapport terzijde te schuiven en een nieuwe expertise te vragen waarin vergelijkbare vragen opnieuw worden voorgelegd aan een andere deskundige.

4.4

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen wegens strijd met de goede procesorde wegens het ontbreken van voldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht van Kurris . Het rapport is op deugdelijke wijze tot stand gekomen. De stelling van [verzoeker] dat Kurris heeft nagelaten bij zijn onderzoek het rapport van [deskundige 1] tot uitgangspunt te nemen, gaat niet op. Dat geldt ook voor de stelling van [verzoeker] dat aan Kurris de verkeerde vraagstelling is voorgelegd.

5Beoordeling in hoger beroep

5.1

In hoger beroep heeft [verzoeker] onder aanvoering van vijf grieven het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen.

5.2

Euro Insurance heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de door [verzoeker] bestreden beschikking.

5.3

[verzoeker] heeft in hoger beroep – terecht – niet het uitgangspunt van de rechtbank betwist dat het gelasten van een tweede onderzoek door een nieuwe verzekeringsgeneeskundige in beginsel in strijd is met de eisen van een goede procesorde, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een tweede deskundigenbericht rechtvaardigen of als er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren worden ingebracht tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het eerste deskundigenbericht. Ook het hof zal hiervan uitgaan.

5.4

De grieven 1 en 2 van [verzoeker] strekken ten betoge dat er wel degelijk dergelijke steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht van Kurris bestaan, omdat – kort gezegd – Kurris buiten zijn opdracht is getreden door na te laten het rapport van [deskundige 1] tot uitgangspunt te nemen. Volgens [verzoeker] heeft Kurris ten onrechte zijn eigen medische oordeel in de plaats gesteld van het oordeel van [deskundige 1] . Kurris had moeten uitgaan van de diagnose van [deskundige 1] : whiplash associated disorder, graad 2. Hij had vervolgens enkel de met die diagnose gepaard gaande beperkingen moeten vaststellen.

5.5

Naar het oordeel van het hof is Kurris niet buiten zijn opdracht getreden door bij de beantwoording op de vraag naar de oorzaak van de beperkingen van [verzoeker] , acht te slaan op al diens medische gegevens en niet alleen op de door [deskundige 1] gestelde diagnose. Aan Kurris is immers onder meer de vraag voorgelegd om zowel diagnose als een differentiaaldiagnose te stellen. Daaruit volgt dat hij zich niet alleen diende te baseren op de bevindingen van [deskundige 1] , maar ook acht moest slaan op andere medische informatie. Op grond van de aan Kurris voorgelegde vraagstelling kon dus niet van hem worden verlangd dat hij enkel de diagnose van [deskundige 1] tot uitgangspunt nam. Zoals Euro Insurance in het verweerschrift in hoger beroep (nrs. 2.10/2.11) heeft toegelicht, zou dit ook niet stroken met de taak die een verzekeringsgeneeskundige in zijn algemeenheid heeft.

5.6

Denkbaar is dat Kurris in zijn rapport een onjuiste weging heeft gemaakt, bijvoorbeeld als het gaat om de causaliteit tussen [verzoeker] ’s klachten en het ongeval. Of dat het geval is, zal echter door de rechter in de hoofdzaak moeten worden beslist in een eventuele aansprakelijkheidsprocedure. Een onjuiste weging vormt in de gegeven omstandigheden een onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek tot benoeming van een tweede verzekeringsarts als deskundige. Daarbij acht het hof mede van belang dat Kurris zich rekenschap ervan heeft gegeven en heeft toegelicht dat en waarom hij, als verzekeringsgeneeskundige, op het punt van de slaapapneu en gevolgen van de hoge psychische belasting andere conclusies trekt dan de neuroloog.

5.7

De grieven 1 en 2 zijn dus ongegrond.

5.8

De grief 3 houdt in dat Kurris volgens [verzoeker] is uitgegaan van een onjuiste vraagstelling. Er is aan Kurris een IWMD-vraagstelling voorgelegd, terwijl hem had moeten worden gevraagd om op basis van de rapportage van [deskundige 1] [verzoeker] ’s beperkingen in kaart te brengen. Om deze reden moet, aldus de grief 4, een nieuwe deskundige worden benoemd, althans moet aan Kurris worden gevraagd om zijn rapport aan te vullen op basis van de door [verzoeker] voorgestelde vragen.

5.9

Het hof stelt voorop dat in de beschikking van 25 januari 2021 uitdrukkelijk een onderzoek is bevolen door deskundige Kurris ter beantwoording van de IWMD-vraagstelling. De rechtbank heeft dit klaarblijkelijk op deze manier gedaan, omdat [verzoeker] dit in zijn eerste verzoekschrift voor een voorlopig deskundigenbericht zo heeft verzocht. De bij de beschikking van 25 januari 2021 aan Kurris voorgelegde vragen zijn dan ook niet ‘onjuist’. Integendeel, het gaat om een gestandaardiseerde vraagstelling die in gerechtelijke procedures veelvuldig wordt gebruikt om bij letselschades het causaal verband met het ongeval vast te kunnen stellen. De omstandigheid dat [verzoeker] inmiddels tot het inzicht is gekomen dat er andere vragen aan de verzekeringsdeskundige hadden moeten worden voorgelegd, betekent nog niet dat er steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen het rapport van Kurris bestaan. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om een andere verzekeringsarts te benoemen die op basis van alternatieve vragen nogmaals een verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitvoert of om Kurris te vragen zijn onderzoek nogmaals uit te voeren en daarbij alternatieve/aanvullende vragen te beantwoorden.

5.10

Het vorenstaande betekent dat ook de grieven 3 en 4 geen succes hebben.

5.11

Kortom, het hof is van oordeel dat de rechtbank [verzoeker] ’s verzoek terecht heeft afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde omdat niet kan worden vastgesteld dat er voldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het deskundigenbericht van Kurris bestaan. Hieruit volgt dat de grief 5, waarmee wordt opgekomen tegen de kostenveroordeling, faalt.

5.12

Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep doel mist. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en [verzoeker] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

6Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 oktober 2022;

veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Euro Insurance tot op heden begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.366,- aan salaris advocaat.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, P.M. Verbeek en H.J. van Kooten, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey