Rb, deelgeschil: werkgever niet aansprakelijk voor letsel werkneemster bij openen schuifdeur
Werkneemster loopt letsel op als zij schuifdeur wil gaan openen op een onjuiste manier die tegelijk door collega aan de andere zijde van de deur op wel juiste manier wordt geopend. 1. Geen schending zorgverplichting ex art 7:658 BW door werkgever. 2. Ook geen aansprakelijkheid collega/werkgever o.g.v. 6:170 BW. 3. Kosten deelgeschil begroot op € 5.209,05 (gevorderd € 6.052,35).
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7784099 1AZ VERZ 19-25
uitspraak van 1 november 2019
beschikking
in de zaak van
[VERZOEKSTER]
wonende te [WOONPLAATS]
gemachtigde rnr. S.B.W. du Plessis
verzoekende partij
en
1.
de besloten vennootschap Erren Reconditon B.V.
gevestigd te Arnhem
gemachtigde mr. M.M. Klunder
2.
de besloten vennootschap Multimax B.V.
gevestigd te Arnhem
gemachtigde mr. M.M. Klunder
3.
de naamloze vennootschap A.S.R. Schadeverzekering N.V.
gevestigd te Utrecht
gemachtigde mr. M.M. Klunder
verwerende partijen
Partijen worden hierna afzonderlijk [VERZOEKSTER], Erren, Multimax en ASR genoemd.
Erren, Multimax en ASR worden gezamenlijk verweerders genoemd.
- De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift met producties
– het venveerschrift met producties
– de ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde producties aan de zijde van
Tornasiak
– het verhandelde tijdens de rnondelinge behandeling van 1 oktober 2019 rnede
inhoudende de pleitnotitie van de gemachtigde van [VERZOEKSTER].
- De feiten
2.1. [VERZOEKSTER], geboren op [GEB.DATUM], heeft op 3 maart 2017 een uitzendovereenkothst
gesloten met Multimax. Zij is op basis van deze overeenkomst per diezelfde datum bij Erren,
destijds gevestigd aan de Pieter Calandweg 28-29 te Arnhem, ingezet als
productiemedewerkster.
2.2. Op 12 april 2017 is [VERZOEKSTER] in de uitvoering van haar werkzaamheden een
arbeidsongeval overkomen. Zij wilde een schuifdeur tussen twee hallen openen om naar de
WC te gaan en heeft daarbij haar rechterhand in een opening aan de rechterzijde van de deur
geplaatst. Doordat deze deur op hetzelfde moment door een collega, genaamd [COLLEGA],
die zich bevond aan de andere zijde van de deur, werd opengeschoven, kwam de rechterhand
van [VERZOEKSTER] klem te zitten tussen de muur en de deur.
2.3. Op 13 april 2017 heeft [VERZOEKSTER] zich ziekgemeld en haar huisarts bezocht wegens
klachten aan haar hand.
2.4. Aan [VERZOEKSTER] is met ingang van 3 mei 2017 een Ziektewetuitkering toegekend. Per
1 mei 2019 ontvangt zij een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2.5. Bij brieven van 7 mart 2018 en 9 maart 2018 heeft [VERZOEKSTER] achtereenvolgens
Multimax en Erren aansprakelijk gesteld voor de schade die zij ten gevolge van het onder
2.2. voormelde voorval heeft geleden. Multimax en Erren (alsmede haar verzekeraar ASR)
hebben enige aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.6. Erren is, na verkoop van haar bedrijfspand aan de Pieter Calandweg, sinds juli 2019
elders gevestigd.
2.7. In het op verzoek van ASR opgemaakte rapport d.d. 13 december 2018 staat onder
meer het volgende:
– Het betreft hier een handmatige schuifdeur en geen automatische schuifdeur. Het
zijn de personeelsleden die de schuifdeur open moeten trekken, door gebruik te
maken van de aan/in de deur bevestigde grijs-/zilverkleurige handgrepen.
– In theorie kan de schuifdeur geopend worden zonder de handgreep te gebruiken. Het
personeelslid moet clan bijvoorbeeld, met de handen op de deur, de deur opzij duwen
c.q. schuiven. Echter, gezien het gewicht van de deur is hier behoorlijk wat kracht
voor nodig, aldus de heer (…).
– In de praktijk is het daarom, zonder gebruik te maken van de handgreep, heel erg
lastig — vrijwel onmogelijk — om de deur op deze wijze te openen. De handgreep van
de schuifdeur zit als het ware in een soort vergrendelslot. Wanneer de gebruiker van
de deur de handgreep optilt komt de deur in het rolmechanisme. Het is dus
eigenlijk onmogelijk om de schuifdeur te openen door de deur met de handen opzij te
duwen c.q. schuiven.
– (..).
- Het verzoek en het verveer
3.1. [VERZOEKSTER] verzoekt dat voor recht wordt verklaard dat Erren en Multimax
aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden ten gevolge van het haar overkomen
arbeidsongeval en dat verweerders gehouden zijn deze schade te vergoeden, met
veroordeling van hen in haar kosten als bedoeld in artikel 1 019aa Rv.
3.2. [VERZOEKSTER] stelt, kort gezegd, dat Erren en Multimax aansprakelijk kunnen worden
gehouden voor de door haar geleden schade ten gevolge van het ongeval op grond van artikel
7:658 BW. Dit ongeval is haar overkomen op de werkplek en Erren heeft niet voldaan aan de
op haar rustende zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW.
Volgens [VERZOEKSTER] stond de betreffende schuifdeur, tot aan de dag van het ongeval, altijd
open en is haar nooit uitgelegd hoe deze geopend moest worden. De deur bevatte echter een
inwendige/inbouw handgreep met een pin in het midden, waarmee nog een handeling moest
worden verricht voordat de deur opzij kon worden gerold. Een instructie aan [VERZOEKSTER] over
het gebruik van de deur had clan ook voor de hand geleden, aldus [VERZOEKSTER], te meer nu het
een zware branddeur betreft die automatisch dichtvalt bij een smeltzekering bij 70 graden
Celsius en medewerkers de deur frequent moeten passeren, alleen al omdat de WC zich aan
de andere kant van de hal bevindt.
3.3. [VERZOEKSTER] baseert zich aangaande de aansprakelijkheid van Erren voorts op artikel
6:170 BW. Eén van Errens medewerkers, genaamd [COLLEGA], heeft immers de deur
geopend zonder zich ervan te vergewissen dat de situatie aan de andere kant van de deur
veilig was. Voor de hierdoor onderstane schade is Erren als werkgever op grond van
voormeld artikel aansprakelijk. aldus [VERZOEKSTER].
3.4. Ten aanzien van de begrote kosten stelt [VERZOEKSTER] dat zij uitgaat van een uurtarief
van haar gemachtigde van € 210,00 exclusief btw, 23,5 uur aan verrichte werkzaamheden
door haar gemachtigde, alsmede een bedrag van € 81,00 aan griffierecht.
3.5. Verweerders voeren gezamenlijk gemotiveerd verweer. Hierop zal hierna, voor zover
nodig, worden ingegaan.
- De beoordeling
4.1. Art. 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn
letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te
verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband inet een deel van hetgeen ter
zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de
totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
Doel van de deelgeschilprocedure (art. 1019w e.v. Rv) voor letsel- en overlijdensschade is de
vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en
overlijdensschade. Voorts is van belang dat de deelgeschilprocedure zich niet leent voor
(uitgebreide) bewijsvoering en in het bijzonder het horen van getuigen. De investeringen in
tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de
bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren
(Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p.18).
4.2. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [VERZOEKSTER] voldoende gesteld en
onderbouwd om aan te nemen dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de
totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Verweerders hebben dat ook niet
weersproken. Derhalve is de kantonrechter van oordeel dat onderhavige zaak behandeld kan
worden in een deelgeschillenprocedure. De kantonrechter is voorts bevoegd te beslissen op
het tegen Erren en Multimax gerichte verzoek omdat dit is gegrond op artikel 7:658 BW.
4.3. Het tegen ASR gerichte verzoek is echter gebaseerd op artikel 7:954 lid 6 BW en
niet op artikel 7:658 BW danwel een andere grondslag waarover de kantonrechter bevoegd is
te beslissen. Derhalve is in beginsel een andere kamer dan de kamer van kantonzaken
bevoegd het verzoek tegen ASR te behandelen en te beslissen.
Indien de zaak tegen ASR ten principale aanhangig zou worden gemaakt, zou deze
vermoedelijk tezarnen met de ten principale aanhangig te maken zaak tegen Erren en
Multimax, vanwege verknochtheid op de voet van artikel 220 Rv door de kantonrechter zijn
behandeld en beslist. Daarom bestaat aanleiding uit hoofde van artikel 1019x Rv ook
bevoegdheid van de kantonrechter aan te nemen ter zake van het tegen ASR gerichte
verzoek. Hierbij is betrokken dat geen van partijen opmerkingen over de bevoegdheid van de
kantonrechter heeft gemaakt.
4.4. Bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak stelt de kantonrechter het volgende
voorop. Het bepaalde in artikel 7:658 BW brengt mee dat het aan de werknemer, die zijn
werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van de in het eerste lid bedoelde
zorgverplichting, is orn te stellen en — bij betwisting — te bewijzen dat zijn letsel in de
uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Het tweede lid van het artikel legt op de
werkgever de last te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een veilige werkplek en
arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen.
Het vierde lid bepaalt dat hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat
verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkómst heeft, overeenkomstig de
leden 1 en 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn
werkzaamheden lijdt.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat [VERZOEKSTER]s rechterhand op 12 april 2017 tijdens
het verrichten Van haar werkzaamheden tussen de schuifdeur en de muur is geraakt en dat
[VERZOEKSTER] daarbij letsel heeft opgelopen. De vraag ligt dus voor of Erren en Multirnax
hebben voldaan aan hun zorgplicht.
In dat verband wordt allereerst overwogen dat met artikel 7:658 lid 1 BW Met is beoogd een
absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van
arbeidsongevallen. De wetsbepaling vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken
werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie Van de
werkzaamheden. Ook dient de werkgever het op de omstandigheden van het geval
toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies
en op behoorlijk onderhoud van werkruimten en materialen. Het gaat erom of de werkgever
voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen
heeft gegeven als — in verband met de aard van de arbeid — redelijkerwijs nodig is om te
voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Voor volgens algemene ervaringsregels ook buiten de werksfeer bekende gevaren hoeft een
werkgever (dus) Met te waarschuwen.
4.6. Partijen zijn het erover eens dat het een feit van algemene bekendheid is dat een
schuifdeur wordt geopend met een handgreep (zie punt 20 van [VERZOEKSTER]s
pleitaantekeningen). Zij zijn het er eveneens over eens dat het openen van een schuifdeur in
het algemeen niet kan worden aangemerkt als een gevaarlijke bezigheid waarvoor extra moet
worden gewaarschuwd. [VERZOEKSTER] tnerkt immers in haar verzoekschrift (zie punt 6) op dat
“in beginsel (…) het standpunt dal geen instructies over een deur gegeven hoeven te worden
te volgen (zou) zijn”.
4.7. Volgens verweerders is in casu geen sprake van een situatie die noopte tot het treffen
van specifieke maatregelen enlof het geven van instructies. Zij hebben, onder verwijzing
naar diverse foto’s van de deur en van de handgreep, naar verklaringen van [COLLEGA],
(X) en (Y) naar het rapport van de Inspectie SZW, aangevoerd dat het ging
om een schuifdeur met een (inwendig) handvat, welke deur te openen was door deze, met
éen hand en zonder noemenswaardige krachtsuitoefening, aan dit handvat open te schuiven.
Er zat geen slot op de deur, deze hoefde Met eerst te worden opgetild en van gebreken aan
deze deur was geen sprake. De deur werd gedurende de werkdag regelmatig geopend en gesloten en van problemen daarbij is door andere uitzendkrachten (dan [VERZOEKSTER]) geen
melding gemaakt.
4.8. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [VERZOEKSTER] het voorgaande niet
voldoende gemotiveerd bestreden. Haar stelling dat het, gelet op de zeer specifieke
handgreep en het gewicht van de deur, een “complexe” (en voor iemand van haar postuur
niet te openen) deur was, is daarvoor, gelet op het ontbreken van een afdoende
onderbouwing, niet voldoende. Weliswaar kan worden aangenomen dat de deur wegens het
gewicht daarvan zonder gebruik van de handgreep lastig (zo niet onmogelijk) te openen was,
maar gebruik van de handgreep was, naar tussen partijen niet in geschil is, aangewezen. Er
zijn geen, althans onvoldoende aanwijzingen dat de handgreep in kwestie “zeer specifiek”
c.q. niet alledaags was. Het enkele feit dat in de hiervoor onder 2.7. vermelde rapportage,
kennelijk naar aanleiding van (X) (overigens niet overgelegde) verklaring, melding
wordt gemaakt van het moeten “optillen” van de deur om in het rolmechanisme te komen, is
daarvoor onvoldoende. Deze opmerking is immers (kennelijk) met name gemaakt ter
illustratie van de onmogelijkheid de deur te openen zonder gebruikmaking van de handgreep.
Dat sprake was van “het stroef lopen van de deur door het gebrekkige onderhoud van het
rolmechanisme” (punt 10 van het verzoekschrift en punt 24 van [VERZOEKSTER]s
pleitaantekeningen) is evenmin afdoende onderbouwd.
4.9. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het ongeval van [VERZOEKSTER] heeft
plaatsgevonden in omstandigheden die zodanige risico’s voor dit soort ongevallen opleveren
dat de zorgplicht meebracht dat er maatregelen hadden moeten worden getroffen of
aanwijzingen hadden moeten worden gegeven om ongevallen als dat van [VERZOEKSTER] te
voorkomen.
4.10. De stelling van [VERZOEKSTER] dat het aan de werkgever is om medewerkers op de hoogte
te brengen van de werking van de deur bij brand (punt 14 van haar verzoekschrift) heeft, wat
daar verder ook van zij, niet het gewenste resultaat. Enig verband tussen het ontbreken van
deze instructie en het door haar opgelopen letsel ontbreekt immers.
4.11. Ook het betoog van [VERZOEKSTER] dat het aanbrengen van een tochtflap of een ander type
deur — een automatische deur, een branddeur met vluchtdeur of een schuifdeur met
lichtopening — de kans op een ongeval als het onderhavige aanzienlijk had beperkt, gaat niet
- Uit het enkele feit dat (achteraf bezien) bepaalde voorzieningen de schade zouden hebben
kunnen voorkomen, vloeit (bepaald) niet zonder meer voort dat op een werkgever ook de
plicht rust deze voorzieningen aan te brengen.
4.12. Het voorgaande betekent dat het verzoek gegrond op artikel 7:658 BW zal worden
afgewezen.
4.13. Het verzoek gebaseerd op artikel 6:170 BW slaagt evenmin. [COLLEGA] heeft de deur
op de daarvoor aangewezen wijze geopend en omstandigheden op grond waarvan zij er
rekening mee had moeten houden dat [VERZOEKSTER] aan de andere zijde van de deur haar hand in
de inkeping tussen deur en muur had gestoken, zijn gesteld noch gebleken. Een fout als
bedoeld in voormeld artikel aan de zijde van [COLLEGA] kan dan ook niet worden
aangenomen.
4.14. In een deelgeschilprocedure dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van
het verzoek aan de zijde van de persoon die schade lijdt, op de voet van artikel 1019aa lid 1
Rv, te begroten. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of
onterecht is ingesteld. Daarvan is, gelet op het voorgaande, geen sprake. De kantonrechter
zal daarom overgaan tot begroting van de redelijke kosten aan de zijde van [VERZOEKSTER].
4.15. [VERZOEKSTER] heeft haar kosten begroot op 6.052,35, uitgaande van een uurtarief van
haar gemachtigde van € 210,00 exclusief btw, 23,5 uur aan verrichte werkzaamheden door
haar gemachtigde, alsmede een bedrag van 81,00 aan griffierecht.
4.16. Verweerders hebben het gestelde aantal gewerkte men betwist. Volgens hen is een
aantal van 13 uren redelijk, te meer nu de gemachtigde van [VERZOEKSTER] moet worden
aangemerkt ais letselschadespecialist.
4.17. De gemachtigde van [VERZOEKSTER] heeft daartegenover gesteld dat zij nader onderzoek
heeft moeten doen naar branddeuren en dat dit onderzoek in de door haar genoteerde tijd ligt
besloten. De kantonrechter acht echter niet aannemelijk dat daarom 12 uren gerekend moeten
worden voor het opstellen van het verzoekschrift, zoals de gemachtigde in het verzoek heeft
genoemd. De kantonrechter acht 9 uren wel redelijk. Dit betekent dat het totaal aantal
gewerkte men op 20,5 wordt begroot, hetgeen betekent dat een bedrag van € 5.209,05
toewijsbaar wordt geacht.
Een veroordeling van verweerders in de te begroten kosten blijft achterwege, omdat hun
aansprakelijkheid niet vast staat en derhalve Met kan worden vastgesteld of voor de
kostenveroordeling een grondslag bestaat.
- De beslissing
De kantonrechter,
5.1. wijst het verzoek af;
5.2. bepaalt dat de kosten van [VERZOEKSTER] bij behandeling van onderhavig verzoek worden
begroot op een bedrag van € 5.209,05.