Hof: werkgever aansprakelijk ex art. 7:658 BW voor beknelde voet op pallettruck, onvoldoende maatregelen en instructies

Samenvatting:

Werknemer raakt met voet bekneld tussen pallettruck en aanrijdbeveiliging. Het hof concludeert dat er een reële voorzienbare kans bestond dat in de uitoefening van het werk door een botsing ernstig letsel kon worden opgelopen. 1. Het hof oordeelt dat werkgever niet zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs van haar mocht worden gevergd om een ongeval te voorkomen. Het gevaar vanwege het gebruikelijke achteruitrijden schuilt vooral in het onbeschermd zijn van de achterzijde van de pallettruck.  Van werkgever had verlangd mogen worden dat zij had verduidelijkt waarom het gebruik van deze pallettrucks met dichte achterkant. 2.  Daarnaast heeft werkgever ook niet voldoende en adequate instructies gegeven. De opleiding heeft er hoofdzakelijk uit heeft bestaan dat er gedurende een zekere periode steeds een collega meekeek.  Niet is gebleken dat in de opleiding voldoende wordt stilgestaan bij calamiteiten. Het hof acht de werkgever aansprakelijk ex art. 7:658 BW.

ECLI:NL:GHARL:2021:11435, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 200.263.733 (rechtspraak.nl)

ECLI:NL:GHARL:2021:11435

Instantie

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak

07-12-2021

Datum publicatie

15-12-2021

Zaaknummer

200.263.733

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

Arbeidsongeval, artikel 7:658 BW. Voet bekneld tussen pallettruck en object. Werkgever heeft onvoldoende instructie en training hoe om te gaan met calamiteiten.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.263.733

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 7744693)

arrest van 7 december 2021

in de zaak van

1.de besloten vennootschap Pon Logistics B.V.

gevestigd te Leusden,

2.de rechtspersoon naar Iers recht

Zurich Insurance plc.,

gevestigd te Dublin (Ierland),

appellanten,

in eerste aanleg: eisers,

hierna: Pon en Zurich,

advocaat: mr. J. Streefkerk,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. J.G. Keizer.

1Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Na het tussenarrest van 4 mei 2021 heeft [geïntimeerde] een globaal schadeoverzicht met producties aan het hof en de wederpartij gestuurd. Op 3 november 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij partijen hun standpunt aan de hand van pleitnotities hebben toegelicht en waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Pon heeft daarop bij brief van 27 november 2021 van mr. Streefkerk gereageerd. Er zal nu arrest worden gewezen.

  1. De beoordeling door het hof

De beslissing

2.1

[geïntimeerde] heeft van 1 december 2015 tot en met 4 april 2016 als uitzendkracht gewerkt bij Pon. Op 4 april 2016 is hem in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval overkomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Pon voor de gevolgen van dat ongeval aansprakelijk is. Het hof is het daarmee eens. Het hoger beroep treft dus geen doel. Het hof zal hierna uitleggen waarom het zo oordeelt.

De motivering

2.2 Het ongeval heeft plaatsgevonden in de uitoefening van het werk. Pon heeft geen beroep gedaan op opzet of bewuste roekeloosheid van [geïntimeerde] . Dit betekent dat Pon op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval tenzij Pon aantoont dat zij zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [geïntimeerde] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden. De centrale vraag is of Pon daaraan heeft voldaan.

2.3

Het hof gaat uit van het volgende. [geïntimeerde] werkte in het magazijn. Hij laadde bakken met goederen op een pallettruck en reed deze naar een dock waar de goederen in de vrachtwagen werden geplaatst. De pallettruck waarop [geïntimeerde] reed heeft een open achterkant en een dichte rechterzijkant en voorkant. De pallettruck heeft twee lepels om de lading te vervoeren. Met een rijschakelaar op het bedieningspaneel wordt de pallettruck in beweging gebracht. Bij de linkervoet zit een zogenaamde dodemansknop die moet worden ingedrukt tijdens het rijden en moet worden losgelaten wanneer de pallettruck (acuut) tot stilstand moet worden gebracht. [geïntimeerde] heeft tijdens een eerdere dienstbetrekking bij PostNL op

20 november 2014 een interne opleiding tot het bedienen van een elektrische palletheffer gevolgd en een certificaat behaald. Onbetwist is dat [geïntimeerde] bij PostNL op een kleinere pallettruck heeft gereden met minder vermogen en maar één lepel.

In het magazijn staan stalen H-balken die geelgekleurd zijn. Onderaan die balken, op een hoogte van 23 centimeter, zit een stalen aanrijdbeveiliging. De Arbeidsinspectie heeft het ongeval onderzocht, een boeterapport opgemaakt en Pon een boete opgelegd omdat overtredingen zijn vastgesteld. De Arbeidsinspectie heeft onder andere vastgesteld dat op de pallettruck aan de zij- en achterkant en op de aanrijdbeveiliging diverse beschadigingen en laksporen zitten. [geïntimeerde] heeft in het verlengde daarvan onbetwist aangevoerd dat het vaker voorkomt dat er met de pallettruck tegen de aanrijdbeveiliging wordt gereden.

Op de werkvloer in het magazijn staan altijd stapels met bakken. Op 4 april 2016 stond in ieder geval een stapel met twee bakken met een hoogte van zo’n 1,80 meter in de buurt van een H-balk. [geïntimeerde] reed die avond na een koffiepauze achterwaarts het magazijn in. Dit achterwaarts rijden (en vooruit als de pallettruck beladen is) is, zo stelt het hof vast op grond van de verklaring van [naam1] tegenover de Arbeidsinspectie, de gebruikelijke manier om met de pallettruck te rijden. Er werd die dag voor het eerst met een nieuw systeem gewerkt waardoor er minder ruimte beschikbaar was, de bakken dichter op elkaar stonden en het was drukker dan normaal, zo heeft [naam1] verklaard. Verder volgt uit de verklaringen van [naam1] en [naam2] , een collega van [geïntimeerde] , dat het risico bij het gebruik van pallettrucks vooral bestaat uit het bekneld komen zitten met voeten en of benen. Volgens [naam1] ziet hij wekelijks dat met de voet buiten de cabine wordt gereden. Ter zitting heeft [naam3] bevestigd dat naarmate werknemers ervarener worden zij in dit opzicht nonchalanter worden.

2.4

Partijen zijn het niet eens over de precieze toedracht van het ongeval. Volgens [geïntimeerde] heeft hij, terwijl hij bezig was de pallettruck achterwaarts over de werkvloer te manoeuvreren, kijkend over afwisselend beide schouders, de H-balk over het hoofd gezien, kwam die balk opeens “op hem af “ en vreesde hij dat hij die balk met zijn hoofd zou raken. Hij is in paniek geraakt en kennelijk, [geïntimeerde] weet niet meer hoe, van de pallettruck afgegaan/afgeraakt. Daarbij is zijn rechtervoet buitenboord geraakt en bekneld geraakt tussen de aanrijdbeveiliging en de pallettruck. Volgens Pon is deze gang van zaken (natuurkundig) onmogelijk. Het komt er volgens Pon op neer dat [geïntimeerde] achterwaarts reed met zijn rechtervoet buiten boord. Hij heeft door onoplettendheid of een stuurfout de H-balk over het hoofd gezien en is vervolgens in aanraking gekomen met de H-balk waardoor zijn voet bekneld is geraakt. Pon heeft expliciet bewijs aangeboden van de door haar gestelde ongevalstoedracht.

2.5

Pon – op wie de stelplicht rust – heeft met betrekking tot de op haar rustende zorgplicht het volgende aangevoerd. Nadat [geïntimeerde] een tijd had gewerkt en de systemen had leren kennen is hij begonnen met het incidenteel wegrijden van lege bakken. Omdat dat goed ging, is hij vanaf 18 januari 2016 dagelijks begeleid door een opleider die voortdurend met hem meeliep en aan het einde van die week werd gekeken of [geïntimeerde] de werkzaamheden alleen kon. Gedurende twee weken tot een maand daarna is [geïntimeerde] begeleid door laadmeesters. Tijdens dit onderdeel van de opleiding ‘wordt alles steeds doorgesproken en in de praktijk getest. (…) Dit onderdeel duurt minimaal twee weken tot circa een maand. In deze periode wordt de betrokkene voortdurend in de gaten gehouden.”, aldus de verklaring van [naam1] van april 2019. Het enige onderdeel van de opleiding/instructie dat [geïntimeerde] niet heeft gehad – in verband met een wachtlijst – was een afsluitende training bestaande uit een anderhalf uur durende test met eerst een theoriegedeelte en daarna een praktijkgedeelte waarin werd gereden met de pallettruck. Omdat [geïntimeerde] al een certificaat had, was die training voor hem echter niet noodzakelijk, hij kon immers al rijden. Wat betreft instructies met betrekking tot calamiteiten heeft Pon ter zitting bij het hof – in reactie op hetgeen [geïntimeerde] daarover in zijn laatste akte heeft geschreven zodat dit onderdeel uitmaakt van het debat in hoger beroep – verklaard dat de instructie die wordt gegeven luidt om in dat geval je schrap te zetten en voeten en ledematen binnen boord te houden. Verder wordt dagelijks de instructie gegeven om de voeten binnen boord te houden. Gelet op de oorzaak van het ongeval – [geïntimeerde] heeft niet opgelet en zijn voet buiten boord gehouden – terwijl juist daarop gerichte instructies waren gegeven, is er geen sprake van een tekortschieten in de zorgplicht, aldus Pon.

2.6 Volgens [geïntimeerde] heeft een collega hem in december 2015 gevraagd of hij op de pallettruck kon rijden. [geïntimeerde] heeft daarop gezegd dat hij dat kon en sindsdien rijdt hij op de pallettruck. Volgens [geïntimeerde] heeft hij nooit enige uitleg of instructie gehad en is hij nooit beoordeeld of begeleid, althans, hij heeft er niets van gemerkt. Er werd inderdaad wel eens gezegd dat de voeten binnen boord moesten worden gehouden maar niet dagelijks, zoals Pon beweert. Specifieke instructies of training voor een calamiteit zoals dreigende aanrijding zijn niet gegeven, ook niet de instructie om je in dat geval schrap te zetten en lijf en ledematen binnen boord te houden.

2.7

De aard en inhoud van de door een werkgever te treffen maatregelen en te geven aanwijzingen hangt onder meer af van de mate van waarschijnlijkheid dat zich een arbeidsongeval kan voordoen en de aard en ernst ervan. Gelet op de feitelijke situatie op de werkvloer waar bakken staan en andere trucks rijden, bestond er naar het oordeel van het hof een gerede kans dat een pallettruck, zeker bij het achteruit rijden, in botsing komt met (bijvoorbeeld) een op de werkvloer aanwezig voorwerp (zoals een stapel bakken, de H-balken). Vaststaat ook dat – gelet op de sporen op de pallettruck en aanrijdbeveiliging – er regelmatig tegen de aanrijdbeveiliging werd gebotst. Dat de H-balken er altijd al staan en stilstaan, maakt dit niet anders. Wanneer een bestuurder zijn aandacht nodig heeft om achterwaarts koers te bepalen rondom stapels met bakken, die in het geval van [geïntimeerde] ook nog vrijwel dezelfde hoogte hadden als zijn lengte, dan kan dat meebrengen dat een object, al dan niet doordat de aandacht is verslapt, over het hoofd wordt gezien. Dit is niet zodanig onwaarschijnlijk dat Pon daarmee, bij de aard en inhoud van de instructies en maatregelen die zij haar werknemers geeft, geen of nauwelijks rekening hoefde te houden. Juist omdat het gebruikelijk was om achteruit te rijden en de achterzijde van de pallettruck open is, was er naar het oordeel van het hof een aanzienlijke kans dat wanneer lichaamsdelen niet nauwkeurig binnen de pallettruck werden gehouden, ernstig letsel zou kunnen optreden wanneer de pallettruck in botsing zou komen. Dit was in het bijzonder voorzienbaar omdat Pon wist dat het, ondanks regelmatig waarschuwing, regelmatig voorkwam dat bestuurders hun voet niet in de pallettruck hielden. Daar komt nog bij dat de aanrijdbeveiliging op dezelfde hoogte zit als het plateau van de pallettruck waar de bestuurder op staat en dus ter hoogte van de positie van de voeten, hetgeen het risico op ernstig letsel nog eens vergroot. Het hof concludeert dat er een reële voorzienbare kans bestond dat in de uitoefening van het werk door bijvoorbeeld een botsing ernstig letsel kon worden opgelopen.

2.8

Zelfs wanneer veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de door Pon geschetste feitelijke toedracht en van de door Pon gestelde gegeven instructies en genomen maatregelen (rechtsoverweging 2.5), dan nog oordeelt het hof dat Pon niet zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs van haar mocht worden gevergd om een ongeval als [geïntimeerde] is overkomen, te voorkomen. Het hof stelt allereerst vast, [geïntimeerde] heeft dat bij herhaling (ook onder verwijzing naar foto’s, zie bijvoorbeeld punt 19 pleitnota eerste aanleg) aangevoerd en Pon is daar verder niet inhoudelijk op ingegaan, dat er pallettrucks op de markt zijn met een dichte achterkant en waarvan de zijkanten open (dus zonder hekje) zijn. Zoals gezegd schuilt het gevaar vanwege het gebruikelijke achteruitrijden vooral in het onbeschermd zijn van de achterzijde van de pallettruck (in combinatie met het gegeven dat de aanrijdbeveiliging op dezelfde hoogte zit als het plateau van de pallettruck waar de bestuurder op staat en dus ter hoogte van de positie van de voeten, hetgeen het risico op ernstig letsel nog eens vergroot). Een pallettruck waarvan de achterkant dicht is, beschermt het lichaam van bestuurders aan de achterzijde. Van Pon had verlangd mogen worden dat zij had verduidelijkt waarom het gebruik van deze pallettrucks met dichte achterkant en met (zoals op de foto’s te zien is) open zijkanten waar eenvoudig in en uit kan worden gestapt en die het lichaam aan de achterzijde (de rijrichting) beschermen, redelijkerwijs van haar niet kan worden verlangd dan wel wat de afwegingen zijn geweest om niet voor dit type pallettruck te kiezen. Dat heeft Pon niet gedaan. In zoverre is het hof dan ook van oordeel dat Pon een redelijke, van Pon te vergen maatregel die het letsel had kunnen voorkomen, niet heeft getroffen.

2.9

Daarnaast heeft Pon ook niet voldoende en adequate instructies gegeven. Uit de beschrijving van Pon van de opleiding die [geïntimeerde] bij Pon zou hebben genoten, blijkt dat de opleiding er hoofdzakelijk uit heeft bestaan dat er gedurende een zekere periode steeds een collega meekeek of [geïntimeerde] het besturen van een pallettruck naar behoren verrichtte. Niet is gebleken dat in de opleiding van Pon of die van PostNL, voldoende wordt stilgestaan bij calamiteiten. Pon heeft aangevoerd dat zij dat wel doet door werknemers te vertellen dat in geval van een calamiteit de ledematen binnen boord moeten worden gehouden en dat men zich schrap moet zetten. Deze enkele mondelinge instructie speelt naar het oordeel van het hof echter onvoldoende in op het gegeven dat wanneer zich een calamiteit zoals een dreigende botsing voordoet, er niet altijd rationeel, overeenkomstig de gegeven instructie, wordt gehandeld. Mensen kunnen in zo’n situatie in paniek raken en dan niet in staat blijken de theorie – zet je schrap en houdt ledematen binnen boord – toe te passen. Een instructie kennen is nu eenmaal niet hetzelfde als (onder druk, in een stresssituatie) die instructie correct uitvoeren. Gelet op de reële kans dat zich aanrijdingen kunnen voordoen met mogelijk ernstig letsel mocht van Pon worden verlangd dat zij haar werknemers diepgaander trainde in of instrueerde over noodsituaties zodat zij meer doordrongen waren van en inzicht hadden in het effect van een schrikreactie op het handelen en de mogelijke gevolgen. De enkele instructie lijf en ledematen binnen boord te houden en je schrap te zetten is gelet op kans op ernstig letsel kortom onvoldoende.

2.10

Pon heeft bij herhaling aangevoerd dat zij dagelijks haar werknemers instrueert de voeten binnen boord te houden, dat zij niet meer kan doen dan dat en dat het letsel niet zou zijn opgetreden wanneer [geïntimeerde] zijn voet binnen boord had gehouden. Zelfs als het zo is dat [geïntimeerde] zijn voet uit nonchalance buiten de pallettruck liet hangen, dan geldt dat, zoals door diverse personen aan de zijde van Pon is verklaard, dit een bekend verschijnsel was. Pon moest er dus ook rekening mee houden dat de instructie om de voeten binnen boord te houden niet voorkwam dat werknemers toch uit nonchalance of routine in de loop van hun dienst hun voet buiten boord lieten hangen. Juist vanwege die risico verhogende omstandigheid waarmee Pon bekend was en die bij meerdere werknemers aan de orde was, diende Pon adequatere instructie te geven, zoals hiervoor is geoordeeld, over de wijze waarop werknemers dienen te handelen in geval van calamiteiten. Zoals gezegd ontbrak een adequate instructie of training toegespitst op noodsituaties.

2.11

Uit het voorgaande volgt dat Pon aansprakelijk is voor de gevolgen van het [geïntimeerde] overkomen ongeval omdat Pon – mede in het licht van het verweer van [geïntimeerde] – onvoldoende heeft aangevoerd voor de door haar gestelde conclusie dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen en instructies heeft gegeven die redelijkerwijs van haar mochten worden verlangd om het ongeval te voorkomen. Omdat de toedracht van het ongeval voor dit oordeel niet van belang is – in beide scenario’s luidt het oordeel dat Pon aansprakelijk – en ook overigens geen feiten zijn gesteld door Pon die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van Pon.

2.12

Pon wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten in hoger beroep veroordeeld. Die kosten bedragen aan de zijde van [geïntimeerde] € 324,- aan griffierecht en

€ 2.785,- aan salaris advocaat.

3De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt de deelgeschilbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2018;

veroordeelt Pon in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,- aan griffierecht en op € 2.785,-.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, L.R. van Harinxma thoe Slooten en H.M.J. van den Hurk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey