Rb, deelgeschil: fastfoodrestaurant niet aansprakelijk voor val van afstapje, kelderluikcriteria

Samenvatting:

Verzoekster komt ten val als zij van een verhoogd plateau met trapafstapje stapt; zij loopt ernstig beenletsel op. 1. De rechtbank overweegt dat volgens de rechtspraak van de Hoge Raad het bij de vraag of de opstal gebrekkig is, aankomt op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de zogenoemde ‘kelderluikcriteria’.  De rechtbank is, na toetsing aan deze maatstaf, van oordeel dat KFC niet op grond van art. 6:174 BW aansprakelijk is. 2. Ook overigens kan niet worden gezegd dat KFC op grond van de ‘kelderluikcriteria’ verplicht was extra veiligheidsmaatregelen te treffen. 3. Kosten deelgeschil: € 2.501,-.

ECLI:NL:RBDHA:2020:1396

Instantie

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak

18-02-2020

Datum publicatie

28-02-2020

Zaaknummer

C/09/581179 / HA RK 19-579

Rechtsgebieden

Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken

Bodemzaak

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie

deelgeschil letselschadezaak – aansprakelijkheidskwestie na val van trapopstapje in een fastfoodrestaurant – geen gebrekkig opstal – geen onrechtmatige gevaarzetting – toetsing kelderluikcriteria.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rekestnummer: C/09/581179 / HA RK 19-579

Beschikking van 18 februari 2020

in de zaak van

[verzoekster] te [plaats] ,

verzoekster,

advocaat: mr. H. Solstad te Capelle aan den IJssel,

tegen

1 [BV I] te [plaats] ,

tevens handelend onder de naam [KFC I],

  1. ALLIANZ BENELUX N.V. te Rotterdam,

in deze zaak handelend onder de naam Aegon,

verweersters,

advocaat: mr. K.M. Volker te Amsterdam.

Verzoekster wordt hierna [verzoekster] genoemd. Verweersters worden hierna respectievelijk KFC en Aegon genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het op 2 juli 2019 ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingediende verzoekschrift met producties;

de beschikking van 7 oktober 2019 van de rechtbank Rotterdam waarbij het deelgeschil op grond van artikel 1019x lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt verwezen naar deze rechtbank;

het verweerschrift van KFC en Aegon, met producties;

de brief van 30 december 2019 van KFC en Aegon met usb-stick.

1.2.

Op 7 januari 2020 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:

[verzoekster] in persoon, bijgestaan door mr. P Barendregt (kantoorgenoot van de advocaat voornoemd) en de heren [heer 1] (belangenbehartiger) en [heer 2] (boekhouder).

namens KFC: de heren [franchisenemer 1] en [franchisenemer 2] (franchisenemers), bijgestaan door mr. Volker voornoemd.

1.3.

Ten slotte is een datum voor het wijzen van een beschikking bepaald.

  1. De feiten

2.1.

[verzoekster] is op 12 januari 2014 in een gebouw van KFC te [plaats] ten val gekomen (hierna: het ongeval) toen zij van een verhoogd plateau met trapafstapje wilde stappen. Hierbij heeft zij ernstig beenletsel – een meervoudige beenbreuk – opgelopen waaraan zij blijvende pijnklachten heeft overgehouden.

2.2.

De rechtbank gebruikt het woord trapafstapje omdat [verzoekster] is gevallen toen zij naar beneden ging. Evengoed kan het woord trapopstapje worden gebruikt, zoals in de processtukken ook is gebeurd. Hieronder zijn twee uitsneden van screenshots van de in het geding gebrachte camerabeelden afgebeeld. Screenshot 1 toont het betreffende plateau met trapafstapje kort vóór het ongeval, en screenshot 2 toont dezelfde situatie op het moment dat [verzoekster] ten val komt. Zoals te zien is, was is er in de betreffende vestiging van KFC sprake van een verhoogd plateau met een trapafstapje. Er is een trap, haaks op het plateau vanaf de bovenverdieping (of: naar de bovenverdieping komend vanaf de begane grond).

Screenshot 1.

Screenshot 2.

2.3.

Op de camerabeelden heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende waargenomen. Eerst komen de twee dochters van [verzoekster] rechts van de trap af. Zij lopen op het plateau meteen door naar het trapafstapje. Hierbij stapt de oudste dochter van [verzoekster] met een grote stap van het plateau af, waarbij zij de onderste trede overslaat. De jongste dochter van [verzoekster] springt van het plateau af. Vervolgens komt [verzoekster] rechts van de trap af. Zij staat op het plateau enkele seconden stil waarbij zij om zich heen kijkt. Vervolgens kijkt zij in de richting van het trapafstapje en vervolgt zij haar weg naar beneden. Hierbij zet zij de hak van haar linkerschoen op de rand van de onderste traptrede, waarna zij ten val komt.

2.4.

Kort na het ongeval is de betreffende vestiging van KFC verbouwd, zoals al voor het ongeval was gepland. Het plateau met trapafstapje is daarbij vervangen. In de huidige situatie is er sprake van een verhoogd plateau dat lager is dan het eerdere plateau en zonder extra trede of trapafstapje. De rand van het plateau is nu voorzien van een geel-zwarte gestreepte markering. Aan de open trap naar de bovenverdieping is aan de onderzijde vanaf het plateau een extra dichte traptrede ingebouwd om het hoogteverschil te overbruggen.

2.5.

[verzoekster] heeft KFC en Aegon aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. KFC en Aegon hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.6.

[verzoekster] heeft eerder een deelgeschil bij deze rechtbank aanhangig gemaakt (zaak- en rekestnummer C/09/520902 / HA RK 16-548). Tijdens de mondelinge behandeling op 7 februari 2018 is de zaak inhoudelijk uitgebreid besproken, waarna [verzoekster] haar verzoek ter terechtzitting heeft ingetrokken.

3 Het geschil

3.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

te bepalen dat KFC jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op grond van artikel 6:174 in verbinding met artikel 6:181 van het Burgerlijk Wetboek (BW);

te bepalen dat KFC en Aegon gehouden zijn alle door [verzoekster] geleden en te lijden schade te vergoeden;

de kosten van deze procedure te begroten en Aegon te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2.

[verzoekster] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat KFC als de bedrijfsmatige gebruiker van het plateau met trapafstapje, aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val, omdat het plateau met trapafstapje niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Zij stelt hiertoe – kort samengevat – dat:

de afmetingen van treden van het trapafstapje niet conform het bouwbesluit waren;

het plateau en het trapafstapje niet waren voorzien van (duidelijke) markeringen;

er geen trapleuning aanwezig was.

Hiernaast stelt [verzoekster] dat er sprake is van onrechtmatige gevaarzetting, hetgeen een zelfstandige grond oplevert voor aansprakelijkheid van KFC op grond van artikel 6:162 BW.

3.3.

KFC en Aegon voeren gemotiveerd verweer. Zij betwisten dat het plateau met trapafstapje gebrekkig was en/of een gevaarzettende situatie creëerde.

4 De beoordeling

Behandeling in deelgeschil

4.1.

In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het verzoek van [verzoekster] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

4.2.

De rechtbank stelt in dit verband voorop dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Partijen zijn het erover eens dat – anders dan in het eerdere deelgeschil – al het beschikbare bewijsmateriaal in het geding is gebracht en dat op basis van dat bewijs de aansprakelijkheid van KFC moet worden beoordeeld. Met partijen is de rechtbank gelet hierop van oordeel dat de beoordeling van het geschil tussen partijen betreffende de gestelde aansprakelijkheid van KFC voor het letsel van [verzoekster] zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.3.

Vaststaat dat [verzoekster] ten val is gekomen toen zij in een vestiging van KFC te [plaats] van een verhoogd plateau met trapafstapje afstapte. Partijen twisten erover of KFC aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. [verzoekster] baseert de gestelde aansprakelijkheid van KFC in de eerste plaats op artikel 6:174 BW in verbinding met artikel 6:181 BW (als bedrijfsmatige gebruiker van de opstal) en daarnaast op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).

4.4.

KFC is de bedrijfsmatige gebruiker van het pand waarin het betreffende plateau met trapafstapje zich bevond. Niet in geschil is dat het plateau met trapafstapje een (onderdeel van een) opstal was in de zin van artikel 6:174 BW. KFC was en is zelf gerechtigd tot het aanbrengen van veranderingen aan de inrichting van het pand, waaronder ook de inrichting van de trap en de omgeving hiervan.

4.5.

Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW is nodig dat [verzoekster] feiten stelt waaruit volgt (i) dat het plateau met trapafstapje niet voldeed aan de eisen die men daaraan vanuit een oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mag stellen ofwel “gebrekkig” was, (ii) dat dit trapafstapje daardoor gevaar voor personen of zaken opleverde, en (iii) dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.

4.6.

Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de zogenoemde ‘kelderluikcriteria’ (vergelijk HR 07-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).

4.7.

De rechtbank is, toetsend aan de hiervoor geformuleerde maatstaf, van oordeel dat KFC niet op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van de val van [verzoekster] . Hiertoe overweegt zij het volgende.

4.8.

[verzoekster] heeft in de eerste plaats gesteld dat de afmetingen van de trede van het trapafstapje niet voldeden aan de eisen die het bouwbesluit daaraan stelt. De rechtbank overweegt dat uit de oude tekeningen van de inrichting van het betreffende KFC filiaal volgt dat de aantrede ofwel tredebreedte van het trapafstapje 23 centimeter was. Dit is tussen partijen niet in geschil. Daaruit volgt, anders dan [verzoekster] stelt, dat de aantrede voldeed aan het minimumvereiste dat het bouwbesluit stelt, te weten een tredebreedte van minimaal 23 centimeter. Uitgaande van de tekeningen voldeed het trapafstapje aldus aan de eisen die men daaraan vanuit het oogpunt van veiligheid mag stellen.

4.9.

Volgens [verzoekster] heeft er echter een groot verschil gezeten tussen de tekeningen, die overeenstemmen met de wettelijke eisen en de feitelijke situatie. Zij onderbouwt haar stelling met de waarnemingen van een door haar ingeschakelde architect [A] (hierna: [A] ). [A] heeft vastgesteld aan de hand van de camerabeelden dat in dit geval de maatvoering van de aantrede van het trapafstapje korter lijkt te zijn dan 23 centimeter. Hij maakt dit op uit de vierkante vloertegels die een afmeting hebben van 25×25 centimeter. De aantrede van het trapafstapje was dus feitelijk korter dan in de tekeningen is aangegeven en voldeed daarmee niet aan de eisen in het bouwbesluit en was dus gebrekkig, aldus [verzoekster] .

4.10.

KFC en Aegon hebben betwist dat de feitelijke afmeting van de traptrede afweek van de maatvoering in de tekeningen. In dit verband hebben zij aangevoerd dat het gebruikelijk is dat aannemers de tekeningen volgen bij het werk dat zij uitvoeren, waardoor het niet aannemelijk is dat er een groot verschil zit tussen de tekeningen en de feitelijke maatvoering. Voorts hebben zij erop gewezen dat [A] uit de camerabeelden concludeert dat de aantrede korter lijkt te zijn dan 23 centimeter en dus bij zijn conclusie op dit punt terughoudendheid betracht. Bovendien loopt de conclusie van [A] spaak op de afmetingen van de vierkante vloertegels die volgens KFC niet 25×25 centimeter bedroegen, maar 30×30 centimeter.

4.11.

Tegenover deze gemotiveerde betwisting van KFC heeft [verzoekster] onvoldoende feitelijke aanknopingspunten aangedragen voor de conclusie dat de maatvoering van de traptrede van het trapafstapje feitelijk niet voldeed aan het bouwbesluit en dat het trapafstapje dus gebrekkig was. Uit niets blijkt dat [A] uitgaat van de juiste afmetingen van de vloertegels, terwijl de camerabeelden ook op dit punt een vertekening kunnen geven. Hierop stuit de stelling van [verzoekster] af.

4.12.

[verzoekster] heeft daarnaast gesteld dat het plateau met trapafstapje gebrekkig was vanwege het ontbreken van veiligheidsmarkeringen en een trapleuning. De rechtbank verwerpt ook deze stelling. Allereerst geldt dat het aanbrengen van veiligheidsmarkeringen en een trapleuning in deze situatie ingevolge het bouwbesluit geen vereiste is. Ingevolge het bouwbesluit is vanuit veiligheidsoogpunt een leuning pas vereist indien een trap een hoogte overbrugd van meer dan 1 meter. Verder heeft [verzoekster] geen feiten gesteld waaruit volgt dat er eerder en of vaker gebruikers van de trap ter hoogte van het trapafstapje ten val zijn gekomen, terwijl die feiten ook niet zijn gebleken. Het ontbreken van ongevalsmeldingen anders dan die van [verzoekster] , afgezet tegen het veelvuldige gebruik van het trapafstapje door bezoekers van de KFC rechtvaardigt de conclusie dat de kans klein is dat een afdaling van het trapafstapje tot een valpartij zou leiden. Bovendien ligt het in de lijn der verwachting dat de gevolgen die uit een eventuele val zouden kunnen ontstaan waarschijnlijk tot zogenaamd “klein leed” beperkt blijven. Dit gezien de geringe hoogte van het trapafstapje in aanmerking. Helaas is de schade bij [verzoekster] fors ernstiger. Die omstandigheid maakt echter niet dat KFC rechtens verplicht was om extra veiligheidsmaatregelen te treffen.

4.13.

Ook overigens kan niet worden gezegd dat KFC op grond van de zogenoemde ‘kelderluikcriteria’ verplicht was extra veiligheidsmaatregelen te treffen. [verzoekster] heeft verwezen naar de bevindingen van fysiotherapeut [B] , die is ingeschakeld door [A] . [B] neemt aan dat de hoofdtrapafgang de verwachting wekt dat een verdere afstapvoortgang op het plateau met trapafstapje consequent qua voetplaatsing en stapritme zal kunnen worden uitgevoerd, terwijl voor de afdaling van het plateau via het trapafstapje juist een verandering van coördinatie en voetplaatsing vereist is. De rechtbank volgt deze aanname niet. Zij acht van belang dat het plateau en trapafstapje een geheel andere inrichting hebben dan de hoofdtrap, dat op het plateau een aantal passen moet worden gezet alvorens men van het plateau kan afstappen en dat een wijziging van de looprichting vereist is. Dit verschil in inrichting maakt juist dat het stapritme wordt onderbroken en men gedwongen wordt oplettend te zijn en te anticiperen op het trapafstapje. Dit heeft ook [verzoekster] gedaan. Zij is even stil gaan staan en heeft rondgekeken voordat zij verder naar beneden is gegaan. Ook andere personen zijn zich blijkens de camerabeelden bewust van de verandering van de situatie en passen hun looppatroon aan. Daar komt bij dat het plateau met trapafstapje zich in een goed verlichte ruimte bevond, goed zichtbaar was en een geringe hoogte ter overbrugging betrof.

4.14.

De rechtbank merkt verder op dat, anders dan [verzoekster] stelt, niet gebleken is dat sprake is geweest van nattigheid, viezigheid of andere mogelijke obstakels. Voor zover [verzoekster] zich beroept op aansprakelijkheid van KFC op grond van artikel 6:162 BW, gaat dit beroep niet op.

Conclusie

4.15.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat van een gebrekkig trapafstapje of van onrechtmatige gevaarzetting geen sprake was. KFC kan daarom niet aansprakelijk worden gehouden voor (de gevolgen van) het ongeval van [verzoekster] . De verzoeken van [verzoekster] hiertoe zullen daarom worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.16.

Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.17.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de kosten van de procedure ook kunnen worden begroot in geval van afwijzing van het verzoek. Begroting kan alleen achterwege blijven, als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van laatstgenoemde situatie geen sprake is omdat partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. De rechtbank zal dan ook overgaan tot begroting van de kosten.

4.18.

[verzoekster] verzoekt de kosten van dit deelgeschil te begroten met inachtneming van de als bijlage 18 bij het verzoekschrift gevoegde urenlijst te vermeerderen met een geschatte tijdsbesteding voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting van drie uur. Uit de urenlijst volgt een tijdsbesteding van 11 uur. Verder is uitgegaan van een uurtarief van € 250,–, 6% kantoorkosten en 21% btw.

4.19.

KFC en Aegon hebben bezwaar gemaakt tegen de kostenopgave van [verzoekster] . Zij hebben in dit verband aangevoerd dat er al een verzoekschrift lag van het vorige deelgeschil en dat ook voor het cliëntcontact en het plegen van telefoontjes het hoge uurtarief is gerekend, terwijl deze werkzaamheden ook tegen een lager tarief kunnen worden uitgevoerd of onder de kantoorkosten kunnen worden geschaard.

4.20.

De rechtbank is met KFC en Aegon van oordeel dat het aantal aan deze procedure bestede uren vrij fors is, in aanmerking genomen dat er reeds eerder een uitgebreid verzoekschrift in een deelgeschil is opgesteld. Mede gelet op de complexiteit van de zaak en de expertise van mr. Solstad (LSA) en mr. Barendregt (aspirant-LSA), acht de rechtbank het redelijk om voor het opstellen van het verzoek rekening te houden met een tijdsbesteding van 5 uur. De overige aan de zaak bestede tijd stelt de rechtbank in redelijkheid op 3 uur. In totaal zal de rechtbank dus rekening houden met een tijdsbesteding van 8 uur voor deze procedure. Hierbij komt het gehanteerde tarief van € 250,– per uur de rechtbank niet onredelijk voor. De verzochte vergoeding van kantoorkosten wijst de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing af. Gelet op de huidige communicatiemiddelen houdt de rechtbank het er zonder concrete toelichting voor dat die kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt, waarmee feitelijk sprake is van een verkapt honorarium.

4.21.

Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van deze procedure in redelijkheid begroten op een bedrag van € 2.501,– (8 uur x € 250,–, te vermeerderen met 21% btw en met het betaalde griffierecht van € 81,–).

4.22.

Aangezien de aansprakelijkheid van KFC voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval niet vast staat, is de verzochte veroordeling van KFC tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van KFC alsnog in rechte komt vast te staan.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1.

begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op € 2.501,–;

5.2.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.1

1 type: 1366

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey