HR: abstracte schadebegroting autoschade op basis Audatex vanwege eenvoudige en uniforme afwikkeling

Samenvatting:

Bij die schadeberekening is uitgangspunt dat de herstelkosten worden vastgesteld naar objectieve maatstaven, onafhankelijk van het daadwerkelijk verrichte herstel. Dit betekent dat van geobjectiveerde standaardtarieven mag worden uitgegaan en het feit dat de werkelijke herstelkosten lager liggen, omdat de Leasemaatschappij een korting van 15% heeft bedongen doet hier niet aan af. Een discussie hierover zou te zeer afbreuk doen aan de snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling die juist bij dit soort zaakschades wenselijk is en in de praktijk wordt gebezigd.

Volledige uitspraak

Volledige uitspraak:

LJN: BX0357, Hoge Raad, 11/04121

Datum uitspraak: 26-10-2012

Datum publicatie: 26-10-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure: Cassatie


Inhoudsindicatie: Aansprakelijkheid/verzekering. Schadeberekening bij zaaksbeschadiging (auto). Abstracte schadebegroting; Audatex-systeem. Vraag of rekening moet worden gehouden met door leasemaatschappij bedongen korting voor herstelwerkzaamheden. Belang van snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling. Hanteerbaarheid schadeberekening.


Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


Uitspraak

26 oktober 2012

Eerste Kamer

11/04121

DV/DH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest


in de zaak van:


REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,


t e g e n


ATHLON CAR LEASE NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Hoofddorp,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. K.G.W. van Oven.


Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Reaal en Athlon.


1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 463452CV EXPL 06-5658248rw van de kantonrechter te Nijmegen van 9 maart 2007;

b. de vonnissen in de zaak 153258/HA ZA 07-460 van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2007 en 19 december 2007;

c. het arrest in de zaak 200.007.192 van het gerechtshof te Arnhem van 7 juni 2011.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Reaal beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Athlon heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor Reaal toegelicht door haar advocaat en mr. A. de Greef, advocaat te Amsterdam, en voor Athlon door mr. R.L. Bakels en mr. W.H. van Hemel, beiden advocaat te Amsterdam

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De advocaat van Reaal heeft bij brief van 13 juli 2012 op die conclusie gereageerd.


3. Beoordeling van het middel


3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 1 mei 2004 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij [betrokkene 1], die bij Reaal een WAM-verzekering had afgesloten, toerekenbaar een aan Athlon toebehorende leaseauto heeft beschadigd.

(ii) Bij brief van 21 juni 2004 heeft Athlon op de voet van art. 6 WAM van Reaal vergoeding van schade geëist, bestaande uit zaakschade aan de auto (€ 2.487,81), bedrijfsschade (€ 103,21), expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. Bij de brief is als bijlage een expertiserapport van Interpolis Technische Expertisedienst gevoegd waarin de herstelkosten aan de auto zijn gespecificeerd.

(iii) De schadeberekening in het expertiserapport is gemaakt met behulp van het Audatex-systeem.

In dit systeem worden op het desbetreffende type auto afgestemde standaardprijzen voor de te vervangen onderdelen en standaardtijdsduur voor de te verrichten werkzaamheden gehanteerd. In het onderhavige expertiserapport zijn uurtarieven van € 66,– (exclusief BTW) voor arbeidsloon en € 69,80 (exclusief BTW) voor spuitwerk gehanteerd. Deze uurtarieven zijn voor de schadeberekening aangeleverd door het autoherstelbedrijf CARe, dat de herstelwerkzaamheden aan de auto heeft uitgevoerd.

(iv) Bij creditfactuur van 17 juni 2004 heeft CARe aan Athlon een korting verleend van 15% (€ 373,18 exclusief BTW) op de in het expertiserapport genoemde uurtarieven. Deze creditfactuur houdt verband met een tussen CARe en Athlon gesloten overeenkomst.


3.2 In dit geding – het betreft een proefprocedure – vordert Reaal een verklaring voor recht dat zij aan Athlon het bedrag verschuldigd is dat overeenkomt met het daadwerkelijk aan Athlon in rekening gebrachte tarief, derhalve het door Athlon van Reaal gevorderde schadebedrag verminderd met het bedrag van de creditfactuur, en een verbod voor Athlon om in de toekomst een hogere schadevergoeding te vorderen dan het bedrag dat zij – na verrekening van de korting – aan het autoschadeherstelbedrijf is verschuldigd. Athlon verweert zich met het standpunt dat in dit geval een abstracte schadeberekening tot uitgangspunt dient omdat het gaat om vergoeding van de waardevermindering van de auto als gevolg van de beschadiging.


3.3 De rechtbank heeft de vorderingen van Reaal afgewezen. Volgens de rechtbank dient in dit geval de abstracte schadeberekening te worden aangehouden, hetgeen betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt de waardevermindering van de auto als gevolg van de aanrijding, welke vermindering is te stellen op de naar objectieve maatstaven te berekenen kosten van herstel. Bij deze benadering dient in de verhouding tot Reaal de aan Athlon verleende korting op de uurtarieven buiten aanmerking te worden gelaten, aldus de rechtbank.


3.4 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. In het onderhavige geval dient een abstracte schadeberekening te worden toegepast.

Bij die schadeberekening is uitgangspunt dat de herstelkosten – waarmee de waardevermindering in het algemeen wordt gelijkgesteld – worden vastgesteld naar objectieve maatstaven, onafhankelijk van het daadwerkelijk verrichte herstel. Dit betekent dat van geobjectiveerde standaardtarieven mag worden uitgegaan voor de verschillende in de schadeberekening opgenomen variabelen. Bij deze methode van schadevaststelling past niet dat voor één van die variabelen – het uurtarief – wordt uitgegaan van de daadwerkelijke herstelkosten, aldus het hof. Het feit dat Athlon op grond van haar marktpositie en bedrijfsvoering in de gelegenheid is om kortingen te bedingen voor herstelwerkzaamheden, vloeit voort uit een met haar individuele situatie samenhangende omstandigheid waarmee – bij een abstracte schadevaststelling – in beginsel geen rekening wordt gehouden (rov. 4.10). Reaal heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat een objectief tarief kan worden vastgesteld voor marktpartijen die in staat zijn om herstel tegen een lager uurtarief te doen plaatsvinden. De marktpositie en bedrijfsvoering die een zaakseigenaar zoals Athlon in staat stellen om een korting voor herstelwerkzaamheden te bedingen, zijn bovendien met de individuele situatie van de gelaedeerde samenhangende omstandigheden die in beginsel geen rol spelen bij de abstracte schadeberekening, aldus het hof (rov. 4.14).


3.5 Onderdeel 3 is onder meer gericht tegen de hiervoor in 3.4 weergegeven oordelen van het hof.

In de kern betoogt Reaal daarin dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het standpunt van Reaal heeft verworpen dat bij de abstracte schadebegroting rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat Athlon door haar marktpositie en bedrijfsvoering een korting heeft kunnen bedingen. Bij de behandeling van dit onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.


3.6.1 Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten die met het herstel zijn gemoeid (vgl. HR 7 mei 2004, LJN AO2786, NJ 2005/76).

De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen. Met het oog op de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging dient terughoudendheid te worden betracht met het aanvaarden van uitzonderingen op het voormelde uitgangspunt.


3.6.2 Het onderhavige geval betreft schade aan een auto. Dergelijke schade komt veelvuldig voor en vergt daarom bij uitstek een snelle afwikkeling naar uniforme maatstaven. Een zodanige afwikkeling wordt bevorderd door het hanteren van een forfaitair systeem waarover in de desbetreffende branche overeenstemming bestaat, zoals het geval is met het in dit geval gebruikte Audatex-systeem. In overeenstemming met het hiervoor in 3.6.1 vermelde uitgangspunt houdt dit systeem geen rekening met omstandigheden van het concrete geval en is het in hoge mate gestandaardiseerd. Dat geldt ook voor de uurtarieven die bij reparatie worden gehanteerd, welke tarieven direct bij de schadecalculatie door het desbetreffende autoherstelbedrijf worden opgegeven en door een onafhankelijke deskundige worden getoetst.

Aldus kan snel na het ontstaan van de schade, en ongeacht of de schade daadwerkelijk wordt hersteld, inzicht in de herstelkosten worden verkregen, waarmee in beginsel ook de naar objectieve maatstaven berekende waardevermindering van de beschadigde auto komt vast te staan.


3.7 Het volgen van het standpunt van Reaal zou bij zaaksbeschadiging van auto’s een onzeker element in de schadeberekening brengen. Indien korting is verkregen, of daartoe wellicht de mogelijkheid bestaat, zou dan immers – achteraf – in voorkomende gevallen ter discussie kunnen komen te staan of sprake is van de door Reaal bedoelde bijzondere situatie die verband houdt met marktpositie en bedrijfsvoering. Het toelaten van een dergelijke discussie bij individuele schadegevallen zou te zeer afbreuk doen aan de snelle, eenvoudige en uniforme afwikkeling die juist bij dit soort zaakschades wenselijk is en in de praktijk wordt gebezigd. Bovendien zou het volgen van dit standpunt tot problemen van afgrenzing met andere soortgelijke gevallen leiden, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan de hanteerbaarheid van de schadeberekening bij zaaksbeschadiging. Daarom dient de door Reaal bepleite nuancering van de hand te worden gewezen. Het ligt veeleer op de weg van de betrokken marktpartijen om binnen de gehanteerde forfaitaire berekeningsstelsels eventueel aparte categorieën op te nemen.


3.8 Op het bovenstaande stuiten de onderdelen 3.1 – 3.4 af, alsmede onderdeel 3.5 voor zover dat op die onderdelen voortbouwt.


3.9 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Beslissing


De Hoge Raad:


verwerpt het beroep;

veroordeelt Reaal in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Athlon begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,– voor salaris.


Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 26 oktober 2012.


Conclusie

Zaaknummer: 11/04121

mr. Wuisman

Roldatum: 29 juni 2012 (Bij vervroeging)


CONCLUSIE inzake:


REAAL Schadeverzekering N.V.,

eiseres tot cassatie,

advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,


tegen


Athlon Car Lease Nederland B.V.,

verweerster in cassatie,

advocaat: mr. K.G.W. van Oven; mr. R.L. Bakels.

Een leaseauto van verweerster in cassatie (hierna: Athlon) wordt door een derde beschadigd. Eiseres tot cassatie (hierna: REAAL) kan als WAM-verzekeraar voor de schade worden aangesproken. De rechtsvoorgangster van verweerster in cassatie heeft van een reparatiebedrijf een korting bedongen op de uurtarieven voor het repareren van haar toebehorende auto’s. Wie heeft profijt van deze korting: Athlon of REAAL?


1. Feiten en procesverloop

1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:((1))

(i) Op 1 mei 2004 heeft zich een aanrijding voorgedaan, waarbij [betrokkene 1], die bij REAAL een WAM-verzekering heeft afgesloten, toerekenbaar een aan Athlon toebehorende leaseauto van het merk Mazda heeft beschadigd. REAAL kan rechtstreeks tot vergoeding van de schade worden aangesproken (artikel 6 WAM).

(ii) Bij brief van 21 juni 2004 heeft Athlon bij REAAL schadevergoeding gevorderd, bestaande uit zaakschade aan de auto (€ 2.487,81), bedrijfsschade (€ 103,21) alsmede expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. Bij de brief is als bijlage een expertiserapport van Interpolis Technische Expertisedienst d.d. 15 juni 2004 gevoegd, waarin de herstelkosten aan de leaseauto zijn gespecificeerd.((2)) De schadeberekening in het expertiserapport is gemaakt met behulp van het Audatex-systeem. In dit systeem worden op het desbetreffende type auto afgestemde standaardprijzen voor de te vervangen onderdelen en standaardtijdsduur voor de te verrichten werkzaamheden gehanteerd.((3)) In het onderhavige expertiserapport zijn uurtarieven van € 66,- (exclusief BTW) voor arbeidsloon en € 69,80 (exclusief BTW) voor spuitwerk gehanteerd. Deze uurtarieven zijn voor de schadeberekening aangeleverd door het autoherstelbedrijf CARe, dat de herstelwerkzaamheden aan de Mazda heeft uitgevoerd.

(iii) Bij creditfactuur van 17 juni 2004 heeft CARe aan Athlon een korting verleend van 15% ofwel € 373,18, exclusief BTW op de in het expertiserapport genoemde uurtarieven. Deze creditfactuur is opgesteld in verband met een tussen CARe en Athlon gesloten overeenkomst.((4))


1.2 Bij dagvaarding van 26 september 2006 start REAAL tegen (de rechtsvoorganger van) Athlon een procedure bij de rechtbank Arnhem.((5)) REAAL vordert (i) een verklaring voor recht dat REAAL aan Athlon verschuldigd is het bedrag dat overeenkomt met het daadwerkelijk aan Athlon in rekening gebrachte tarief, derhalve het door Athlon van REAAL gevorderde schadebedrag verminderd met het bedrag van de creditfactuur (€ 2.487,81 – € 373,18) € 2.114,63 en (ii) een verbod voor Athlon om in de toekomst een hogere schadevergoeding te vorderen dan het bedrag dat zij – na verrekening van de korting – aan het autoschadeherstelbedrijf verschuldigd is, op straffe van een dwangsom. Athlon bestrijdt de vorderingen van REAAL. Volgens Athlon is het uitgangspunt bij de vaststelling van de door REAAL te vergoeden schade de abstracte schadeberekening, omdat het gaat om vergoeding van de waardevermindering van de auto als gevolg van de beschadiging. De praktijk is ingericht op de snelle en efficiënte afdoening van schade; de abstracte schadeberekening strekt ertoe dat mogelijk te maken. Ook de overeenkomsten die Athlon met CARe sluit beogen een snelle en efficiënte afdoening van de schade.


1.3 Bij eindvonnis van 19 december 2007 wijst de rechtbank de vorderingen van REAAL af. Naar het oordeel van de rechtbank dient te dezen de abstracte schadeberekening te worden aangehouden, hetgeen betekent dat voor vergoeding in aanmerking komt de waardevermindering van de auto als gevolg van de aanrijding, welke vermindering te stellen is op naar objectieve maatstaven te berekenen kosten van herstel. Bij deze benadering dient in de verhouding tot REAAL de aan Athlon verleende korting op de uurtarieven buiten aanmerking te worden gelaten.


1.4 REAAL komt van genoemd vonnis in hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem, dat bij arrest d.d. 7 juni 2011 het vonnis bekrachtigt.((6)) Het hof neemt ook de abstracte schadevaststelling tot uitgangspunt (rov. 4.6). Op de in de rov. 4.10 t/m 4.14 vermelde gronden komt het hof tot de slotsom dat in het onderhavige geval voor de vaststelling van de schade, waarvoor Athlon een vergoeding toekomt, geabstraheerd dient te worden van de korting die CARe haar heeft verleend op het tarief dat laatstgenoemde als regel voor werkzaamheden hanteert. De op de korting betrekking hebbende omstandigheden hebben in hoge mate met Athlon en CARe zelf te maken.


1.5 Van ‘s hofs arrest komt REAAL bij exploot d.d. 7 september 2011, derhalve tijdig, in cassatie. Bij conclusie van antwoord heeft Athlon tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd. Van beide zijden wordt een schriftelijke toelichting genomen. REAAL repliceert nog.


2. Inleidende beschouwingen


2.1 Het geschil tussen partijen gaat om de vraag hoe de schade van Althon met betrekking tot de aangereden Mazda te begroten, meer in het bijzonder voor zover die schade bestaat uit de kosten van de aan het herstel bestede tijd. Deze schade vormt vermogensschade.

Het bepalen van de te vergoeden vermogensschade geschiedt binnen het kader van een vergelijking van de situatie vóór het schadevoorval met de situatie daarna op de voet van hoe deze laatste situatie zou zijn geweest zonder het schadevoorval. Het bepalen of begroten van de te vergoeden schade voert de rechter krachtens artikel 6:97 BW uit op de wijze die het meest met de aard ervan overeenstemt. Het uitgangspunt is om op basis van genoemde vergelijking tot een zo volledig mogelijke vergoeding van de werkelijk geleden schade te komen. Dit uitgangspunt brengt mee dat in vergaande mate rekening wordt gehouden met de omstandigheden van het individuele geval. Dit kan de schadeafwikkeling niet alleen onwenselijk lang en kostbaar en daarmee ondoelmatig maken, maar ook tot niet redelijke resultaten leiden. Dit maakt het wenselijk of noodzakelijk om bij de vaststelling van schade objectiever of met een in meerdere of mindere mate van abstraheren van aan de persoon van de gelaedeerde verbonden omstandigheden te doen plaatsvinden. De ruimte voor een meer abstracte schadevaststelling kan blijken uit de wet. Verder is het ingevolge het hiervoor al genoemde artikel 6:97 BW aan de rechter om aan de abstracte schadevaststelling toepassing te geven en ter zake beleid te ontwikkelen.((7)) Daarbij dient hij de aard van de schade in aanmerking te nemen, maar verder ook de doelmatigheid van de schade-afwikkeling (het vermijden van tijdverlies en kosten door het hanteren van een eenvoudige maatstaf) en de redelijkheid.((8))


2.2 Met name bij zaaksbeschadiging wordt ruimte voor abstracte schadevaststelling aangenomen.((9)) Daarbij vormt voor de bepaling van de te vergoeden schade het uitgangspunt: "de eigenaar van een zaak die wordt beschadigd, (lijdt) door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel gelijk aan de waardevermindering welke het desbetreffende vermogensbestanddeel heeft ondergaan, en dat, indien het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, het geldsbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zal zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten, welke met het herstel zullen zijn gemoeid." Aldus de Hoge Raad in rov. 3.6 van HR 7 mei 2004((10)) conform eerdere uitspraken.((11)) Bij de naar objectieve maatstaven berekende kosten moet worden gedacht aan kosten die voor de betreffende reparatie door een bekwame reparateur gewoonlijk in rekening worden gebracht.((12)) De abstractie bij zaaksbeschadiging is hierin gelegen dat recht op vergoeding bestaat ook in het geval er niet of niet ten volle wordt gerepareerd en dat, mede in verband met de eerste abstractie, voor de vergoeding aan te houden kosten niet de daadwerkelijk gemaakte kosten zonder meer beslissend zijn maar de kosten die een bekwame reparateur in rekening zou brengen. Overigens zullen dat vaak toch de kosten zijn die een derde in rekening heeft gebracht. Achter deze abstractie steken in niet onbelangrijke mate overwegingen van doelmatigheid. Dit geldt in het bijzonder voor de afwikkeling van autoschade, welk type schade veelvuldig voorkomt. Men vermijdt er moeizame discussies mee over bijvoorbeeld welk gewicht aan het inzetten van aangehouden reservemateriaal/ materieel en/of eigen personeel moet worden toegekend. Maar ook de redelijkheid kan aanleiding geven om aan de zijde van de benadeelde gelegen omstandigheden buiten aanmerking te laten.


3. Bespreking van het cassatiemiddel


3.1 Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen, die ieder weer meerdere subonderdelen omvatten.

onderdeel 1


3.2 Met onderdeel 1 wordt rov. 4.2 bestreden, voor zover het hof daar als feit vermeldt dat de creditfactuur van 17 juni 2004 is opgesteld in verband met een tussen CARe en Athlon gesloten overeenkomst, op grond waarvan Athlon jaarlijks een minimum aantal opdrachten zal verlenen aan CARe waartegenover CARe aan Athlon de genoemde korting op haar uurtarief verstrekt. In subonderdeel 1.1 wordt aangevoerd dat het hof heeft miskend (i) dat Athlon niet heeft gesteld dat zij jaarlijks een minimum aantal opdrachten aan CARe zal verlenen waartegen deze aan Athlon korting zal verstrekken en (ii) dat REAAL tegen de met ‘s hofs overeenkomende vaststelling van de rechtbank een grief heeft aangevoerd. Daaraan wordt in subonderdeel 1.2 toegevoegd dat, indien het hof tot de vaststelling van de inhoud van de overeenkomst tussen CARe en Athlon als in rov. 4.2 vermeld is gekomen omdat volgens het hof REAAL de stellingen van Athlon dienaangaande onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dan het hof blijk geeft van een onjuiste opvatting van de motiveringsplicht van REAAL te dezen dan wel zijn oordeel hierover onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.


3.3 Athlon heeft de achtergronden van de korting in eerste aanleg toegelicht in de conclusie van antwoord, sub 4 en 5, en in de bij de comparitie van partijen van 28 november 2007 overgelegde Pleitnota van mr. Van Hees, sub 3, 4 en 5.((13)) De betreffende stellingen komen, kort weergegeven, op het volgende neer. Athlon heeft ongeveer 35.000 lease-auto’s; het aantal jaarlijks ter reparatie aan te bieden auto’s is dan ook groot. Om op dit vlak een schaalvoordeel te creëren besteedt Athlon het geheel aan reparatiewerk uit aan slechts twee reparatiebedrijven, te weten CARe en Schadenet. Zij garandeert daarmee deze bedrijven een bepaalde omzet en continuïteit. Hierdoor weten zij een efficiencyvoordeel te behalen, dat zij voor een deel in de vorm van verlening van een korting aan Athlon willen afstaan. De rechtbank overweegt in verband hiermee in rov. 2.6 onder meer dat de creditfactuur voortvloeide uit een overeenkomst tussen (Athlon) en CARe die onder meer inhoudt dat (Athlon) jaarlijks een bepaald minimumaantal opdrachten aan CARe zal geven en dat deze op een overeengekomen wijze worden afgewerkt. Naar aanleiding van deze overweging wordt door REAAL in 3.19, sub a, van haar memorie van grieven opgemerkt dat, anders dan de rechtbank als feit heeft aangenomen, niet vaststaat dat de overeenkomst tussen Athlon en CARe inhoudt dat Athlon jaarlijks een bepaald minimumaantal opdrachten aan CARe zal geven. Sub 6 en 7 van de memorie van antwoord gaat Athlon weer op de achtergrond van de korting in. De stellingen dienaangaande uit de eerste aanleg worden deels herhaald, deels nader uitgewerkt. Zo wordt opgemerkt dat de hoogte van de korting afhankelijk is van de hoeveelheid auto’s die bij een bepaalde leverancier (jaarlijks) worden aangeboden. CARe verleent uit hoofde van de met Athlon getroffen regeling achteraf een korting op de reparatiekosten van 15%. Tijdens de pleidooien in appel gaat REAAL op deze stellingen niet meer in. Wel wordt het aannemelijk geacht dat Athlon een korting heeft bedongen. Het bedingen van een korting getuigt van goed ondernemerschap.((14))


3.4 Uit de weergave hiervoor in 3.3 van het verloop van het debat over het factureren van CARe van haar werkzaamheden aan Althon valt af te leiden dat de stelling van REAAL in 3.19 sub a van de memorie van grieven dat slechts vaststaat dat CARe een deel van het door haar gefactureerde bedrag geeft aan Athlon, niet opgaat. De stellingen van Athlon, dat zij van CARe een korting heeft bedongen en dat dit hiermee samenhangt dat Athlon vanwege de omvang van haar autopark aan CARe een bepaalde omzet en continuïteit kan garanderen, hetgeen voor CARe een efficiencyvoordeel oplevert dat zij bereid is met Athlon te delen door achteraf een korting te verlenen, worden als zodanig door REAAL niet bestreden. In onderdeel 1 wordt ook niet aangegeven waar en hoe REAAL genoemde stellingen van Athlon heeft bestreden. Die door REAAL als zodanig niet bestreden stellingen van Athlon hebben, zo mag worden aangenomen, het hof tot het oordeel gebracht en ook kunnen brengen dat er sprake is van een overeenkomst tussen CARe en Athlon, op grond waarvan Athlon jaarlijks een minimum aantal opdrachten zal verlenen aan CARe waartegenover CARe aan Athlon de genoemde korting op haar uurtarief verstrekt. In dit oordeel ligt besloten de verwerping van de grief dat onjuist is de vaststelling van de rechtbank dat de overeenkomst tussen Athlon en CARe inhoudt dat Athlon jaarlijks een minimumaantal opdrachten aan CARe zal geven. Aan het oordeel van het hof ligt verder niet ten grondslag een onjuist of onbegrijpelijk oordeel van het hof omtrent de plicht van REAAL tot motivering van de betwisting van de inhoud van de overeenkomst.


3.5 In subonderdeel 1.3 is een klacht opgenomen gericht tegen de aanname van het hof in de rov. 4.10 en 4.14 dat de bedongen korting deel uitmaakt of kan maken van een groter geheel van rechten en verplichtingen. Die aanname wordt voor het onderhavige geval bestreden met een verwijzing naar de klachten in de voorafgaande subonderdelen. Verondersteld wordt dat deze laatste klachten doel treffen. Dat doen zij niet en daarmee ook niet de klacht in subonderdeel 1.3.


3.6 Het voorgaande brengt mee dat in cassatie als uitgangspunt kan worden aangehouden dat er tussen Athlon en CARe een overeenkomst bestaat, die Athlon als tegenprestatie voor het garanderen van ten minste een zekere hoeveelheid herstelwerk per jaar recht geeft op een korting van 15% op de tarieven, die CARe normaal hanteert voor dat werk.

onderdeel 2


3.6 Ook onderdeel 2 kent drie subonderdelen. De daarin vervatte klachten hebben als gemeenschappelijke noemer dat het hof de gerechtvaardigdheid van de schadevordering van € 2.487,81 voor zaakschade heeft beoordeeld langs de weg van abstracte schadevaststelling, niettegenstaande dat de door Athlon ingestelde vordering stoelt op een keuze voor een concrete schadebegroting.


3.7 In subonderdeel 2.1 wordt aangevoerd dat, indien het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat Athlon bij haar zaakschadevordering voor een abstracte schadebegroting heeft gekozen, dit een onvoldoende (begrijpelijk) oordeel vormt, nu dit oordeel niet (zonder meer) verenigbaar is met het feit dat Athlon haar zaakschade heeft gebaseerd op hetgeen daadwerkelijk door CARe bij haar in rekening is gebracht.


3.8 Deze klacht strandt hierop dat het feit dat Athlon voor de bepaling van de omvang van haar zaakschade is uitgegaan van hetgeen CARe haar in rekening heeft gebracht, op zichzelf nog niet eraan in de weg staat om aan te nemen dat Athlon gekozen heeft voor een vaststelling van de zaakschade op een abstracte of objectieve wijze. Dat Athlon voor deze laatste wijze van vaststelling van de zaakschade heeft gekozen, volgt reeds hieruit dat Athlon buiten aanmerking heeft gelaten – en daarmee heeft geabstraheerd van – de van CARe ontvangen creditnota en dat zij de rechtvaardiging hiervoor zoekt in bijzondere, aan haar bedrijf gebonden omstandigheden. Omdat zij vanwege de aard van haar bedrijf aan CARe de afname van een zeker minimum aan diensten kon garanderen, heeft zij een korting kunnen bedingen. Verder impliceert het aanhouden voor de zaakschade hetgeen CARe – afgezien van de korting – daadwerkelijk in rekening heeft gebracht niet, en zeker niet zonder meer, dat er geen sprake kan zijn van een abstracte of objectieve begroting van de schade. Zoals hierboven in 2.2 uiteengezet, vormt in een geval, waarin een zaak beschadigd raakt en herstel mogelijk en verantwoord is, het uitgangspunt dat de vergoeding in aanmerking komende schade uit de waardevermindering van de zaak ten tijde van de beschadiging bestaat en dat die waardevermindering in het algemeen gelijk zal zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten, welke met het herstel zullen zijn gemoeid. Voor het bepalen van die kosten zullen in beginsel de kosten mogen worden aangehouden die de benadeelde door het reparatiebedrijf in verband met het herstel in rekening zijn gebracht. Want zolang niet van bijzondere omstandigheden blijkt, zal men het ervoor mogen houden dat het reparatiebedrijf de normale voor reparatie nodige kosten in rekening brengt.((15))

In rov. 4.17 oordeelt het hof – welk oordeel om hieronder in 3.22 t/m 3.24 te vermelden redenen in subonderdeel 3.5 tevergeefs wordt bestreden -, dat niet is gebleken dat het door CARe opgegeven uurtarief niet een objectief, reëel uurtarief is.


3.9 De klachten in de subonderdelen 2.2 en 2.3 stoelen op de veronderstelling dat Athlon bij de vordering inzake de zaakschade van een concrete schadevaststelling is uitgegaan. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Dit oordeel wordt, naar het voorkomt, om de hiervoor in 3.8 uiteengezette redenen, in subonderdeel 2.1 tevergeefs bestreden. Dit betekent dat de subonderdelen 2.2 en 2.3 wegens gemis aan feitelijke grondslag niet kunnen slagen.

onderdeel 3


3.10 De over vijf subonderdelen verdeelde klachten van onderdeel 3 strekken ertoe dat de wijze waarop het hof in casu aan de abstracte schadevaststelling toepassing heeft gegeven, onjuist of onbegrijpelijk is. Van de subonderdelen 3.1, 3.2 en 3.4 is de opzet dat er sprake is van een onjuist en/of onbegrijpelijk oordeel van het hof, indien het hof van een bepaalde opvatting is uitgegaan. Klachten met een dergelijke opzet zullen, zo schijnt het toe, geen doel kunnen treffen, zolang niet duidelijk is dat het hof inderdaad van die opvatting is uitgegaan. Het is in beginsel aan de aandrager van de klacht om die duidelijkheid te verschaffen. Gebeurt dat niet dan zijn klachten met een opzet als zojuist vermeld gedoemd te falen reeds wegens gemis aan feitelijke grondslag. Van deze klachten kan dan nl. niet worden gezegd, dat zij betrekking hebben op een in de bestreden uitspraak opgesloten liggende opvatting.


3.11 Met het oog op de bespreking hieronder van de klachten in de vijf subonderdelen van onderdeel 3 komt het dienstig voor om eerst in het kort de gedachtengang te schetsen die het hof tot de slotsom voert dat bij de bepaling van de schade, waarvoor Athlon een vergoeding toekomt, geabstraheerd dient te worden van de door haar met CARe overeengekomen korting op het tarief dat CARe als regel hanteert voor door haar verricht herstelwerk. De hoofdpunten uit die gedachtengang zijn:

– Rov. 4.6: Naar uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt, komt aan de gelaedeerde in geval van beschadiging van een hem toebehorende zaak een vergoeding toe voor de onafhankelijk van het herstel opgetreden waardevermindering, welke waardevermindering wordt uitgedrukt in een geldbedrag dat in het algemeen gelijk is aan de naar objectieve maatstaven te berekenen kosten, waarmee het herstel van de beschadiging gemoeid zou zijn. Die wijze van vaststelling van de vergoeding, waarbij geen rekening wordt gehouden met de benadeelde rakende bijzondere omstandigheden, houdt verband met de hanteerbaarheid van de methode van schadebegroting.

– Rov. 4.8 jo. 4.7: Juist bij veel voorkomende schade als de onderhavige is voor een doelmatige schadeafwikkeling een abstracte schadeberekening wenselijk. Bij het in de autoschadepraktijk en ook in het onderhavige geval toegepaste Audatex-systeem wordt ook gebruik gemaakt van standaardeenheden als standaardprijzen voor onderdelen en standaardduur voor handelingen.

– Rov. 4.9, 4.10 en 4.12. Anders dan REAAL betoogt, bestaat er geen aanleiding om bij toepassing van het Audatex-systeem de abstracte schadeberekening in het algemeen niet toe te passen ten aanzien van het uurtarief en dus een door de zaakeigenaar bedongen korting op het uurtarief steeds zonder meer in de schadeberekening mee te nemen. Dat zou niet stroken met het bij zaakbeschadiging aan te houden uitgangspunt dat de schade naar objectieve maatstaven wordt vastgesteld op het moment waarop de schade ontstaat en bovendien afbreuk doen aan de met abstracte schadeberekening beoogde doelmatigheid van schade-afwikkeling. Dat de doelmatigheid wordt gediend door te abstraheren van het concrete tarief – het tarief na aftrek van de bedongen korting – blijkt uit de onvoldoende gemotiveerd weersproken stelling van Athlon dat de door haar bedongen kortingen deel (kunnen) uitmaken van een groter geheel van rechten en verplichtingen, waardoor het onredelijk is dat een bedongen korting (volledig) van het in de schadeberekening gehanteerde tarief wordt afgetrokken. Bovendien, dat Athlon een korting heeft kunnen bedingen hangt samen met haar marktpositie en bedrijfsvoering, omstandigheden die een situatie met een individueel karakter opleveren, waarmee bij een abstracte schadevaststelling in beginsel geen rekening wordt gehouden.

– Rov. 4.13 en 4.14. REAAL heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat, zoals zij aanvoert, een objectief tarief kan worden vastgesteld wanneer een eigenaar van een beschadigde zaak vanwege zijn marktpositie kan bewerkstelligen dat herstel tegen een lager tarief plaatsvindt. Zoals door Athlon ten pleidooie is aangevoerd en ook van de zijde van REAAL is erkend (pleitnota 3.15), komen dergelijke kortingsafspraken in de praktijk immers steeds voort uit individueel tussen de betreffende partijen gemaakte afspraken, waarbij een eventueel bedongen korting nog kan samenhangen met een groter geheel van rechten en verplichtingen, die eraan in de weg staan de objectieve herstelkosten gelijk te stellen aan het gekorte tarief. Verder heeft Athlon ten pleidooie – onweersproken – erop gewezen dat de hoogte van uurtarieven van de diverse autoschadeherstelbedrijven ook van andere (zoals geografische) omstandigheden kan afhangen.


3.12 In subonderdeel 3.1 wordt erover geklaagd – mede gelet op de toelichting erop((16)) – dat het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, indien het van oordeel is dat bij het beantwoorden van de vraag van welke omstandigheden bij de bepaling van de herstelkosten langs de weg van objectieve schadebegroting kan worden geabstraheerd, niet alle relevante omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang hoeven te worden beschouwd.


3.13 Niet wordt duidelijk gemaakt dat het genoemde oordeel ook is op te vatten als een door het hof gevolgd oordeel. Dit laatste valt ook niet zonder meer uit het arrest af te leiden. Dit betekent, zoals hiervoor in 3.10 uiteengezet, dat de klacht in subonderdeel 3.1 faalt doordat zij feitelijke grondslag mist.


3.14 In subonderdeel 3.2 wordt de klacht uit subonderdeel 3.1 in die zin geconcretiseerd dat, indien het hof van oordeel is dat bij de beantwoording van de vraag van welke omstandigheden bij de bepaling van de herstelkosten langs de weg van objectieve schadebegroting kan worden geabstraheerd in ieder geval Athlon’s marktpositie en bedrijfsvoering niet hoeven te worden betrokken, dan het hof miskent dat positie en hoedanigheid van de benadeelde, zijnde in casu Athlon’s marktpositie en bedrijfsvoering, wel degelijk van belang (kunnen) zijn voor de vaststelling van de geobjectiveerde herstelkosten.


3.15 Deze klacht faalt. Het hof laat het tarief, waarop de tussen CARe en Athlon overeengekomen korting is toegepast, bij de bepaling van de vergoedbare schade buiten aanmerking niet omdat het van oordeel is dat positie en hoedanigheid van de benadeelde in het algemeen geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag van welke omstandigheden bij de bepaling van de herstelkosten langs de weg van objectieve schadebegroting kan worden geabstraheerd. In die termen laat het hof zich niet uit; in subonderdeel 3.2 wordt het tegendeel ook niet aangegeven. Kortom, ook deze klacht mist feitelijke grondslag.


3.16 Althans, zo wordt in subonderdeel 3.2 verder betoogd, is het oordeel dat Athlon’s marktpositie en bedrijfsvoering individuele omstandigheden vormen waarmee (in beginsel) geen rekening dient te worden gehouden bij de vaststelling van de geobjectiveerde herstelkosten, onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van het betoog van REAAL dat onderscheid moet worden gemaakt naar gelang de eigenaar van de beschadigde zaak op grond van zijn marktpositie voor een lagere prijs kan laten uitvoeren dan andere eigenaren.


3.17 Deze motiveringsklacht slaagt evenmin. In rov. 4.14 overweegt het hof dat naar zijn oordeel REAAL onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat een objectief tarief kan worden vastgesteld voor marktpartijen zoals autoleasebedrijven die op grond van hun marktpositie in staat zijn om herstel tegen een lager uurtarief te doen plaatsvinden. Dat licht het hof nog in die zin nader toe, kort gezegd, dat ook al speelt bij het verkrijgen van de korting de marktpositie van Athlon een rol, het verkrijgen van die korting toch de resultante is van een individueel tussen de partijen gemaakte afspraak. Ook wijst het hof er nog op dat de bedongen korting kan samenhangen met een groter geheel van rechten en verplichtingen, wat eraan in de weg kan staan om de objectieve herstelkosten gelijk te stellen aan het gekorte tarief. Een en ander moet worden gezien in samenhang met de door het hof in rov. 4.6 geschetste juridische grondslag voor de vaststelling van de vergoedbare schade bij zaakbeschadiging. Die grondslag brengt mee, kort gezegd, dat bij die vaststelling ‘individuele omstandigheden’, d.w.z. sterk aan de persoon van de benadeelde gebonden omstandigheden, in principe buiten aanmerking dienen te worden gelaten. Met de motiveringsklacht wordt niet duidelijk gemaakt waarom het met die klacht bestreden oordeel van het hof onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.


3.18 Subonderdeel 3.3 bevat de klacht, dat het hof in rov. 4.14 miskent dat vaststelling van een ‘objectief tarief’ – (het hof spreekt van: ‘objectief uurtarief’) – niet noodzakelijk is om bij de vaststelling van de geobjectiveerde herstelkosten betekenis toe te (kunnen) kennen aan positie en hoedanigheid van de benadeelde; bij schadebegroting kan en moet, waar nodig, worden uitgegaan van schattingen.


3.19 Met de term ‘objectief tarief’ heeft het hof, zo blijkt uit de gehele context, het oog op een (uur)tarief dat niet de resultante is van sterk aan de persoon van de benadeelde gebonden omstandigheden. In het licht van de in rov. 4.6 geschetste regels, die dienen te worden gevolgd bij de bepaling van de vergoedbare schade in geval van zaakbeschadiging en die – voor zover de benadeelde niet anders aangeeft – inhouden dat in genoemd geval de schadevaststelling onder abstraheren van sterk aan de persoon van de benadeelde verbonden omstandigheden dient plaats te vinden, geeft het hof geen blijk van een onjuiste opvatting door in casu een ‘objectief tarief’ tot uitgangspunt te nemen. Gezien de opstelling van Athlon te dezen, dient in het onderhavige geval de weg van abstracte schadevaststelling te worden gevolgd.

Er bestaat verder in casu geen aanleiding om de schade door middel van een schatting te bepalen. In casu speelt geen andere vraag dan of de door Athlon met CARe overeengekomen korting wel of niet in aanmerking dient te worden genomen bij het voor de bepaling van de vergoeding van de werktijd te hanteren uurtarief. Zowel wanneer het antwoord bevestigend als ontkennend luidt, kan de schade voor zover die op de te vergoeden werktijd betrekking heeft, exact worden bepaald.


3.20 De klachten in subonderdeel 3.4 haken aan bij het gegeven dat het hof in de rov. 4.11 en 4.14 voor het abstraheren van een korting, die een partij vanwege zijn marktpositie en bedrijfsvoering weet te bedingen, laat meewegen dat de bedongen korting deel kan uitmaken van een groter geheel van rechten en verplichtingen.


3.21 De in het subonderdeel opgenomen klachten stuiten op het volgende af.

Het hof neemt het feit dat een korting deel kan uitmaken van een groter geheel van rechten en verplichtingen, in aanmerking – het duidelijkst in rov. 4.10 – om daarmee aan te geven dat in geval van abstracte schadevaststelling terughoudendheid is te betrachten met het rekening houden met een korting. Daarmee bestaat een aanmerkelijke kans dat afbreuk wordt gedaan aan de hanteerbaarheid van de begroting van schade, die als oogmerk achter de abstracte schadevaststelling steekt. Dan zal immers voorwerp van debat worden of en, zo ja, in welke mate een korting samenhangt met een geheel van rechten en verplichtingen en verder in hoeverre het vanwege die samenhang wel redelijk is om met de korting rekening te houden. Deze sterk op de individuele zaak betrokken omstandigheden kunnen veel discussiestof opleveren. In een en ander heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting aanleiding kunnen vinden om een met betrekking tot een uurtarief bedongen korting in principe buiten beschouwing te laten bij een abstracte schadevaststelling. Feiten en omstandigheden die te dezen aanleiding geven anders te oordelen, zijn, zo oordeelt het hof in rov. 4.14 ook ten aanzien van het onderhavige punt, gesteld noch gebleken.

Het zojuist gestelde brengt verder mee dat niet van belang is of dan wel in welke mate in een bepaald geval een korting samenhangt met een geheel van rechten verplichtingen. De abstracte schadevaststelling is er immers juist op gericht om de vaststelling van die samenhang en de daaraan mogelijk verbonden discussie te vermijden. Er is bijgevolg geen ruimte voor de klacht, dat onvoldoende kenbaar is om welke rechten en verplichtingen het volgens het hof in casu gaat.


3.22 Met subonderdeel 4.5 wordt rov. 4.17 bestreden, met name het oordeel daarin dat REAAL onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat het in het onderhavige geval in de Audatex-schadeberekening ingevoerde uurtarief niet overeenkomt met de kosten die naar objectieve maatstaven met het herstel van de Mazda zijn gemoeid geweest.


3.23 Het subonderdeel treft geen doel, voor zover daarbij wordt verondersteld dat de een of meer van de voorafgaande klachten doel treffen. Dat is immers niet het geval.


3.24 Wat de in het subonderdeel voorkomende motiveringsklacht betreft het volgende. Het hof overweegt in rov. 4.17: "Naar het oordeel van het hof heeft Reaal onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat daarvan geen sprake is. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit de ter gelegenheid van het pleidooi door partijen gegeven toelichting op de Audatex-schadeberekening ook ten aanzien van de objectieve urentarieven blijkt en is erkend dat sprake is van een zekere marge, terwijl het in de onderhavige zaak gehanteerde urentarief door een onafhankelijke NIVRE-deskundige ([betrokkene 2]) is gecontroleerd en goedgekeurd. De objectiviteit van deze deskundige is ook niet in twijfel getrokken. Verder heeft Reaal niet, bijvoorbeeld onder overlegging van een taxatie van een andere deskundige, onderbouwd dat het in de schadeberekening gehanteerde uurtarief buiten de marge ligt van een voor dit herstel naar objectieve maatstaven berekend uurtarief. De door Athlon in het geding gebrachte productie 3 – een schadevaststellingsrapport waarin CARe voor het herstel van de auto van een individuele (privé) klant een uurtarief in rekening heeft gebracht dat lager is dan het in het expertiserapport vermelde uurtarief – is hiertoe niet voldoende. Dat het in het expertiserapport gehanteerde uurtarief niet een objectief, reëel uurtarief voor de onderhavige herstelwerkzaamheden is, is kortom niet gebleken.". Met wat in het subonderdeel onder (i) en (ii) wordt aangevoerd wordt niet duidelijk gemaakt waarom ‘s hofs redengeving voor het oordeel dat niet is gebleken dat het in het expertiserapport gehanteerde uurtarief niet een objectief, reëel uurtarief voor de onderhavige herstelwerkzaamheden is, niet (voldoende) begrijpelijk is.


3. Conclusie


De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

1. Voor zover niet anders aangegeven, ontleend aan rov. 4.1 en 4.2 van het arrest van het hof Arnhem d.d.7 juni 2011.

2. De brief (met als bijlage het expertiserapport) is in eerste aanleg als productie 1 bij de inleidende dagvaarding in het geding gebracht.

3. Zie in dit verband de in cassatie onbestreden gebleven rov. 4.7 uit het arrest d.d. 7 juni 2011 van het hof Arnhem.

4. De creditfactuur is in eerste aanleg als productie 2 bij de inleidende dagvaarding in het geding gebracht.

5. Gedagvaard wordt voor de sector Kanton. Bij vonnis d.d. 9 maart 2007 in het bevoegdheidsincident wordt de zaak naar de sector civiel verwezen.

6. In het door het hof in het arrest gehanteerde nummering ontbreekt rov. 4.11. Bij de bespreking van het cassatiemiddel wordt de door het hof gehanteerde nummering aangehouden.

7. Parl. Gesch. Boek 6 BW, blz. 339.

8. Zie over schadebegroting en in het bijzonder de abstracte schadevaststelling meer in het algemeen onder meer: Asser/Hartkamp/Sieburgh, 6-II*, 2009, nrs. 31-38; S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding: algemeen, deel 1, Mon. BW nr. B34, 2008, nrs. 5-7 en 36-39; C.J.M. Klaassen, Schadevergoeding: algemeen, deel 2, Mon. BW nr. B35, 2007, nrs. 4-11; A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, 1965, nrs. 25- 29 en 40-50; losbladige Kluwerbundel Schadevergoeding (S.D. Lindenbergh), art. 6:96, aant. 11-28 en art. 6:97, aant. 25-28 jo. art. 6:96, aant. 16-21.

9. Ook bij personenschade (letsel/overlijden) heeft de abstracte schadevaststelling toepassing gevonden; zie bijvoorbeeld HR 28 mei 1999, LJN ZC2912, NJ 1999, 564, m.nt. ARB (ouders verzorgen zelf kind met ernstig brandletsel; hoewel daartoe geen uitgaven zijn gedaan, toch recht op vergoeding op basis van kosten van professionele hulp) en HR 11 juli 2008, LJN BC9365, NJ 2009, 385 m.nt. JBMV (van een gezin met jonge kinderen komt de moeder als gevolg van verkeersongeval te overlijden; hoewel verzorging door derden, onder wie de nieuwe echtgenote van de vader, kosteloos wordt overgenomen, recht op vergoeding op basis van kosten van professionele hulp).

10. HR 7 mei 2004, LJN AO2786, NJ 2005, 76, m.nt. CJHB; M.J. Tolman, Keuzevrijheid in het zaakschaderecht, AV&S 2005, 16, blz. 93-102.

11. Waaronder HR 16 juni 1961, NJ 1961, 444, m.nt. LEHR , HR 12 april 1985, LJN AG4995, NJ 1985, 625, m.nt. G en HR 1 juli 1993, LJN ZC1034, NJ 1995, 43, m.nt. CJHB.

12. Zie in dit verband losbladige Kluwer-bundel Schadevergoeding (S.D. Lindenbergh), artikel 96, aant. 21, waar erop wordt gewezen dat autoschades vrijwel steeds door een expert begroot worden met behulp van het computersysteem Audatex. Zie hierover nader Handboek Schaderegeling motorrijtuigen (Red. R.Ph. Elzas), deel 700 Schaderegeling in de praktijk, 710 Regeling zaakschaden, § 3, nr. 3.2.

13. De Pleitnota is alleen aangetroffen in het door Athlon in cassatie overgelegde procesdossier.

14. Pleitnota van mr. S.W. Polak, sub 3.14.

15. Aldus A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, 1965, blz. 58/59. Zie ook HR 12 april 1985, LJN AG4995, NJ 1985, 625, m.nt. G. In rov. 3.3 oordeelt de Hoge Raad onder meer dat het vorderen van de daadwerkelijk gemaakte kosten van herstel (nog) niet eraan in de weg staat dat de betrokken schadevordering een vordering betreft tot vergoeding van de op het ogenblik der beschadiging in het vermogen geleden schade wegens waardevermindering van de beschadigde zaak. Dit geldt ook, aldus de Hoge Raad, indien in de dagvaarding enkel melding wordt gemaakt van het bedrag dat de herstelkosten in feite hebben belopen en niet met zoveel woorden tot uitdrukking wordt gebracht dat vergoeding wordt gevorderd voor de op dat bedrag gestelde waardevermindering van de beschadigde zaak. In de betrokken zaak speelde de vraag wanneer de schadevordering is ontstaan, dit in verband met de bepaling van de datum van ingang van de wettelijke rente.

16. Zie de Schriftelijke Toelichting van mrs. Van der Wiel en De Graaf, met name sub 5.5.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey