Hof: werkgever aansprakelijk voor letselschade apothekersassistente na sprong uit raam bij overval nachtapotheek

Samenvatting:

Apothekersassistente springt uit het raam bij overval nachtapotheek en loopt letsel op. Het hof oordeelt dat de werkgever niet aan haar zorgplicht ex art 7:658 BW heeft voldaan. Gelet op de vestigingsplaats (in regio waren in de regio al eerder meerdere apotheken doelwit van inbraken), de branche (apotheek met waardevolle goederen), de openingstijden (24 uur per dag), de aanwezigheid van slechts één werknemer in de nachtelijke uren en de aanwezigheid van contant geld, diende de apotheek er naar het oordeel van het hof mee rekening te houden dat haar apotheek zou kunnen worden overvallen. Gezien het risico op een overval, heeft de apotheek haar werknemers geen voldoende beveiligde werkplek geboden. Naar het oordeel van het hof had de apotheek kunnen en moeten bedenken dat ook voor de achterzijde van het pand extra veiligheidsmaatregelen nodig waren, zeker in de nachtelijke uren.

ECLI:NL:GHSHE:2015:453


Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Datum uitspraak

10-02-2015

Datum publicatie

11-02-2015

Zaaknummer

HD 200.145.583_01

Rechtsgebieden

Civiel recht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

Arbeidszaak. Zorgplicht werkgeefster ex artikel 7:658 BW; nachtelijke overval op apotheek; maatstaf: heeft werkgeefster al die maatregelen genomen en al die aanwijzingen gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen?

Wetsverwijzingen

Burgerlijk Wetboek Boek 7 658, geldigheid: 2015-02-11

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2015-0155

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.145.583/01

arrest van 10 februari 2015

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna aan te duiden als [appellante],

advocaat: mr. F.C. Schirmeister te Maastricht,

tegen

Apotheek [de apotheek] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

hierna aan te duiden als [de apotheek],

advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg,

op het bij exploot van dagvaarding van 31 maart 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 januari 2014, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [de apotheek] als gedaagde.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 508213 CV EXPL 13 -216)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het vonnis van 31 juli 2013.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

·        

de dagvaarding in hoger beroep;

·        

de memorie van grieven, met producties en een wijziging van eis;

·        

de memorie van antwoord;

·        

het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.1.

Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief aangevoerd, zodat ook het hof deze vaststelling tot uitgangspunt zal nemen en deze waar nodig nog zal aanvullen.

3.1.2.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

a.     [de apotheek] exploiteert een apotheek aan [het adres] te [vestigingsplaats]. De apotheek maakt onderdeel uit van de organisatie Mediq Apotheek en is 24 uur per dag geopend.

b.    [appellante] is van mei 2011 tot mei 2013 bij [de apotheek] in dienst geweest als apothekersassistente.

c.     Op 12 februari 2012 had [appellante] dienst als nachtassistente en was zij als enige aanwezig in het pand.

d.    Rond 03.00 uur die nacht zijn drie personen via de achterzijde de apotheek binnengedrongen. [appellante] bevond zich toen op de bovenverdieping.

e.    Nadat twee van de vermomde inbrekers de verdieping waar [appellante] zich bevond hadden betreden, is zij uit angst uit een raam aan de voorzijde van de apotheek gesprongen.

f.      Ten gevolge van de sprong uit het raam is haar rechterenkel verbrijzeld, heeft zij een fractuur aan haar stuitje opgelopen en heeft zij twee wervels gebroken.

g.    [appellante] is van 12 februari 2012 tot 7 maart 2012 verpleegd in het Academisch Ziekenhuis Maastricht en heeft daarna intern bij Adelante te [plaats] gerevalideerd tot 23 maart 2012.

h.    [appellante] is arbeidsongeschikt geweest vanaf het ongeval tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per mei 2013 eindigde. Zij ontvangt een uitkering van het UWV.

i.      Partijen zijn het erover eens dat [appellante] haar schade tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden heeft geleden en dat zij daarbij niet opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld.

3.2.1.

In de onderhavige procedure vordert [appellante] om [de apotheek] – bij arrest uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen tot:

– vergoeding van alle door [appellante] als gevolg van de schadegebeurtenis van 12 februari 2012 geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, met daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 13 februari 2012 dan wel vanaf een door de rechter nader te bepalen datum tot het moment van algehele voldoening;

– betaling aan [appellante] van alle door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 7.402,67;

– betaling van de proceskosten, het nasalaris van € 199,00 daaronder begrepen, en de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het te wijzen arrest.

3.2.2.

Aan deze vorderingen heeft [appellante], kort samengevat, in eerste aanleg het volgende ten grondslag gelegd. [appellante] houdt [de apotheek] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de door haar geleden schade. Zij stelt dat [de apotheek] in onvoldoende mate heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht en er niet alles aan gedaan heeft om voorvallen als de onderhavige te voorkomen.

3.2.3.

[de apotheek] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3.1.

In het tussenvonnis van 31 juli 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.

3.3.2.

In het eindvonnis van 29 januari 2014 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat een overval buiten de normale te verwachten risico’s voor [de apotheek] lag, en geoordeeld dat [de apotheek] heeft voldaan aan haar zorgverplichtingen zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW en niet aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden ten gevolge van de overval.

Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.

3.4.

[appellante] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.

[appellante] heeft daarbij de grondslag van haar vorderingen in hoger beroep uitgebreid met een beroep op artikel 7:611 BW en gesteld dat [de apotheek] tevens op grond van laatstgenoemd artikel aansprakelijk is voor haar schade.

3.5.

Met de grieven is het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd.

3.6.

Grieven 1 tot en met 9 hebben in de kern alle betrekking op het oordeel van de kantonrechter dat [de apotheek] voldaan heeft aan haar zorgverplichtingen zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW en niet aansprakelijk is voor de schade die [appellante] heeft geleden ten gevolge van de overval en op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.7.

Bij de beoordeling van de grieven wordt het volgende voorop gesteld.

Vaststaat dat [appellante] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden. Het is dus aan [de apotheek] als werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen, kort gezegd, dat zij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Weliswaar is, zoals de Hoge Raad bij herhaling omtrent artikel 7:658 BW heeft overwogen, met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor de door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (zie HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3129). Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (zie HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225). Indien de werkgever ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van artikel 7:658 lid 2 de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico’s van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden (zie HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3017).

3.8.

[de apotheek] heeft ter onderbouwing van haar verweer dat zij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen, het volgende aangevoerd.

De overval was zeer onverwacht en brutaal. De overvallers hebben de verlichting aan de achterzijde van het pand onklaar gemaakt. Zij hadden een vuurwapen, droegen een bivakmuts en kwamen binnen door met stoeptegels een raam er volledig uit te slaan.

Met een overval als nu gepleegd behoefde juist deze apotheek, gelet op de hierna genoemde feiten en omstandigheden, geen rekening te houden.

[de apotheek] heeft een risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) laten verrichten. Daarin wordt het risico op een overval niet benoemd als risico verbonden aan de werkzaamheden in de apotheek. Evenmin worden er extra veiligheidsmaatregelen en/of instructie van het personeel aanbevolen. De apotheek was derhalve ook volgens de RI&E adequaat beveiligd.

Bekend was dat de apotheek niet was verlaten. Er brandde licht en er was iemand aanwezig. Het is eenvoudiger en minder riskant om in te breken in een verlaten pand.

Voor een apotheek gelden geen bijzondere veiligheidsvoorschriften. Desondanks heeft [de apotheek] een groot aantal maatregelen getroffen voor de veiligheid van haar personeel:

·        

De voorzijde van het pand is voorzien van een rolluik en een loket met gewapend glas;

·        

Het loket heeft een overvalalarm;

·        

Op de ramen aan de voorzijde bevinden zich stickers waarmee wordt aangegeven dat het pand elektronisch is beveiligd, alsmede stickers met de mededeling dat sprake is van camerabewaking;

·        

De achterzijde van het pand is voorzien van goed afgesloten deuren, goed hang- en sluitwerk, dubbele beglazing, ramen die niet geopend konden worden en een deurbel met ingebouwde camera;

·        

De achterzijde van het pand was goed verlicht en de verlichting was adequaat aangebracht;

·        

De parkeerplaats die zich aan de achterzijde van het pand bevindt, grenst aan een woonwijk met straatverlichting;

·        

Het pand maakt deel uit van een gesloten rij van meerdere panden;

·        

Vanaf 18.00 uur gaat aan de voorzijde het rolluik dicht en is alleen contact met klanten mogelijk via een gepantserd loket;

·        

In de apotheek is een mobiel overvalalarm aanwezig, een beveiligingscamera en een centraal alarmsysteem dat ingeschakeld wordt als er niemand meer in het pand aanwezig is;

·        

De deur aan de achterzijde van het pand gaat om 18.00 uur op slot. De deuren die zich daarachter in het pand bevinden, gaan ook op slot;

·        

Er is ’s nachts één kassa in gebruik en de in de apotheek aanwezige kluizen bevatten op elk moment maar weinig geld; de meeste transacties in de apotheek zijn niet contante betalingen maar pinbetalingen;

·        

De werknemers hebben de instructie bij een overval niet de held uit te hangen en de overvaller te geven wat hij wil.

Een andere instructie aan haar werknemers met betrekking tot het handelen bij een overval of het dragen van de alarmpieper zouden de overval niet hebben voorkomen.

Aangezien een overval niet rechtstreeks verband houdt met of inherent is aan de uitvoering van de werkzaamheden van een apothekersassistente, konden van [de apotheek] binnen het kader van haar zorgplicht niet méér veiligheidsmaatregelen en/of instructies gericht op het voorkomen van een overval verlangd worden dan zij al genomen en gegeven heeft, aldus [de apotheek].

3.9.

[appellante] heeft haar betwisting van het verweer van [de apotheek] als volgt onderbouwd.

De ruimtes waarin [appellante] werkzaam was en ook de achterzijde van het pand zijn niet adequaat beveiligd geweest. De achterzijde zelf is vrij toegankelijk geweest. [de apotheek] heeft zijn personeel niet geïnstrueerd om het toegangshek te sluiten, zodat het steeds open heeft gestaan. Aan de achterzijde is via het platte dak de eerste verdieping makkelijk bereikbaar geweest en men heeft zich door het ingooien van een ruit eenvoudig toegang kunnen verschaffen. Het platte dak heeft men kunnen betreden via het dak van het fietsenhok of de regenpijp en het betreden is op geen enkele wijze moeilijk gemaakt. Er is geen camera op het platte dak gericht. De verlichting is op eenvoudige wijze onklaar gemaakt kunnen worden.

[de apotheek] heeft [appellante] geen instructie gegeven hoe te handelen bij onraad of om de alarmpieper bij zich te dragen, terwijl zij gedurende de nacht als enige in het pand aanwezig was.

Nachtelijke inbraken zijn niet uitzonderlijk en inbrekers zoeken daarbij naar de plek van het pand die het minst beveiligd is om zich toegang te verschaffen. Vaak is dat de achterzijde, die het minst in het oog ligt. De Stichting Bedrijfsfonds Apotheken heeft gepubliceerd over overvallen op apotheken en heeft preventietips gegeven. Bovendien zijn er blijkens berichten in de krant en op internet kort voor de overval op de apotheek van [de apotheek] ook andere apotheken in de regio overvallen en neemt het aantal overvallen in Nederland toe. [de apotheek], die haar personeel ’s nachts laat werken in een apotheek waarin zich kluizen met geld en goederen van waarde bevinden (waaronder opiaten), had daarom meer op een inbraak/overval bedacht moeten zijn en had moeten zorgen voor een betere beveiliging en instructie van haar werknemers. Na de overval heeft [de apotheek] aan de achterzijde traliewerk voor de ramen, betere deuren en betere bekabeling van de verlichting laten aanbrengen en heeft zij haar werknemers de instructie gegeven de alarmpieper bij zich te dragen. Deze maatregelen had [de apotheek] echter voor de overval ook al kunnen nemen, aldus [appellante].

3.10.

Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

3.10.1.

Partijen hebben voor de beslechting van hun geschil de volgende vragen centraal gesteld:
a) Had [de apotheek] rekening moeten houden met een overval?

b) Had van [de apotheek] verwacht mogen worden dat zij voordat de overval zich voordeed meer maatregelen daartegen had genomen?

Andere gezichtspunten (ook wel bekend als de zogenaamde Kelderluik-criteria), zoals met welke mate van waarschijnlijkheid de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht en de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, zijn voor partijen kennelijk geen twistpunt.

Het hof beperkt zich dan ook tot beoordeling van de onder a) en b) geformuleerde vragen.

3.10.2.

Vooropgesteld dient te worden dat de lat voor een werkgever hoog ligt; niet snel mag worden aangenomen dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht.

3.10.3.

Ad a) Moest [de apotheek] rekening houden met een overval?

De volgende feiten en omstandigheden staan als niet of niet voldoende weersproken vast. [de apotheek] heeft een apotheek in het centrum van Maastricht. [de apotheek] houdt de apotheek 24 uur per dag open, dus ook ’s nachts. Zij laat ’s nachts één werknemer in de apotheek werken. In de apotheek heeft [de apotheek] kluizen en kassa’s met contant geld. Daarnaast bevinden zich in de apotheek uiteraard medicijnen, waaronder opiaten.

Gelet op de vestigingsplaats (in dezelfde tijd waren in de regio al eerder meerdere apotheken doelwit van inbraken en van ten minste een van die inbraken was [de apotheek] op de hoogte), de branche (een apotheek met waardevolle goederen, in de zin dat deze goederen beperkt beschikbaar zijn, een bijzondere werking hebben en veelal niet goedkoop zijn), de openingstijden (24 uur per dag en dus ook ’s nachts), de aanwezigheid van slechts één werknemer in de nachtelijke uren en de aanwezigheid van contant geld, diende [de apotheek] er naar het oordeel van het hof mee rekening te houden dat haar apotheek doelwit zou kunnen worden van een overval. Hieraan doet niet af dat een overval niet rechtstreeks verband houdt met en niet inherent is aan de uitvoering van de werkzaamheden van een apothekersassistente. Dat de mogelijkheid van een overval door [de apotheek] overigens ook zelf niet geheel werd uitgesloten, valt af te leiden uit de aanwezigheid van een overvalalarm bij het loket aan de voorzijde van de apotheek.

[de apotheek] heeft zich ter onderbouwing van haar standpunt mede beroepen op de uitgevoerde RI&E, die als productie 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg is overgelegd. [de apotheek] trekt daaruit de conclusie dat zij met een overval geen rekening hoefde te houden. Het hof volgt [de apotheek] daarin niet. In de eerste plaats blijkt niet met zoveel woorden dat bij de RI&E het risico op een overval is onderzocht. In de tweede plaats was er, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, naar het oordeel van het hof sprake van een zodanig risico op een overval, dat het door [de apotheek] zelf onderkend had moeten worden. Het feit dat de deskundige in het van de RI&E uitgebrachte rapport het risico op een overval niet heeft genoemd, maakt dat niet anders.

Het hof verwerpt hiermee het standpunt van [de apotheek] dat zij met een overval in het geheel geen rekening hoefde te houden.

3.10.4.

Ad b) Had van [de apotheek] verwacht mogen worden dat zij voordat de overval zich voordeed meer maatregelen daartegen had genomen?

De volgende feiten en omstandigheden staan als niet of niet voldoende weersproken vast. [de apotheek] heeft allerlei maatregelen genomen om haar werknemers te beschermen tegen agressie van klanten. Bij de opsomming van de maatregelen, hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 3.8., valt op dat de veiligheidsmaatregelen zich geconcentreerd hebben op de voorzijde van het pand. De achterzijde is daarbij naar het oordeel van het hof duidelijk achtergebleven. In tegenstelling tot de voorzijde waren aan de achterzijde geen rolluik en gewapend glas aangebracht en ook geen stickers waarop gewaarschuwd wordt voor elektronische beveiliging en cameratoezicht. Volstaan is met normale ramen en deuren en degelijk, maar standaard, hang- en sluitwerk.

Daarnaast waren de werknemers niet geïnstrueerd om het toegangshek van de parkeerplaats aan de achterzijde van het pand te sluiten of om de alarmpieper bij zich te dragen. Bovendien heeft [de apotheek] aan [appellante] geen instructies gegeven hoe te handelen bij onraad.

3.10.5.

Indachtig het hiervoor vastgestelde risico op een overval, heeft [de apotheek] haar werknemers aldus geen voldoende beveiligde werkplek geboden. De ervaring leert dat inbrekers en overvallers op zoek gaan naar de zwakke plek van een pand om zich daar waar dat het makkelijkst is toegang te verschaffen. Het laat zich raden dat de achterzijde van het pand in dit geval de zwakke plek was. Naar het oordeel van het hof lag dit zozeer voor de hand, dat [de apotheek] al voordat de overval zich had voorgedaan had kunnen en moeten bedenken dat, net als voor de voorzijde van het pand, ook voor de achterzijde extra veiligheidsmaatregelen nodig waren, zeker in de nachtelijke uren.

Dit is geen wijsheid achteraf, zoals door [de apotheek] is aangevoerd. Van [de apotheek] had verwacht mogen worden dat zij zich er rekenschap van gaf dat er 1) een risico bestond dat haar apotheek zou worden overvallen, en 2) dat voor de toetreding tot het pand de achterzijde daarbij de kwetsbaarste plek zou zijn. Deze omstandigheden hadden [de apotheek] ertoe moeten brengen ook aan die achterzijde verdere veiligheidsmaatregelen te treffen, al was het maar door aan de achterzijde de ramen te voorzien van gepantserd glas of iets dergelijks. Ook het feit dat het toegangshek tot de parkeerplaats aan de achterzijde van het pand ’s nachts niet werd afgesloten, vergemakkelijkt de toegang en eventuele vlucht bij een overval. Anders dan dat zij met een overval geen rekening behoefde te houden, heeft [de apotheek] geen reden aangevoerd voor het uitblijven van verdere maatregelen.

[de apotheek] heeft zich er verder op beroepen dat instructies een overval niet zouden hebben voorkomen. Dat hoeft ook niet; waar het om gaat is dat zij als werkgeefster al die aanwijzingen moet geven die redelijkerwijs nodig zijn om de schade die het gevolg is van een overval te voorkomen. [de apotheek] heeft andere werknemers wel, maar [appellante] niet geïnstrueerd hoe te handelen bij onraad. Er bestaat een niet te verwaarlozen kans dat de gevolgen voor [appellante] minder ernstig zouden zijn geweest indien zij was geïnstrueerd. Zij had dan de geïnstrueerde handelwijze kunnen volgen, waardoor de schade wellicht was beperkt.

3.10.6.

Van [de apotheek] had derhalve verwacht mogen worden dat zij voordat de overval zich voordeed meer maatregelen daartegen had genomen, mede gelet op de ernst van de te verwachten gevolgen voor werknemers bij een overval.

3.10.7.

De in 3.10.1. onder a) en b) geformuleerde vragen dienen naar het oordeel van het hof beide dus bevestigend te worden beantwoord.

3.10.8.

Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat [de apotheek] niet alle maatregelen genomen heeft en niet alle aanwijzingen gegeven heeft die redelijkerwijs nodig zijn om de schade die het gevolg is van een overval te voorkomen. [de apotheek] is tekortgeschoten in haar zorgplicht en is dientengevolge aansprakelijk voor de door [appellante] geleden schade.

3.11.

Hetgeen [appellante] verder nog ter onderbouwing van haar vorderingen heeft aangevoerd, hoeft niet meer besproken te worden. [de apotheek] heeft de vorderingen – buiten de hiervoor besproken punten – verder in eerste aanleg en in hoger beroep niet bestreden. De vorderingen van [appellante] kunnen worden toegewezen.

3.12.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven.

3.13.

Het hof zal [de apotheek] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen.

De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:

– explootkosten € 103,17

– griffierecht € 71,00

totaal verschotten € 174,17

en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:

3 punten x € 200,00 € 600,00

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:

– explootkosten € 104,80

– griffierecht € 308,00

totaal verschotten € 412,80

en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:

3 punten x € 894,00 € 2.682,00.

Het hof zal de nakosten begroten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.

De door [appellante] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

3.14.

Grief 10 behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.

4 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [de apotheek] tot vergoeding van alle door [appellante] als gevolg van de schadegebeurtenis van 12 februari 2012 geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, met daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 13 februari 2012 dan wel vanaf een door de rechter nader te bepalen datum tot het moment van algehele voldoening;

veroordeelt [de apotheek] tot betaling aan [appellante] van alle door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 7.402,67;

veroordeelt [de apotheek] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 174,17 aan verschotten en op € 600,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 412,80 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;

en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;

en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, P.P.M. Rousseau en J.J. Minnaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 februari 2015.

 

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey