Rb, deelgeschil: niet aangetoond dat whiplashklachten aanwezig zijn, voorschot afgewezen; BGK niet redelijk (uurtarief advocaat-stagiair, onnodige werkzaamheden)
Whiplash, verzoek om voorschot van € 15.000. 1. De rechtbank oordeelt dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat de klachten daadwerkelijk bij hem aanwezig zijn. Er is geen rapport van een medisch deskundige (zoals een neuroloog) die op basis van eigen onderzoek in kaart heeft gebracht wat de klachten en beperkingen van verzoeker zijn. Een beoordeling of deze klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval, ontbreekt eveneens. Verder ontbreekt medische informatie van voor het ongeval. De rechtbank kan niet beoordelen in hoeverre verzoeker als gevolg van het ongeval beperkt is in zijn werkzaamheden in zijn eigen bedrijf. Voorschot afgewezen. 2. Tijdens mondelinge behandeling is afgesproken dat verzoeker medische informatie zal sturen en dat verzekeraar een Delta-v onderzoek zal (laten) verrichten. 3. BGK. Uurtarief van € 245,- niet redelijk voor (beginnend) advocaat-stagiair; rechtbank acht € 180,- redelijk. Uurtarief van € 245,- wel redelijk voor ervaren LSA-advocaat. Aantal uren onredelijk. Het staat de belangenbehartiger(s) vrij om verzoeker te contacteren wanneer daar behoefte aan is, maar tegelijkertijd dient een professioneel belangenbehartiger ervoor te waken dat de wederpartij uiteindelijk opdraait voor onnodige buitengerechtelijke werkzaamheden dan wel het niet efficiënt inrichten van die werkzaamheden en de daaraan verbonden declaraties. Rechtbank acht totaalbedrag van € 5.000,- redelijk (gevorderd € € 10.151,41.
ECLI:NL:RBROT:2022:2398, Rechtbank Rotterdam, C/10/629898 / HA RK 21-1386 (rechtspraak.nl)
ECLI:NL:RBROT:2022:2398
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
24-03-2022
Datum publicatie
31-03-2022
Zaaknummer
C/10/629898 / HA RK 21-1386
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Beschikking
Inhoudsindicatie
VL&A. Deelgeschil. Letselschade. Verzoek om aanvullend voorschot afgewezen. Klachten zijn niet vast te stellen op basis van het dossier zodat ook niet is vast te stellen dat verzoeker beperkt is in zijn werkzaamheden. Bgk deels toegewezen.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/629898 / HA RK 21-1386
Beschikking van 24 maart 2022
in de zaak van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. M. Ciftci te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
HDI GLOBAL SE,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.
Partijen worden hierna [naam verzoeker] en HDI genoemd.
1.De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift van 6 december 2021, met producties;
–
het verweerschrift, met bijlagen;
–
de reactie op het verweerschrift van [naam verzoeker] van 23 februari 2022, met producties;
–
de mondelinge behandeling op 24 februari 2022.
2.De feiten
2.1.
Op 5 april 2019 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij [naam verzoeker] en een verzekerde van HDI betrokken waren. [naam verzoeker] stond als chauffeur van een SUV (Mazda CX5) stil voor een rood verkeerslicht. De verzekerde van HDI bestuurde een cementwagen die zich bevond op de rijstrook links van [naam verzoeker]. Op het moment dat de verzekerde van HDI het voertuig van [naam verzoeker] passeerde en linksaf sloeg, heeft hij het voertuig van [naam verzoeker] geraakt en enige afstand meegesleept waarna het voertuig van [naam verzoeker] deels voorbij de stopstreep tot stilstand is gekomen.
2.2.
HDI heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend en € 3.500,00 als voorschot onder algemene titel, € 1.250,00 als voorschot op het smartengeld en € 2.500,00 aan buitengerechtelijke kosten betaald.
2.3.
Op 15 oktober 2019 heeft [naam 1] (Genas), medisch adviseur van HDI, een medisch advies uitgebracht. De inhoud daarvan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Bespreking
Er is dus sprake van een kneuzing van de nekwervelkolom. Dit heeft geleid tot een verhoogde spierspanning van de gehele wervelkolom (…).”
2.4.
Op 30 juni 2020 heeft [naam 2] (Medi Themis), medisch adviseur van [naam verzoeker] een medisch advies uitgebracht. De inhoud daarvan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Mijn commentaar:
(…)
- Wat is de aard en ernst van het letsel op basis van de ontvangen medische informatie?
De precieze toedracht staat in de documentatie niet beschreven. Voor zover mij bekend betreft het een kop-staartbotsing, waarbij cliënt in zijn auto van achteren is aangereden door een cementwagen.
Een dergelijk traumamechanisme staat bekend als een whiplashtrauma. Bij een whiplashtrauma hebben plotselinge energetische krachten ingewerkt op de (hals)wervelkolom. Het acceleratie-deceleratie traumamechanisme treedt op bij (auto)ongevallen en met name bij aanrijdingen van achteren of van de zijkant. Het mechanisme resulteert in een, waarschijnlijk tijdelijke, beschadiging van de weke delen van de (hals)wervelkolom (“whiplash injury”) en kan een verscheidenheid aan klachten veroorzaken (hoofdpijn, rugpijn, nekpijn en zelfs cognitieve klachten). De rug- en nek schoudergordelklachten van cliënt, welke in aansluiting op het ongeval zijn ontstaan, zijn verklaarbaar vanuit het traumamechanisme.
De nekklachten met uitstraling naar de linker arm houden ondanks fysiotherapie aan.
Vanwege de klachten is sprake van een verstoorde nachtrust. Tevens is sprake van lichte
hoofdpijn en concentratieproblemen.
(…)
- Zijn de door cliënte genoemde klachten ongevalsgevolg?
Ja, de nek- en rugklachten zijn verklaarbaar vanuit het acceleratie-deceleratietrauma. Het is aannemelijk dat cliënt ten gevolge van de pijnklachten een verstoorde nachtrust ervaart en in de lijn daarvan hoofdpijn en concentratieproblemen.
- Is er sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten?
Voor zover ik kan beoordelen wordt in de beschikbaar gestelde documentatie op een consistente wijze gerapporteerd over de ongevalsgevolgen.”
3.Het geschil
3.1.
[naam verzoeker] verzoekt – samengevat – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, HDI te veroordelen tot betaling van een voorschot onder algemene titel van € 15.000,00 en de buitengerechtelijke kosten van € 10.151,41. [naam verzoeker] verzoekt tevens de kosten van het deelgeschil te begroten op € 4.758,02, te vermeerderen met het griffierecht.
3.2.
HDI concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
Inleiding
4.1.
Het verzoek van [naam verzoeker] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft een persoon de mogelijkheid om, indien die persoon een ander die hij aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Geschillen over tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting worden in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd (Kamerstukken II 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 14, 16, 20 en 21). Verder kan een beslissing over tussentijdse vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand bijdragen aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is dan ook, zoals niet tussen partijen ter discussie staat, geschikt voor behandeling als deelgeschil.
4.2.
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling overweegt de rechtbank omtrent het tijdens de mondelinge behandeling gedane verzoek van HDI om geen acht te slaan op de producties die zijn gevoegd bij de reactie op het verweerschrift van [naam verzoeker], als volgt. De reactie op het verweerschrift is op 23 februari 2022 en daarmee dus één dag voor de mondelinge behandeling door HDI en de rechtbank ontvangen. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling de bij deze reactie gevoegde producties niet betrekken omdat HDI, zoals zij tijdens de zitting aanvoerde, onvoldoende gelegenheid heeft gehad om deze te bestuderen.
Aanvullend voorschot
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of HDI gehouden is een nader voorschot op de schadevergoeding aan [naam verzoeker] te verstrekken, is van belang dat de aard van de deelgeschilprocedure maakt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu in het dossier zitten, vastgesteld moet kunnen worden dat [naam verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die het voorschot dat HDI heeft betaald (in aanzienlijke mate) overstijgt. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.4.
[naam verzoeker] heeft aan zijn verzoek om HDI te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 15.000,00 ten grondslag gelegd dat zijn persoonlijke holding sinds het ongeval € 5.605,00 per maand misloopt. Rekening houdend met 19% VPB (€ 1.064,95) wordt het verlies aan verdienvermogen begroot op € 4.540,05 per maand. In de eerste elf maanden na het ongeval is het verlies aan verdienvermogen opgelopen tot een bedrag van € 49.940,50. De overige schadeposten bestaan uit (niet verzekerde) medische kosten, huishoudelijke hulp, vervoer- en parkeerkosten, verhoogde economische kwetsbaarheid en smartengeld.
4.5.
Voordat wordt toegekomen aan de vraag of [naam verzoeker] schade heeft geleden als gevolg van het ongeval, dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of bij [naam verzoeker] sprake is van klachten en of er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten. De bewijslast hiervan rust op [naam verzoeker]. In een zaak als de onderhavige mag echter aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen worden gesteld. Het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten staat niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het gaat niet om medische maar om juridische causaliteit. Voor het aanwezig zijn van het juridisch causaal verband gaat het erom of de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en dat die klachten mede gelet op de toedracht van het ongeval daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer vóór het ongeval deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zijn.
4.6.
Enige objectivering van de – subjectieve – klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat bij [naam verzoeker] sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten.
4.7.
[naam verzoeker] stelt als gevolg van het ongeval letsel te hebben opgelopen aan zijn nek, rug en linkerarm/schouder. Daarnaast heeft [naam verzoeker] psychische klachten, hoofdpijn, concentratieverlies, verkeersangst en een verstoorde nachtrust. Tevens heeft hij tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij slecht tegen licht kan. Ter onderbouwing van zijn klachten verwijst [naam verzoeker] naar het medisch advies van 15 oktober 2019 van Genas en het medisch advies van 30 juni 2020 van Medi Themis. Uit dit laatste medisch advies volgt volgens [naam verzoeker] dat hij een whiplash heeft opgelopen en dat sprake is van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Uit hetzelfde medisch advies volgt volgens [naam verzoeker] dat zijn klachten kunnen worden toegeschreven aan het ongeval. De medisch adviseur schrijft immers: “De rug- en nek schoudergordelklachten van cliënt, welke in aansluiting op het ongeval zijn ontstaan, zijn verklaarbaar vanuit het traumamechanisme.” Bovendien was [naam verzoeker] vóór het ongeval niet bekend met de klachten die hij na het ongeval wel ervaart, waarvoor hij is gezien door de huisarts, fysiotherapeut, psycholoog en medische specialisten in het ziekenhuis. Ook heeft [naam verzoeker] een intensief behandeltraject gevolgd bij het revalidatiecentrum OCA.
4.8.
HDI voert ter zake de gestelde klachten aan dat [naam verzoeker] de rechtbank niet volledig c.q. niet geheel juist heeft voorgelicht, zodat het verzoek tot betaling van een voorschot op grond van artikel 21 Rv moet worden afgewezen. Op trainingsvideo’s die [naam verzoeker] voor zijn sportschool heeft gemaakt, is niet te zien dat [naam verzoeker] last heeft van zijn nek, rug, linkerarm en/of linkerschouder of beperkt is in onder meer bukken, zitten en staan. [naam verzoeker] heeft dan ook niet aangetoond dat de door hem gestelde klachten daadwerkelijk bij hem aanwezig zijn. Er zijn in de behandelend sector ook geen medische afwijkingen als gevolg van het ongeval vastgesteld, hetgeen niet mag verbazen gezien de geringe impact van de aanrijding. Wel is er sprake van slijtage van de nekwervelkolom en van stress, hetgeen alternatieve oorzaken zijn voor de door [naam verzoeker] gestelde klachten. Een juridisch causaal verband ontbreekt derhalve eveneens. Verder is [naam verzoeker] niet onder behandeling (geweest) van een psycholoog of psychiater zodat HDI betwist dat [naam verzoeker] daadwerkelijk psychische klachten heeft.
4.9.
De rechtbank verwerpt het verweer van HDI dat het verzoek om een aanvullend voorschot moet worden afgewezen wegens schending van artikel 21 Rv. Dat [naam verzoeker] een tweetal video’s heeft opgenomen, betekent niet per definitie dat, zoals HDI lijkt te betogen, de door [naam verzoeker] gestelde klachten niet aanwezig kunnen zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam verzoeker] immers toegelicht dat hij slechts twee video’s heeft opgenomen waarin hij oefeningen voordoet die hem voor het ongeval weinig fysieke inspanning gekost zouden hebben. Daarnaast heeft [naam verzoeker] toegelicht dat de video’s uit shots bestaan van hooguit twintig seconden die aan elkaar geplakt zijn en heeft de opname van de video’s tot verergering van de klachten geleid.
4.10.
Ten aanzien van de gestelde klachten, volgt de rechtbank HDI wel in haar verweer. Hoewel [naam verzoeker] stukken in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van de door hem gestelde klachten, kan op dit moment niet worden vastgesteld dat deze klachten ook daadwerkelijk bij hem aanwezig zijn. Er is geen rapport van een medisch deskundige (zoals een neuroloog) die op basis van eigen onderzoek in kaart heeft gebracht wat de klachten en beperkingen van [naam verzoeker] zijn. Een beoordeling of deze klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval, ontbreekt eveneens. Verder ontbreekt, zoals HDI terecht heeft aangevoerd, medische informatie van voor het ongeval zodat niet kan worden uitgesloten dat [naam verzoeker] voor het ongeval al bekend was met de door hem gestelde klachten.
4.11.
Het vorenstaande brengt met zich dat niet kan worden beoordeeld in hoeverre [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval beperkt is in zijn werkzaamheden in zijn eigen bedrijf en dat de rechtbank op basis van de stukken die op dit moment in het dossier zitten niet kan vaststellen dat [naam verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die het reeds door HDI betaalde voorschot overstijgt. Het verzoek om HDI tot betaling van een voorschot van € 15.000,00 te veroordelen, wordt dan ook afgewezen.
4.12.
Wat hiervoor is overwogen betekent echter niet dat [naam verzoeker] niet aan HDI kan aantonen dat de door hem gestelde klachten wel degelijk bij hem aanwezig zijn en het gevolg zijn van het ongeval. Om die reden is tijdens de mondelinge behandeling besproken dat [naam verzoeker] nadere medische informatie aan HDI zal toesturen. Het gaat daarbij om informatie van de psycholoog, het OCA en de informatie van voor het ongeval. De informatie van voor het ongeval betreft het ongeclausuleerde huisartsenjournaal inclusief medicatie en brieven van specialisten van twee jaar voor het ongeval. HDI heeft toegezegd na ontvangst van de nadere informatie dit aan haar medisch adviseur voor te leggen alsook de video waarop [naam verzoeker] (fitness)oefeningen voordoet. HDI heeft voorts toegezegd een Delta-v onderzoek uit te (laten) voeren teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de impact van de aanrijding.
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
[naam verzoeker] maakt op grond van artikel 6:96 lid 2 BW aanspraak op betaling van (het nog openstaande deel van de gedeclareerde) kosten van buitengerechtelijke juridische bijstand en medische kosten ter hoogte van € 10.151,41 welk bedrag [naam verzoeker] in zijn reactie op het verweerschrift heeft verminderd met € 190,32 zodat een bedrag van € 9.961,09 resteert, daartoe stellende dat die kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Ter onderbouwing van het bedrag dat [naam verzoeker] vordert, heeft hij een declaratie en urenspecificatie van 5 december 2021 in het geding gebracht.
4.14.
HDI stelt zich op het standpunt dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten als gevolg van het door [naam verzoeker] niet volledig c.q. niet geheel juist voorlichten van de rechtbank wat betreft de door hem gestelde klachten, beperkingen en arbeidsongeschiktheid afgewezen moeten worden. Daarnaast betwist HDI dat het door [naam verzoeker] gevorderde bedrag redelijk is in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. Zij voert daartoe het volgende aan.
Het uurtarief van € 262,15 dat de belangenbehartiger van [naam verzoeker] hanteert, is veel te hoog. Uit de declaratie valt niet op te maken wie welke werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uit het dossier blijkt dat mr. Ciftci werkzaamheden heeft uitgevoerd. Zij is een – beginnend – advocaat-stagiair waarvoor een uurtarief van € 150,00 inclusief kantoorkosten en exclusief btw volstaat. Het uurtarief is ook te hoog voor mr. Arslan. Hij is geen LSA advocaat en zijn kantoor heeft niet het Nationaal Keurmerk Letselschade.
Voorts rechtvaardigen de werkzaamheden van de belangenbehartiger(s) die zien op de schaderegeling een dergelijk bedrag aan buitengerechtelijke kosten niet. Er zijn veel onnodige werkzaamheden verricht, er is onredelijk veel contact met [naam verzoeker] geweest en er is met grote regelmaat teveel tijd per verrichting geschreven.
4.15.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.16.
Buitengerechtelijke kosten komen voor vergoeding in aanmerking wanneer is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Het maken van kosten dient in de gegeven omstandigheden redelijk te zijn en de omvang van de verrichte werkzaamheden zal redelijkerwijs noodzakelijk moeten zijn om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten dient niet alleen te worden gekeken naar de verhouding tussen die kosten en de omvang van de schade, maar dient ook rekening te worden gehouden met onder meer de aard van de door het slachtoffer geleden schade, de aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden en de complexiteit van de zaak.
4.17.
Zoals reeds hiervoor overwogen, wordt HDI niet gevolgd in haar verweer dat [naam verzoeker] geen aanvullend voorschot toekomt wegens schending van artikel 21 Rv. Voorts valt niet uit te sluiten dat de gestelde klachten van [naam verzoeker] vast komen te staan nadat hij nadere medische informatie aan HDI heeft verstrekt. Evenmin valt uit te sluiten dat het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval komt vast te staan. Dat een en ander op dit moment niet vaststaat, leidt niet tot het oordeel dat de inschakeling van deskundige bijstand niet redelijk is. De rechtbank zal hierna dan ook beoordelen welk bedrag aan buitengerechtelijke kosten haar redelijk voor komt.
4.18.
[naam verzoeker] heeft in zijn schriftelijke reactie op het verweerschrift toegelicht dat mr. Ciftci en mr. Arslan beiden ongeveer evenveel tijd aan de zaak hebben besteed. Met HDI is de rechtbank van oordeel dat een uurtarief van € 245,00 exclusief kantoorkosten en btw voor mr. Ciftci te hoog is. In aanmerking nemend dat mr. Ciftci geen gespecialiseerd letselschadeadvocaat maar een (beginnend) advocaat-stagiair is, komt de rechtbank een uurtarief van € 180,00 exclusief kantoorkosten en btw redelijk voor. Een uurtarief van € 245,00 voor mr. Arslan komt de rechtbank wel redelijk voor nu [naam verzoeker] onbetwist heeft gesteld dat mr. Arslan ruim twaalf jaar ervaring heeft in het aansprakelijkheidsrecht en in het bezit is van een afgeronde Grotius/LSA specialisatieopleiding. Dat mr. Arslan geen lid is van de Vereniging LSA en zijn kantoor geen Nationaal Keurmerk Letselschade heeft, doet daaraan niet af.
4.19.
Uit de overgelegde urenspecificatie van 5 december 2021 blijkt dat de belangenbehartigers van [naam verzoeker] in de periode 8 april 2019 tot en met 18 november 2021 in totaal 37:24 uur aan de zaak hebben besteed. Gelet op de aard van het gestelde letsel, de redelijke overzichtelijkheid van de zaak (in ieder geval in deze fase van de procedure) en het feit dat HDI de aansprakelijkheid heeft erkend, komt het aantal gedeclareerde uren de rechtbank niet redelijk voor. In het algemeen valt op dat, zoals HDI terecht heeft aangevoerd, er veelvuldig contact heeft plaatsgevonden tussen [naam verzoeker] en zijn belangenbehartiger(s). Op zichzelf genomen staat het de belangenbehartiger(s) vrij om [naam verzoeker] te contacteren wanneer daar behoefte aan is, maar tegelijkertijd dient een professioneel belangenbehartiger (zoals mr. Ciftci en mr. Arslan) ervoor te waken dat de wederpartij (zoals HDI) uiteindelijk opdraait voor onnodige buitengerechtelijke werkzaamheden dan wel het niet efficiënt inrichten van die werkzaamheden en de daaraan verbonden declaraties. Dit geldt ook voor contact met anderen, zoals een fysiotherapeut. Het vorenstaande in acht nemend, komt de rechtbank in deze stand van het geschil tussen partijen een totaalbedrag van € 5.000,00 redelijk voor. HDI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd nogmaals een voorschot van € 2.500,00 aan [naam verzoeker] te voldoen, zodat HDI zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.500,00.
Kosten deelgeschil
4.20.
Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt (in dit geval [naam verzoeker]), in de beschikking begroot. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets eveneens gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Nu partijen tijdens de mondelinge behandeling van het deelgeschil afspraken hebben gemaakt over het vervolgtraject en het de rechtbank redelijk voor komt dat HDI nog een bedrag aan buitengerechtelijke kosten voldoet, is van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van de deelgeschilprocedure geen sprake.
4.21.
In zijn reactie op het verweerschrift heeft [naam verzoeker] uiteengezet dat zijn belangenbehartiger in totaal 24 uur aan het deelgeschil heeft besteed tegen een uurtarief van € 245,00 exclusief kantoorkosten en btw.
4.22.
HDI heeft ter zake het uurtarief aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van € 150,00 exclusief btw.
4.23.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Mr. Ciftci heeft tijdens de mondelinge behandeling het woord gevoerd namens [naam verzoeker]. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat zij de werkzaamheden ter zake het deelgeschil heeft verricht. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de rechtbank een uurtarief van € 180,00 exclusief kantoorkosten en btw redelijk voor komt. Gelet op de redelijke overzichtelijkheid en omvang van de zaak is voorts een matiging van het aantal uur op zijn plaats. De rechtbank komt in dit geval een totaal aantal uren van 15 redelijk voor. Het door [naam verzoeker] betaalde griffierecht van € 309,00 zal eveneens in de begroting worden meegenomen. De kosten van het deelgeschil worden derhalve begroot op (€ 233,05 x 15 uur + € 309,00 =) € 3.804,75. Omdat HDI namens haar verzekerde aansprakelijk is, zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst af het verzoek van [naam verzoeker] om HDI te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 15.000,00,
5.2.
veroordeelt HDI om aan [naam verzoeker] een bedrag van € 2.500,00 aan buitengerechtelijke kosten te betalen,
5.3.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv aan de zijde van [naam verzoeker] op € 3.804,75 en veroordeelt HDI om deze kosten aan [naam verzoeker] te betalen,
5.4.
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.
3078/2054