Rb, deelgeschil: Afwijzing verzoek klachten en arbeidsongeschiktheid toe te wijzen aan ongeval, uurtarief en het aantal bestede uren van belangenbehartiger zijn niet redelijk

Samenvatting:

Het verzoek is de gestelde klachten en beperkingen en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid aan het ongeval toe te rekenen, dit onder begroting en veroordeling in de redelijke kosten. Voor het ongeval was er sprake van pre-existente klachten die enigszins vergelijkbaar zijn met de klachten na het ongeval. Deze klachten zijn voor de hypothetische situatie zonder ongeval van belang. De mate van werkhervatting voor het ongeval is niet duidelijk. Uit medische informatie kan rechtbank niet opmaken dat verzoekster sinds het ongeval volledig arbeidsongeschikt is voor het werk dat zij enig moment voor het ongeval verrichtte. Beperkingen die een dergelijke arbeidsongeschiktheid tot gevolg kunnen hebben zijn door de medisch specialisten niet vastgesteld. Aan twee deskundigenrapporten komt beperkte betekenis toe door schending hoor en wederhoor en eenzijdige inschakeling. Het verzoek wordt afgewezen. Voor de kosten in verband met het indienen van verzoekschrift acht de rechtbank een uurtarief van € 280, – niet redelijk. De rechtbank kent € 250, – toe. Ook acht de rechtbank het bovenmatig dat 10 uren in rekening zijn gebracht.

LJN: BX0122, Rechtbank Rotterdam , 400301 / HA RK 12-279

Print uitspraak

Datum uitspraak:

04-07-2012

Datum publicatie:

04-07-2012

Rechtsgebied:

Civiel overig

Soort procedure:

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie:

Letselschade; deelgeschil; causaal verband; beoordeling van het ongevalsgerelateerde karakter van gestelde klachten en beperkingen en daaruit eventueel voortvloeiende gevolgen; waardering deskundigenrapporten; pre-existante klachten; verzoek afgewezen; geen toepassing van artikel 289 Rv (proceskostenveroordeling); begroting kosten overeenkomstig artikel 1019aa Rv.

Vindplaats(en):

Rechtspraak.nl

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rekestnummer: 400301 / HA RK 12-279

Beschikking van 4 juli 2012

in de zaak van

[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. K. Aantjes te Rijswijk,

tegen

de naamloze vennootschap ALLIANZ SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. N.C. Haase te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [verzoekster] en Allianz genoemd worden.

1.  De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  het op 24 april 2012 binnengekomen verzoekschrift, met producties;
–  de brief van 27 april 2012 van mr. Aantjes, met bijlagen;
–  het verweerschrift, met producties;
–  het faxbericht van 19 juni 2012 van mr. Aantjes, met bijlagen;
–  de mondelinge behandeling ter zitting van 20 juni 2012.

2.  De vaststaande feiten
2.1.  Aan [verzoekster] is op 21 mei 1998 een verkeersongeval overkomen, waarbij de auto waarin [verzoekster] rechts voorin als inzittende/bijrijdster was gezeten is aangereden door een bestuurder van een bij Allianz verzekerde auto (hierna: het ongeval).

2.2.  Aansluitend aan het ongeval is [verzoekster] een halskraag omgedaan en is zij met een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. De brief van 28 mei 1998 van de chirurg die [verzoekster] op de dag van het ongeval heeft gezien aan de huisarts van [verzoekster] houdt – voor zover van belang – het volgende in:

“Op 21 mei 1998 zag ik na auto-ongeval uw patiënte. Zij was voorover geklapt bij de botsing en klaagde over pijnklachten in de nek en rechter knie. (…)
Bij onderzoek van de nek werden geen traumatische afwijkingen geconstateerd. Ook de x-cwk werden geen traumatische botafwijkingen gezien. Ook bij onderzoek van de rechter knie geen afwijkingen gevonden.
Advies: zij kreeg een soft collar voorgeschreven en moet het voorlopig rustig aandoen. Pijnstilling werd voorgeschreven.”

2.3.  Allianz heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval erkend en in dat kader een bedrag van in totaal € 47.710,- aan voorschotten onder algemene titel, alsmede ten titel van smartengeld aan [verzoekster] betaald.

2.4.  [verzoekster] was voor het ongeval werkzaam als ambtenaar bij [bedrijf]. Sedert het ongeval heeft [verzoekster] geen loonvormende arbeid meer verricht. De arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en [bedrijf] is per 1 oktober 2000 beëindigd.

2.5.  Op verzoek van partijen heeft [zenuwarts] (hierna: [zenuwarts]), zenuwarts voor psychiatrie en psychotherapie, op 12 juni 2008 een rapport uitgebracht over [verzoekster]. Op de hem gestelde vragen heeft [zenuwarts] – voor zover van belang – geantwoord:

“1. DE SITUATIE NA DE AANRIJDING
(…)
A.  Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?
(…)
Tesamen genomen handelt het om een craniocervicobrachialgie beiderzijds, met een uitstralingspatroon bilateraal naar de schouders, unilateraal naar de ellebogen, links duidelijker dan rechts, bij ambidexter zijn. Er is ook een uitstralingselement binnendoor tot achter de ogen bilateraal. Nevengeschikt worden andere klachten genoemd, zoals een evenwichtsstoornis in de vorm van een dronken gevoel bij het staan, het niet stabiel kunnen lopen, het gevoel te zwalken bij het lopen meer in het bijzonder. Daarnaast concentratiestoornissen, meer moeite met het richten, vasthouden en bepalen van de aandacht, hetgeen nauw verbonden lijkt met een nader getypeerde klacht, namelijk het gevoel van traagheid, meer in mentale zin dan ook. Er is geen verlegd dag-/nachtritme en er wordt geen hypnoticum gebruikt. Aan het eind van de dag wordt wel verbruikte reserve beschreven; in de woorden van betrokkene het gevoel op te zijn. De anamnese van betrokkene wegend en de dossierstukken beschouwend, waarbij het laatste mogelijk was over een groot tijdsbestek, van 1975 tot begin 2007, blijkt dat van de aan het ongeval toe te schrijven klachten de craniocervicobrachialgie een voortgaand element is van onderzoek en behandeling. Ook de klinische beschrijving is niet te veronachtzamen; te weten het door de auto heen en weer geworpen worden als een jojo, van voor naar achter, met blauwe plekken ter plaatse van de autoriem en een kwetsuur van de linker knie vanwege een kap tegen het dashboardkastje. Er zijn geen aanwijzingen voor een bewustzijnsverlies. Dit wordt ook bevestigd door de [chirurg] van de EHBO-post, welke op de dag van het ongeval werd bezocht. Vrij indringend is de nekpijn, direct na de klap en het onvermogen zich te bewegen, met name het draaien met de romp. Familie in de buurt, in Hoogeveen, moest logies verlenen vanwege deze klachten, die ook gedurende de nacht aanhielden. Thuisgebracht hield betrokkene enige weken het bed en kreeg gezinshulp. Zelfverzorging was niet mogelijk de eerste tijd, pas na enige maanden. Fysiotherapie werd aan huis gegeven. In september dat jaar was er een terugslag en werd een revalidatiebehandeling opgezet van multidisciplinair karakter, binnen het instituut Klein Klimmendaal, verbonden aan de Gelderse Vallei locatie Ede; zeer intensief aanvankelijk, voor drie dagen per week en deze behandeling gaf enig soulaas, een vermindering van de klachten.
Er was fysiotherapie, ergotherapie en begeleiding door het maatschappelijk werk en de psycholoog van node. Separaat genoemde evenwichtsstoornis, concentratiestoornis, mentale traagheid en het veranderende vermoeidheidsgevoel moeten verbonden worden geacht aan de hoofdklacht, de craniocervicobrachialgie. In feite waren zij ook niet afzonderlijk een reden voor nader onderzoek en behandeling, althans in uitgesproken mate tot op heden. Overigens is het voortgaan van de medische aandacht voor de hoofdklacht vanaf het moment van het betreffende ongeval op 21 mei 1998, dus meer dan een decennium, wel indrukwekkend. Ter verdere bepaling en concretisering zijn de bevindingen van de [neuroloog 1] van belang, gezien zijn brief van 13 november 1998. Immers bij de mri van de cervicale wervelkolom vindt hij een kleine laterale h.n.p. op het niveau C4-C5, weliswaar zonder wortel en myelumcompressie, bij het ETSD een forse hypertonie, graad III, verder normaal onderzoek Evoke potentials en EEG, ook een bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom met hypertonie van de musculatuur aldaar. Enige waarde moet worden toegekend aan de vastgestelde comorbiditeit in de vorm van een salpingites, die in 1986 werd vastgesteld bij een laparoscopie en de daarna vastgestelde endometriose in dezelfde periode, door de vondst van een liesgezwel. Als gevolg hiervan ontstaat waarschijnlijk een beperkte fertiliteit, zodat vele gynaecologische consulten nodig zijn in verband met IVF-behandeling, negen in totaal, waarbij er een succesvol wordt in 1996, met als gevolg de geboorte van een zoon op 19 juli 1996, die helaas behept is met een klompvoetje, zodat ook hiervoor weer vele consultaties in ziekenhuizen noodzakelijk zijn met bijkomende belasting, psychisch. Vermeldenswaard is voorts de vaststelling van een masthopathie, omstreeks 1991/1992, waarbij uit vervolgconsultaties dan voortkomt dat het een benigne aandoening betreft tot op heden, waar extra waakzaamheid geboden was in verband met de familiair belaste voorgeschiedenis, met een mammacarcinoom vanaf moederszijde. Ook dan nog is het schildklierlijden, ziende de bevindingen van de [internist], gezien zijn brief van 11 oktober 1990, waarbij hij spreekt van een koude nolus zonder functiestoornis. In 1990 is er de suïcide van het zusje, waarbij opvalt dat hier in de latere jaren niet zozeer aan gerefereerd wordt. In psychische zin is voorts de vermelding van belang van het gestrande eerste huwelijk in de periode 1981 tot 1986/1987, met een gokverslaafde echtgenoot, waarbij betrokkene het kennelijk opbrengt van hem te scheiden. Er waren toen wat depressieve klachten, meer passager. Het vervolg in relationele zin is daarna goed, gezien het voortgaande en harmonisch aandoende huwelijk in 2000, met de huidige 53-jarige echtgenoot, die maatschappelijk werker in de verslavingszorg is.
(…)
C.  Wilt u bij uw antwoord op de vragen A en B aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?

Gesteld kan worden dat de uit het psychiatrisch onderzoek verkregen anamnestische gegevens goed overeenkomen met die welke zijn verkregen uit de dossierstukken, een hoge mate van consistentie. Eén aantekening dient te worden geplaatst, namelijk de aantekening in het huisartsendossier dat sprake zou zijn geweest van een opname in de PAAZ te Bennekom in 1986/1987 in verband met het horen van stemmen, waar ook later, zoals blijkt uit het moeilijk leesbare dossier van de huisarts, de bijbehorende medicatie werd gegeven. Afgezien van het feit dat betrokkene dit niet kan bevestigen, is dit ook niet in lijn met het psychiatrisch onderzoek, in het bijzonder de persoonlijkheidsconfiguratie. Het zou om haar tweelingzus gaan, waarvan de suïcide ook in dezelfde periode wordt gemeld.

D.  Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Er worden geen afwijkingen vastgesteld bij oriënterend somatisch onderzoek, evenmin bij oriënterend neurologisch onderzoek. Wel wordt een bewegingsbeperking gevonden in de excursies van het cervicale deel van de wervelkolom, in alle richtingen, in wisselende mate echter.
Er is ook sprake van defense musculaire. Met betrekking tot het aanvullend psychodiagnostisch onderzoek geldt dat bij de ABV-test een weinig stressvolle attitude blijkt en een geringe neiging tot somatiseren onder invloed van stress, alsmede een duidelijke extraversie. Binnen de VKB-test wordt de cervicobrachialgie aangehaald en behoudens vermoeidheid en overgangsklachten eigenlijk geen enkele klacht. Er is geen irregulariteit met betrekking tot het functioneren van de verschillende tracti. Binnen de VPE-test worden weinig psychisch-emotionele modulaties of aberraties vermeld, hetgeen ook in overeenstemming is met de genuine wijze van contact leggen.

E.  Wat is de diagnose op uw vakgebied? (…)

1.1 Een craniocervicobrachialgie beiderzijds, links duidelijker dan rechts, bij ambidexter zijn, met een duidelijk accent op de nek- en halsstreek, de schouder en de ellebogen.
1.2 Evenwichtsstoornissen van aspecifiek karakter, in de vorm van een duizelig gevoel, het gevoel te zwalken bij het lopen en ook onstandvastig staan. Deze klacht was gunstig beïnvloed door fysiotherapie.
1.3 Concentratiestoornissen in verband met een vergrote vigiliteit van de aandacht, bij een toch niet onrustige occupatie, psychisch.

Er zijn enige persoonlijkheidskarakteristieken, zoals een psychasthene, licht immatuur histrionische. Er is tevens een zekere loochening van fricties en traumatische life events. (In dit kader kan de suïcide van het zusje, de intruïsieve reeks iatrogene contacten in verband met de endometriosis en de IVF-behandelingen worden genoemd, alsmede het toch traumatisch verlopende, wel goed beëindigende eerste huwelijk.) Pijnsensaties zijn een consistent gegeven. Er is een directe relatie met het intreden van het verkeersongeval en het voortduren van de klacht nadien tot op heden op min of meer consistente wijze, met weinig invloed van therapeutische middelen, maar toch ook niet te verwaarlozen wel enige, zoals multidisciplinaire revalidatiebehandeling, met name fysiofitness en het gebruik van kleine analgetica, alsmede het sedativum Diazepam in milde doseringen van 5 mg.

Opvallend is voorts dat direct in aansluiting op het accident afwijkende bevindingen werden vastgesteld, zoals het blijkt uit het verslag van de [neuroloog 1] van 13 november 1998, in de vorm van een aanwezige cervicale prolaps, zonder wortel of medullacompressie evenwel. Concluderend is bij het ongeval niet sprake van een conmotio cerebri of erger. Gezien het beeld van het onderzoek moet wel worden geconcludeerd dat een craniocervicobrachialgie met irradiatie en een passager knieletsel.
(…)
De preëxistente persoonlijkheidsconfiguratie van betrokkene wordt gekenmerkt door een over het algemeen normale persoonlijkheidsconfiguratie met wel enigszins immature, licht histrionische tendenties, alsmede psychasthene. De afweermechanismen liggen over het algemeen op een hoog niveau. Er is sprake van verdringing van traumatische life events, niet zozeer loochening. De verdringing valt binnen normale grenzen.

Medisch/psychiatrisch-diagnostische typering
Pijnstoornis, chronisch, gebonden aan zowel somatische factoren als enige psychische, de persoonlijkheidsconfiguratie betreffend, complex en multicausaal bepaald, bij een 49-jarige vrouw, die behept is met een van origine normale persoonlijkheidsconfiguratie met wel enigszins immature histrionische en psychasthene tendenties.
(…)
F.  Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat u differentiaal diagnostische overwegingen zijn?

Bij betrokkene is de craniocervicobrachialgie, de hoofdklacht, met bijkomende
aequivalenten, zoals de evenwichts- en concentratiestoornissen onder meer. Er was sprake van een deceleratie/acceleratietrauma zonder conmotio cerebri of erger, met een contacttrauma van de linker knie en een contusie van de borsthuid ter plaatse van de autoriem. Bij röntgenologisch onderzoek werd echter een kleine prolaps vastgesteld op cervicaal gebied ter hoogte van C4-C5.
Hoewel geen eerder beeldvormend onderzoek uit de dossierstukken blijkt, is het niet onaannemelijk dat deze prolaps gecorreleerd is aan het inwerkend trauma. Dit zou ook stroken met de direct optredende nekpijn, ook ’s nachts, en de bewegingsarmoede van het lichaam door pijn de eerste uren en dagen, de beperkte zelfredzaamheid, ook met de voortgang in het behandelingscircuit, revalidatie van multidisciplinair karakter. Er is wel een verbetering opgetreden door de revalidatie en behandeling; een vermindering van de pijnklachten en een verbeterde zelfredzaamheid. Niet geheel begrijpelijk is het onvermogen dat betrokkene aangeeft om enige arbeid te verrichten. Dit strookt ook niet met het dagelijks activiteitenpatroon in relatie tot zichzelf, de echtgenoot, haar zoon en familie. Het huisartsendossier, zich uitstrekkend over een langere periode voornoemd, is wel indrukwekkend door de hoofdklacht en de bijkomende comorbiditeit, waarbij dan ook nog incidentele passagere klachten, zijn aandacht voor medische zorg. In psychiatrisch/psychologische zin komt betrokkene over als een vrouw met gezonde opvattingen, die op een normale wijze communiceert, niet getuigt van psychische symptomatologie of een stoornis van haar als persoonlijkheid. Hoogstens zou men kunnen stellen dat aan een aantal incidenten in haar leven, zoals het teleurstellende eerste huwelijk en de ziektegeschiedenis van haar zus, niet al te veel aandacht wordt besteed. Anders gezegd: in brede medische zin is sprake van een craniocervicobrachialgie, waarbij een medisch-neurologisch substraat voor de hand lijkt te liggen en niet zozeer van een medisch-psychiatrisch substraat. (…)

G.   Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt vaststellen op uw vakgebied? (…)

De AMA-guide laat een vaststelling van het invaliditeitspercentage toe in medisch/neurologisch/psychiatrische zin. (…) Ik zou in deze willen refereren aan hoofdstuk 14, tabel 14-1, klasse 2, mild impairement, welke een percentage bestrijkt van 1 tot 14%. Ik zou de invaliditeit van betrokkene willen bepalen op 6% (zes procent), daarbij refererend aan de druk die de hoofdklacht met zich meebrengt op het algehele psychisch/mentale functioneren, in overeenstemming met het voortgaande behandelingscircuit, echter wel rekening houdend met de goede zelfredzaamheid, de redelijke mogelijkheid activiteiten van het dagelijkse leven te ondernemen, alsmede het sociale functioneren, het vastgestelde concentratieverlies en een goede adaptatie over het algemeen. (…)

H.  Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in haar huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? (…)

Met betrekking tot de activiteiten van het dagelijks leven wordt over het algemeen een niet verlegd patroon gezien, met een normaal dag-/nachtritme, zonder het gebruik van hypnotica. Incidenteel was er het gebruik van Diazepam in hoeveelheden van 5 mg, in verband met nachtelijke nekpijn, in remissie. Er is een goede zelfverzorging mogelijk, er wordt ook voldoende lichaamsbeweging genoten door de verzorging van naasten, het verzorgen van de hond. Er wordt minder visite ontvangen vanwege de klachten. Er is wel een regelmatig familiebezoek.
Er zijn andere recreatieve activiteiten naast lezen, zoals wandelen en fietsen. Onderzochte acht zich vanwege haar klachten niet in staat enige loonvormende arbeid te verrichten, waarvoor een volledige argumentatie niet zozeer te benoemen is naar het ondervinden van pijn.
(…)
I.  Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?

Het blijkt dat er een behoorlijk interval is na het ingetreden ongeval op 21 mei 1998. Er is een goed dossieroverzicht met relevante en voortgaande informatie en de bij psychiatrisch onderzoek verkregen gegevens, de anamnestische met name, doen consistent aan en zijn in overeenstemming met elkaar. Geleidelijk aan is er een verbetering opgetreden van het klachtenpatroon van betrokkene, welke heeft aangehouden, waarbij er nu sprake is van restklachten welke voortgaand en chronisch aandoen. Zodoende is nu een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk. Ik verwacht in de toekomst niet zozeer een verbetering of verslechtering.
(…)
2. DE HYPOTHETISCHE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
(…)
A.  Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen?

Er zijn geen klachten of afwijkingen die er ook zouden zijn geweest als betrokkene het ongeval niet was overkomen.”

2.6.  Op verzoek van partijen heeft voorts [neuroloog 2] (hierna: [neuroloog 2]), neuroloog, op 24 februari 2010 een rapport uitgebracht over [verzoekster], dat – voor zover van belang – inhoudt:

“Samenvatting:
Status na acceleratie deceleratie letsel, resulterend in nekklachten, cognitieve klachten, vermoedheidsklachten, duizeligheidsklachten, evenwichtsstoornissen, klachten van de linkerknie die ondanks de talloze behandelingen slechts beperkt zijn verbeterd. Voor het ongeval was er bij betrokkene sprake van een zeer bewogen periode met enkele psychotraumatische ervaringen. Ze geeft aan dat de klachten die zij nu heeft, voorheen niet aanwezig waren. Bij neurologisch onderzoek vind ik lichte tendomyogene afwijkingen aan de cervicale wervelkolom, alsmede lichte afwijkingen bij de Mini Mental State Examination, waarbij moet worden opgemerkt dat zij ten aanzien van meer algemene vragen correcte antwoorden kan geven en zij ook haar anamnese logisch in tijd correct kan weergeven.

Klinische diagnose:
Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad II volgens de classificatie van de Quebeck Task Force (spine 1995). Voor de door betrokkene aangegeven meer specifieke klachten in de armen, de duizeligheidsklachten kan ik geen specifiek neurologisch substraat geven, maar dit zijn klachten die wel passen bij een WAD2.
(…)
Samenvatting en bespreking:
De anamnese komt in grote lijnen overeen met hetgeen wat in het dossier is terug te vinden.

Ten aanzien van de klachten die voor het ongeval aanwezig waren, gelegd met een associatie met een aantal zeer vervelende psychosociale situaties waarin zij in de periode voor het ongeval mee te maken heeft gehad. Een en ander wordt deels ondersteund door de informatie van de huisarts. Ze maakt zelf geen melding van een hernia cervicaal, wel dat er sprake is geweest van een MRI-scan door de neurologen in Ede. Op deze MRI-scan is wel een discopathie te zien blijkens het dossier (…), maar geen worelcompressie, noch myelumcompressie, noch myelopathie. Beeldvormend onderzoek toonde geen traumatische afwijkingen. Neurologisch onderzoek liet voor zover het neurologisch onderzoek in engere zin betreft in het verleden geen afwijkingen zien. Er is geen sprake geweest van een schedel hersen trauma. Eerder gevonden cognitieve problemen zijn zaken die frequenter worden gezien bij patiënten met een chronisch benigne pijnsyndroom en deze moeten dan ook als een secundair gevolg worden beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen voor primair cerebrale beschadiging. Noch in het verleden, noch nu zijn daarvoor aanwijzingen gevonden. Tendomyogene afwijkingen zijn in het verleden ook beschreven. Op een aantal plaatsen is in het dossier erop gewezen dat de zaken die zij op persoonlijk vlak heeft meegemaakt, wellicht toch ook een rol kunnen spelen. Zij geeft dat zelf ook bij de anamnese aan, maar dan vooral voor zover dit de klachten betreft, die zij voor het ongeval had en die in het dossier door o.a. de huisarts zijn vermeld.
(…)
Vraag 1. De situatie na de aanrijding:
(…)
e) Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad II voor zover dit het vakgebied van de Neurologie betreft.
(…)
g) Er is bij betrokkene sprake van 0% functieverlies op het vakgebied van de Neurologie, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-guides 6de editie, aangevuld met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, omdat voor een WAD II geen neurologisch substraat is aan te geven.
h) Daar een neurologisch substraat voor een WAD II niet aanwezig is, kunnen conform de richtlijnen van de NVN geen beperkingen worden aangegeven in de door u genoemde domeinen.
i) Ik acht de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de aanrijding mogelijk is. Ik verwacht in de toekomst geen belangrijke verbeteringen of verslechtering van het op mijn vakgebied geconstateerde letsel.
(…)
Vraag 2. De hypothetische situatie zonder aanrijding:

a) Betrokkene heeft in het verleden blijkens het dossier, ook volgens haar eigen weergave toen daar om gevraagd werd, een aantal klachten gehad, waarvan zij aangeeft dat deze verdwenen waren ten tijde van het ongeval. Specifieke data hieromtrent zijn in het dossier niet voorhanden, anders dan de informatie van de [huisarts]. Zij legt daarbij zelf een associatie met de psycho problematiek die in deze periodes gespeeld heeft. Deze is blijkens de anamnese in ieder geval aanwezig, maar het is daarmee niet uitgesloten dat ook zonder deze problematiek, dergelijke klachten hadden kunnen optreden, waarbij er anderzijds blijkens het dossier we een relatie is met het ongeval. Opvallend is evenwel dat het ongeval en de directe samenhangende klachten in het dossier van de huisarts niet voor handen zijn. Hier zit een gat tussen 19-02-1998 en 30-09-1998.”

2.7.  Op 27 september 1999 is [verzoekster] onderzocht door [neuroloog 3] (hierna: [neuroloog 3]), neuroloog. Diens verslag van 4 oktober 1999 houdt – voor zover van belang – in:

“SAMENVATTING.
Ik zag een vrouw die op 21.05.98 betrokken was bij een verkeersongeval. De auto waarin zij zat, naast de bestuurder, is van opzij aangereden door een plotseling overstekende auto. Betrokkene had direct nekpijn en hoofdpijn. Bij onderzoek in het ziekenhuis werden geen afwijkingen gevonden. Betrokkene houdt klachten met name hoofdpijn, nekpijn en schouderpijn en problemen met concentratie en geheugen en kan daardoor niet goed haar oude werkzaamheden uitvoeren. Ze heeft haar werk als administratief medewerkster van [bedrijf] niet meer kunnen oppakken. Evenmin zelfstandig haar huishouden kunnen doen. Bij neurologisch onderzoek vind ik geen relevante afwijkingen.

NAAR AANLEIDING VAN UW VRAGEN.
1.  De huidige toestand moet beschouwd worden als een restverschijnsel als uitsluitend ongevalsgevolg bij een cervicaal acceleratie letsel.
2.  Er is mogelijk sprake van een blijvende functionele stoornis met een blijvende invaliditeit van 3%, een geheel gezond mens stellend op 100%. Dit volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor de Neurologie bij een cervicaal acceleratie letsel.”

2.8.  De conclusies van [neuroloog 3] zijn ook aan [neuroloog 2] voorgehouden. In zijn reactie daarop van 6 december 2010 merkt [neuroloog 2] daaromtrent – voor zover van belang – op:

“Op uw vraag waarom ik afwijk van de conclusie van collega [neuroloog 3] kan ik slechts zeggen dat collega [neuroloog 3] in zijn rapport een aantal afwegingen – die ik heb weergegeven in mijn rapport – niet heeft overwogen c.q. wellicht de onderliggende data daarvoor niet heeft gehad. Ik kan derhalve niet met zekerheid zeggen dat er geen relatie is tussen ongeval en klachten, maar acht ook niet uitgesloten dat zij ook zonder de aanrijding klachten zou kunnen hebben. Argumenten hiervoor heb ik reeds eerder gegeven. In deze is collega [neuroloog 3] dus van mening dat er een directe relatie is en stel ik mij op het standpunt dat een en ander zo zou kunnen zijn, maar dat ik het niet uitgesloten acht dat ook andere factoren een rol spelen.”

3.  Het geschil
3.1.  Het verzoek, zoals dat uit het verzoekschrift is af te leiden en ter zitting is toegelicht, strekt er -in essentie- toe voor recht te verklaren dat de gestelde klachten en beperkingen, alsmede de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid, aan het ongeval moeten worden toegerekend, zulks onder begroting van en veroordeling in de redelijke kosten van het onderhavige geschil.

3.2.  Allianz voert verweer, dat strekt tot afwijzing van het verzoek, kosten rechtens.

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  [verzoekster] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen.

Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade

4.2.  Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat zij sedert en ten gevolge van het ongeval lijdt aan whiplashklachten, zich uitend in (onder meer) persisterende hoofd- en nekpijnen, duizelingen, evenwichtstoornissen, concentratiestoornissen, geheugenverlies en chronische vermoeidheid, met als gevolg dat zij wordt beperkt in (onder meer) het uitoefenen van haar beroepsmogelijkheden en arbeidsongeschikt is geraakt.

4.3.  Allianz betwist dat sprake is van causaal verband tussen de gestelde klachten en beperkingen en het ongeval. In dat verband stelt Allianz dat uit de overgelegde medische informatie valt af te leiden dat [verzoekster] vóór het ongeval al klachten had, althans dat [verzoekster] door het ongeval geen beperkingen ondervindt. Voorts betwist Allianz dat sprake is van zodanige klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval dat die leiden tot schade in het verdienvermogen van [verzoekster].

4.4.  Vooropgesteld wordt dat het op de weg van [verzoekster] ligt om te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat er sprake is van causaliteit tussen het ongeval en de door haar gestelde en gepresenteerde klachten. Als die causaliteit komt vast te staan, dient vervolgens beoordeeld te worden of en in hoeverre de klachten leiden tot beperkingen en daarmee tot aantasting van het verdienvermogen van [verzoekster]. Aan dit bewijs kunnen in een geval als het onderhavige geen al te hoge eisen worden gesteld. Inherent aan whiplashklachten is immers dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt. Enige objectivering van de -subjectieve- klachten is echter wel vereist. Daarvoor is voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld en niet overdreven zijn.

4.5.  [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat op grond van de overgelegde medische informatie, in het bijzonder de deskundigenrapporten van [zenuwarts], [neuroloog 2] en [neuroloog 3], de door haar gestelde klachten en beperkingen en het causaal verband tussen die klachten en beperkingen en het ongeval zijn aangetoond. De rechtbank overweegt als volgt.

4.6.  Bij de waardering van voormelde deskundigenrapporten heeft als uitgangspunt te gelden dat dergelijke rapporten in beginsel tot bewijs kunnen dienen, ook wanneer zij niet op de wijze als omschreven in de artikelen 194 e.v. Rv tot stand zijn gekomen. De waarde die aan deze deskundigenrapporten kan worden toegekend, staat ter discretie van de rechtbank, waarbij vooropgesteld wordt dat nu partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een psychiatrische en neurologische expertise, waarbij beide partijen zich hebben kunnen uitlaten over de persoon van de deskundigen en de aan dezen te stellen vragen, en deze expertises als afronding van het (causaliteits)debat tussen partijen waren bedoeld, er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de aldus tot stand gekomen rapporten moeten zijn, wil de rechter aan wie de vraag naar het causale verband tussen het ongeval en de klachten en beperkingen uiteindelijk wordt voorgelegd, besluiten dat hij dergelijke rapporten naast zich neerlegt.

4.7.  Ten aanzien van het rapport van [zenuwarts] beroept Allianz zich op schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Met Allianz is de rechtbank van oordeel dat het rapport van [zenuwarts] niet is tot stand gekomen op een wijze die voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. [zenuwarts] heeft zijn conceptrapport, nadat hij dit gereed had, in het kader van het inzage- en blokkeringsrecht, ter inzage aan [verzoekster] toegezonden. [verzoekster] heeft vervolgens haar opmerkingen aan [zenuwarts] kenbaar gemaakt, waarna [zenuwarts] zijn definitieve rapport heeft opgesteld. Op pagina 4 van het rapport staat ter zake het volgende vermeld:

“Ik zond [verzoekster] mijn rapport ter inzage. Ze gaf uitgebreid commentaar, dit bracht ik voor een deel aan als wijziging, voor het overige hechtte ik dit aan mijn rapport als waren zij een geheel. Het leidde niet tot een wijziging in mijn eindconclusie. Zij wenste niet dat het rapport werd doorgezonden naar de wederpartij tot dusverre. Wel naar de medisch adviseur.”

Nadat Allianz via de (voormalig) advocaat van [verzoekster] er van op de hoogte werd gebracht dat [zenuwarts] had gerapporteerd, heeft zij, bij monde van haar advocaat, [zenuwarts] diverse malen verzocht haar in het bezit te stellen van zijn conceptrapport. Aan dit verzoek is door [zenuwarts] niet voldaan. Uiteindelijk heeft de (voormalig) advocaat van [verzoekster] Allianz alsnog in het bezit gesteld van het conceptrapport van [zenuwarts]. Op 28 januari 2009 heeft Allianz, bij monde van haar advocaat, de vragen die naar aanleiding van het conceptrapport bij haar waren gerezen, aan [zenuwarts] kenbaar gemaakt. [zenuwarts] heeft daar niet op gereageerd, dit ondanks de diverse rappels aan de zijde van Allianz.

4.8.  Uit het bovenstaande volgt dat de waarde van de rapportage van [zenuwarts] in deze procedure beperkt is. Daar komt bij dat de rechtbank met Allianz van oordeel is dat de conclusie van [zenuwarts] dat er bij [verzoekster] sprake is van een ongevalsgerelateerde blijvende invaliditeit van 6% niet goed te rijmen is met de verdere inhoud van zijn rapport, met name niet met zijn oordeel dat er geen beperkingen met betrekking tot de psychische/mentale belastbaarheid zijn geïndiceerd.

4.9.  Aan het rapport van [neuroloog 3] komt eveneens beperkte betekenis toe, nu hij niet is ingeschakeld door partijen gezamenlijk, terwijl evenmin duidelijk is of [neuroloog 3] bij zijn onderzoek over alle relevante informatie heeft beschikt; hij noteert immers in zijn rapport dat er geen relevante vroegere ziekten zijn.

4.10.  Niet in geschil is dat het rapport van [neuroloog 2] voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Echter, [neuroloog 2] komt goed gemotiveerd tot de conclusie dat door hem niet kan worden vastgesteld dat de door [verzoekster] geuite klachten en gestelde beperkingen voortvloeien uit het ongeval.

4.11.  De beoordeling van het ongevalsgerelateerde karakter van gestelde klachten en beperkingen en daaruit eventueel voortvloeiende gevolgen wordt gecompliceerd doordat er voorafgaande aan het ongeval een zeer aanzienlijke periode is waarin sprake is van in ieder geval partiële arbeidsongeschiktheid, welke door de behandelende sector wordt toegeschreven aan psychische klachten.
Dat de psychische klachten die [verzoekster] sedert het ongeval ondervindt niet ook -zij het mogelijk in enigszins andere vorm- aanwezig zouden zijn geweest indien haar het ongeval niet was overkomen, acht de rechtbank niet zo onaannemelijk dat de bestaande klachten thans zonder meer aan het ongeval kunnen worden toegerekend.

4.12.  Op zich is juist dat voor juridische causaliteit niet noodzakelijk is dat klachten en beperkingen een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten en beperkingen die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente klachten en/of de persoonlijkheidstructuur van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Uitgangspunt is dat Allianz [verzoekster] dient te nemen zoals zij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie tot ontwikkeling of het in stand houden van bepaalde klachten. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zich van zijn kant, mede in aanmerking genomen zijn persoonlijkheidsstructuur, onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken.

4.13.  Echter, de onderhavige zaak kenmerkt zich door de omstandigheid dat er bij [verzoekster] voor het ongeval sprake was van enkele pre-existente klachten, die enigszins vergelijkbaar zijn met de na het ongeval ontstane klachten en die bij de beoordeling van de hypothetische situatie zonder ongeval wel van belang zijn. De schade in dit soort zaken wordt immers vastgesteld door de (feitelijke) situatie met en de (hypothetische) situatie zonder ongeval met elkaar te vergelijken en een schadebegroting op grond van het verschil te maken. Vanwege het bestaan van pre-existente klachten dient daarom te worden onderzocht of [verzoekster] ook in de hypothetische situatie zonder het ongeval medische beperkingen zou hebben gehad, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid en in welke omvang die klachten bij [verzoekster] ook zonder ongeval zouden hebben geleid tot verlies van het vermogen om arbeid of andere werkzaamheden te verrichten. Als op grond van redelijke verwachtingen over de toekomst ervan moet worden uitgegaan dat niet onwaarschijnlijk is dat dit het geval zou zijn geweest, dan is die schade niet meer toe te rekenen aan het ongeval.

4.14.  Om een vergelijking te kunnen maken tussen de situatie voorafgaande aan het ongeval en de situatie daarna, dient allereerst te worden vastgesteld op welke wijze en in welke mate [verzoekster] haar werkzaamheden had hervat voordat het ongeval zich voordeed. De rechtbank constateert, evenals Allianz, dat de mededelingen van [verzoekster] ter zake niet, althans onvoldoende consistent zijn. De processtukken en het medisch dossier bevatten uiteenlopende informatie over de mate van werkhervatting voorafgaande aan het ongeval. Uit de overgelegde medische informatie kan de rechtbank voorts niet opmaken dat [verzoekster] inderdaad sedert het ongeval en thans volledig arbeidsongeschikt is voor de werkzaamheden zoals zij die op enig moment voor het ongeval in dienst van [bedrijf] pleegde te verrichten. Beperkingen die een dergelijke arbeidsongeschiktheid tot gevolg zouden kunnen hebben zijn door de betrokken medisch specialisten niet vastgesteld. Het gegeven dat [verzoekster] in het kader van arbeidsongeschiktheidskeuringen volledig arbeidsongeschikt is verklaard, maakt dat niet anders. Nog afgezien van het feit dat Allianz bij die keuringen niet betrokken is geweest, geldt immers dat die keuringen niet maatgevend zijn voor de beoordeling van de oorza(a)k(en) en de eventuele mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van een letselschadezaak.
4.15.  De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat [verzoekster] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er als gevolg van het ongeval klachten en beperkingen zijn opgetreden die tot gevolg hebben gehad dat zij arbeidsongeschikt is geraakt en gebleven voor arbeid die zij in de situatie waarin het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, zou hebben verricht. Op grond van de thans beschikbare deskundigenrapporten kunnen de gestelde klachten en beperkingen niet als gevolg van het ongeval worden toegerekend. De gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.

4.16.  Artikel 289 Rv betreffende de proceskostenveroordeling is niet van toepassing. Dit houdt verband met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure ten nauwste verbonden is met de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Ook daar bestaat voor de benadeelde niet het risico dat hij door zijn wederpartij gemaakte kosten moet vergoeden. Indien en voor zover Allianz met de woorden ‘kosten rechtens’ in de conclusie van het verweerschrift veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten heeft bedoeld te verzoeken, wordt dit verzoek afgewezen.

4.17.  [verzoekster] heeft verzocht de kosten van deze procedure te begroten overeenkomstig artikel 1019aa Rv. Dat het verzoek is afgewezen betekent niet dat het indienen van het verzoekschrift en het maken van de daarmee gepaard gaande kosten in dit geval onredelijk was. Mede tegen de achtergrond van het nu in deelgeschil gevoerde partijdebat kan het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift niet als bij voorbaat volstrekt onnodig of kansloos worden beschouwd.

4.18.  De kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is. Dat het maken van de kosten redelijk is acht de rechtbank evident, gelet op het vastlopen van de onderhandelingen.

4.19.  Bij brief van 27 april 2012 heeft mr. Aantjes een specificatie gevoegd van de tot het moment van het indienen van het verzoekschrift gemaakte kosten, die € 4.676,00 bedragen (16,7 uren x EUR 280,= exclusief 6% kantoorkosten en 19% BTW). Voorts gaat hij uit van een voorbereiding voor de zitting en de mondelinge behandeling van 10 uren, te vermeerderen met een bedrag van € 450,00 ter zake kantooropslag, exclusief 19% BTW, hetgeen neerkomt in totaal op een bedrag van € 9.460,50 + p.m. Allianz acht de aan de zaak bestede tijd niet redelijk. Daarnaast maakt Allianz bezwaar tegen de hoogte van het door
mr. Aantjes gehanteerde uurtarief.

4.20.  Voor wat betreft het uurtarief acht de rechtbank, gelet op het relatief beperkte financiële belang, de complexiteit van de zaak en de ervaring en het specialisme van mr. Aantjes een uurtarief van € 280,00 in het kader van dit deelgeschil niet redelijk. De rechtbank zal een uurtarief van € 250,00 in aanmerking nemen. Gelet op het feit dat het deelgeschil beperkt van omvang is, acht de rechtbank het bovenmatig dat er in totaal 10 uren in rekening zijn gebracht voor de voorbereiding van de zitting en de mondelinge behandeling. De rechtbank zal de kosten voor het voorbereiden van de zitting begroten op 4 uren. Voorts gaat de rechtbank uit van een zittingsduur van 1 uur en dertig minuten en een reistijd van 1 uur.
De overigens aan de zaak bestede tijd komt de rechtbank niet onevenredig voor, met uitzondering van de tijd die in rekening is gebracht voor ‘bespreking met derden’ op 7 december 2011 (1 uur).

4.21.  De rechtbank zal aldus op de totale kostenbegroting 4 uren en dertig minuten in mindering brengen. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 7.000,77 (22,2 uren x
€ 250,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 19% BTW), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 260,00, in totaal € 7.260,77.

4.22.  Door [verzoekster] is tevens veroordeling van Allianz in de kosten van deze procedure verzocht. Nu noch juridische noch praktische redenen zich tegen toewijzing van een dergelijk verzoek verzetten, zal het hiervoor onder 4.21 begrote bedrag als kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking.

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  wijst af het verzoek;

5.2.  begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op EUR 7.260,77;

5.3.  veroordeelt Allianz tot betaling aan [verzoekster] van de kosten van deze procedure, welke zijn begroot op € 7.260,77;

5.4.  verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.?

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey