Rb: gebondenheid aan rapportages van deskundigen bij gesteld hersenletsel

Samenvatting:

Eiser is op 4 juni 2003 op de snelweg van achteren aangereden door een bij ASR verzekerde automobilist ten gevolge waarvan hij in de sloot belandde. In de schaderegeling is € 23.000,– uitgekeerd op basis van deskundigenonderzoek. Een verzoek tot aanvullend voorlopig deskundigenonderzoek is eerder door rechtbank en hof afgewezen. Eiser stelt hersenletsel te hebben opgelopen met als gevolg arbeidsongeschiktheid en inkomensschade. Volgens ASR is er geen sprake van andere ongevalgerelateerde gezondheidsschade dan die welke voortvloeit uit de deskundigenrapporten die in het kader van de schaderegeling tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelt dat partijen gebonden zijn aan de deskundigenonderzoeken en dat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van hersenletsel. De vorderingen worden afgewezen.

ECLI:NL:RBZWB:2023:2963

Instantie                            Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum                               uitspraak 26-04-2023

Datum                               publicatie 15-05-2023

Zaaknummer                     C/02/392708 / HA ZA 21-719 (E)

Rechtsgebieden                 Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken       Bodemzaak

Inhoudsindicatie                 letselschade, gebodenheid aan rapportages deskundigen

Vindplaatsen                      Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2023-0257

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken

Breda

zaaknummer / rolnummer: C/02/392708 / HA ZA 21-719

 

Vonnis van 26 april 2023

in de zaak van

 

[bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van

 

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. D. Marcus te Rijen,

tegen

de naamloze vennootschap

ASR SCHADEVERZEKERING NV,

gevestigd te Utrecht,

gedaagde,

advocaat mr. M.D. Spruit te Hilversum.

Partijen zullen hierna [eiser] en ASR genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 6 april 2022 en alle daarin reeds genoemde stukken;
  • de bij brief van 27 oktober 2022 door mr. Marcus overgelegde aanvullende producties;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 10 november 2022 en de bij die gelegenheid door beide raadslieden voorgedragen spreekaantekeningen;
  • de akte wijziging van eis van [eiser] inclusief schadestaat;
  • de antwoordakte van ASR.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil

2.1.      [eiser] vordert bij dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is voor de door [eiser]

geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het incident dat heeft

plaatsgevonden op 4 juni 2003, hieronder begrepen het door [eiser] opgelopen

hersenletsel alsook de gevolgen van arbeidsongeschiktheid;

  1. ASR te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 20.000,00 aan

[eiser] voor het opgelopen hersenletsel, althans een in goede justitie te bepalen

bedrag;

  1. ASR te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 12.853,06 aan

buitengerechtelijke kosten op de derdengeldenrekening van de advocaat van [eiser] , althans een in goede justitie te bepalen bedrag;

  1. ASR te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.

[eiser] heeft bij akte na mondelinge behandeling zijn eis gewijzigd als uiteengezet in rechtsoverweging 3.4.

2.2. ASR voert verweer en concludeert dat [eiser] niet- ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat zijn vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3 De beoordeling

3.1. In rechte staan de volgende feiten vast.

  1. Op 4 juni 2003 is [eiser] , die op de snelweg een personenauto bestuurde, van

achteren aangereden door een bij ASR verzekerde automobilist ten gevolge waarvan hij in de sloot belandde. [eiser] was op dat moment 34 jaar oud en werkzaam als

(plaatsvervangend) bedrijfsleider van een filiaal van Pearle Opticiens.

  1. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van dit ongeval en de daaruit

voortvloeiende schadelijke gevolgen erkend. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden

teneinde de schade in onderling overleg vast te stellen. Omdat partijen tegen diverse

vraagpunten aanliepen, is een expertisetraject gevolgd.

  1. In 2008 zijn partijen overeengekomen dat er een psychiatrische expertise diende te

worden verricht door de [psychiater] (hierna: [psychiater] ). [psychiater] heeft

[eiser] in mei 2008 onderzocht en op 22 september 2008 (definitief) gerapporteerd.

  1. In juli 2009 kwam [eiser] onder behandeling bij “ [naam ] ” (ambulante

forensische psychiatrie), waar hij individuele psychotherapie kreeg.

  1. In mei 2010 kwam [eiser] onder deeltijdbehandeling van het behandelcentrum

NAH/Neuropsychiatrie van [zorginstelling] in Rotterdam, waar hij diverse psychiatrische en neuropsychologische onderzoeken heeft ondergaan.

  1. Op 1 augustus 2011 heeft [eiser] een verzoekschrift tot het houden van een

voorlopig deskundigenbericht ingediend bij de (toenmalige) rechtbank Breda. Het was het

voorstel van [eiser] om de verzekeringsgeneeskundige [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1]

) te benoemen. Op 16 september 2011 berichtte ASR aan de rechtbank Breda dat

partijen inmiddels overeen waren gekomen dat op basis van het psychiatrisch rapport van

[psychiater] een zogenaamde Functie Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) kon worden

opgesteld. Bij beschikking van 31 oktober 2011 heeft de (toenmalige) rechtbank Breda [deskundige 1]

benoemd tot deskundige.

  1. [deskundige 1] heeft op 27 februari 2012 (definitief) gerapporteerd.
  2. Omdat partijen niet tot een definitieve schaderegeling konden komen – zij

verschilden nog (steeds) van mening over de vraag of [eiser] door het verkeersongeval

algeheel en blijvend arbeidsongeschikt was geraakt en met betrekking tot de hypothetische

carrière van [eiser] zonder ongeval – zijn zij in januari 2013 overeengekomen een

arbeidsdeskundigenonderzoek te laten plaatsvinden. Op voorspraak van [eiser] werd aan

[arbeidsdeskundige] (hierna: [arbeidsdeskundige] ) van [bedrijf] bij brief van 11 april 2013 de opdracht gegeven om – onder meer – de arbeids(on)mogelijkheden van [eiser] te beoordelen op basis van het beperkingenprofiel dat [deskundige 1] opstelde.

  1. De [arbeidsdeskundige] heeft op 2 april 2014 definitief gerapporteerd

en hij concludeerde dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is voor de functie van (plaatsvervangend) bedrijfsleider, welke functie [eiser] op het moment van het ongeval voor een periode van 7 maanden had vervuld. Voorts concludeerde [arbeidsdeskundige] als volgt: “Betrokkene wordt volledig geschikt geacht voor de geduide, fulltime

arbeidsmogelijkheden welke al dan niet na het volgen van een kortdurende en

praktijkgerichte scholing voor hem in principe bereikbaar zijn. Een bijbehorend

verdienvermogen ligt tussen € 1.738,- en € 3.300,- bruto per maand.”

  1. [eiser] heeft bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoekschrift tot

bevel van een (aanvullend) voorlopig deskundigenonderzoek ingediend. [eiser] stelt

daarin dat naar de mening van de medisch adviseur van zijn advocaat zowel [psychiater] als

[deskundige 1] bij hun beoordelingen geen rekening hebben gehouden met de ernstige klachten en beperkingen die zijn gebleken uit de diverse psychiatrische en neuropsychologische

behandelingen bij [zorginstelling] . Volgens [zorginstelling] is er bij [eiser] sprake van

ernstige cognitieve stoornissen, die allemaal zouden voortkomen uit het ongeval. [eiser]

acht het van belang dat er alsnog een neuropsychologisch onderzoek gaat plaatsvinden en zo

nodig aansluitend een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek, teneinde de huidige

klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval duidelijk in kaart te brengen en te

kunnen beoordelen of en, zo ja, welke verdiencapaciteit [eiser] nog heeft. [eiser] stelt als deskundige voor [deskundige 2] , klinisch neuropsycholoog aan de VU.

  1. ASR heeft zich verweerd tegen voornoemd verzoek tot van een (aanvullend) voorlopig deskundigenonderzoek.
  2. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij beschikking voornoemd verzoek van [eiser] wegens strijd met de goede procesorde afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank – onder meer en samengevat – overwogen dat, gelet op de wijze waarop de rapporten tot stand zijn gekomen, deze rapporten als uitgangspunt dienen te worden genomen bij de afwikkeling van de schade. Naar liet oordeel van de rechtbank ontbreken steekhoudende en zwaarwegende argumenten waarom een rapport, gelet op de totstandkoming ervan, niet voldoet aan de te stellen eisen. Voorts wordt overwogen dat nog daargelaten dat [eiser] nalaat om specifiek te vermelden met welke beperkingen geen rekening zou zijn gehouden, de rapporten van zowel [psychiater] als [deskundige 1] in gezamenlijk overleg tot stand zijn gekomen, waarbij [eiser] in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren. [eiser] heeft hiervan geen gebruik gemaakt, althans ten aanzien van het rapport van [deskundige 1] niet de reactie gegeven dat geen rekening zou zijn gehouden met bepaalde beperkingen die bij [zorginstelling] zijn geconstateerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat ASR onweersproken heeft gesteld dat in het onderzoek van [deskundige 1] , ondanks dat partijen waren overeengekomen dat hij in zijn onderzoek de bevindingen van [psychiater] tot uitgangspunt zou nemen, de gegevens van [zorginstelling] juist wel zijn meegenomen.
  3. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch tegen voornoemde afwijzende beslissing van de rechtbank. Het hof heeft bij beschikking van 29 september 2016 geoordeeld dat het verzoek van [eiser] tot het gelasten van een nieuw dan wel aanvullend voorlopig deskundigenonderzoek strijdig is met de goede procesorde en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Op de dragende overwegingen die het hof aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, wordt later in dit vonnis teruggekomen.
  4. ASR heeft gedurende het schaderegelingstraject een bedrag van € 23.000,- aan [eiser] betaald.

3.2.

[eiser] stelt dat sprake is van hersenletsel dat hij heeft opgelopen bij het ongeval d.d. 4 juni 2003 en de beperkingen en klachten ten gevolge van dit hersenletsel (cognitieve en psychische klachten) derhalve het gevolg zijn van het ongeval. Ten gevolge hiervan is zijns inziens sprake van arbeidsongeschiktheid en inkomstenverlies dan wel arbeidsvermogensverlies. Nu door ASR aansprakelijkheid is erkend voor het door [eiser] overkomen ongeval, dient ASR in de visie van [eiser] over te gaan tot afwikkeling van de volledig door hem geleden schade.

[eiser] stelt daartoe dat hij nog altijd onder behandeling is bij [psycholoog] (werkzaam bij Fivoor) en dat deze een uitgebreide beschrijving geeft van de door [eiser] ervaren beperkingen en klachten, welke kenmerken duiden op ‘Niet Aangeboren Hersenletsel’. [eiser] meent dat uit de verklaringen/rapporten van de behandelend sector volgt dat hij ten gevolge van het ongeval hersenletsel heeft opgelopen alsook dat hij ten gevolge van het opgelopen hersenletsel klachten en beperkingen ervaart. Hij geeft aan dat dat reeds in 2004 werd geconstateerd dat er sprake is van gestoorde cognitieve functies en verval van intelligentieniveau. Voorts is er de jaren erna sprake van blijvende problematiek en behandeling welke het gevolg zijn van het overkomen ongeval, aldus [eiser] . Hij meent dat ASR aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het opgelopen niet-aangeboren hersenletsel. De schade betreft volgens [eiser] materiële en immateriële schade. Hij stelt dat de materiële schade bestaat onder meer uit schade aan de auto, contanten in zijn jas, schade aan zijn laptop, en kosten fysiotherapie. Daarnaast bestaat de immateriële schade zijns inziens uit het leed dat hem is overkomen, de pijn die hij heeft geleden, behandelingen die hij heeft moeten ondergaan en het feit dat zijn leven nooit meer het oude is geworden na het ongeval in 2003.

3.3.

ASR voert formeel als verweer aan dat [eiser] onder beschermingsbewind is geplaatst, dat [eiser] zich in deze procedure nog steeds als procespartij presenteert en dat [eiser] om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. ASR verzet zich tevens tegen de wijziging van eis van [eiser] om kortweg redenen van goede procesorde. ASR voert materieel als verweer aan dat zij reeds in een vroeg stadium aansprakelijkheid heeft erkend, maar dat zij betwist dat onder de door [eiser] geleden schade tevens dient te worden begrepen het beweerdelijk door [eiser] opgelopen hersenletsel alsook de gevolgen van arbeidsongeschiktheid.

Volgens ASR is er geen sprake van andere ongevalsgerelateerde gezondheidsschade dan die welke voortvloeit uit de deskundigenrapporten die in het kader van de schaderegeling tot stand zijn gekomen. Uit deze rapporten kan niet de conclusie worden getrokken dat bij [eiser] sprake is van hersenletsel en evenmin dat hij als gevolg van het hem op 4 juni 2003 overkomen ongeval arbeidsongeschikt is geraakt voor hem passende werkzaamheden. Deze deskundigenrapporten dienen naar de mening van ASR de basis te zijn voor de beslechting van het geschil tussen partijen.

Ondanks een langdurig schaderegelingstraject, waarbij het geëigende pad van

deskundigenonderzoeken is gevolgd, heeft tot op heden nog geen definitieve

afwikkeling kunnen plaatsvinden, aldus ASR. De reden daarvoor is in de visie van ASR gelegen in het feit dat – in weerwil van alle rapporten die reeds beschikbaar zijn en de gerechtelijke uitspraken in de verzoekschriftprocedures – [eiser] op basis van louter informatie uit de behandelend sector vastgesteld wenst te zien dat hij als gevolg van het hem op 4 juni 2003 overkomen ongeval hersenletsel heeft opgelopen en dat hij door dit ongeval algeheel en volledig arbeidsongeschikt is geraakt.

Volgens ASR zijn alle klachten en beperkingen die [eiser] uitte, reeds meegenomen in de deskundigenrapporten waaruit volgt dat de klachten geen somatische maar een psychische oorzaak kennen en niet ongevalsgerelateerd zijn. Verder geeft ASR aan dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. ASR meent dat [eiser] ook in deze procedure geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de deskundigenrapporten van [psychiater] , [deskundige 1] en [arbeidsdeskundige] heeft ingebracht. In de visie van ASR is zij dan ook niet gehouden tot enige verdere schadevergoeding en behoren de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen.

3.4.

Bij genoemde akte wijziging van eis vordert [eiser] om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

  1. primair: voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is en verplicht is om tot

vergoeding over te gaan voor de door [eiser] geleden en nog te lijden

materiele en immateriële schade ten gevolge van het incident dat heeft plaatsgevonden

op 4 juni 2003 zoals genoegzaam beschreven in de rapportages;

  1. Rapportage drs. [arts 1] , pagina’s 5-6, productie 3, dagvaarding;
  2. Rapportage drs. [arts 2] , pagina’s 2, productie 5, dagvaarding;
  3. Rapportage [zorginstelling] , 2e alinea, productie 8, dagvaarding;
  4. Rapportage [zorginstelling] , pagina 1, alinea 2 en 3, productie 9, dagvaarding;
  5. Rapportage [deskundige 1] , randnummer 3.2.2., productie 11, dagvaarding;
  6. Rapportage Fivoor, alinea 3 en 4, productie 18, dagvaarding.
  7. subsidiair: voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is en verplicht is om tot

vergoeding over te gaan voor de door [eiser] geleden en nog te lijden

materiele en immateriële schade ten gevolge van het incident dat heeft plaatsgevonden

op 4 juni 2003, zoals opgenomen in de schadestaat welke bij akte wijziging van eis is

bijgevoegd;

  1. ten aanzien van zowel het primaire als subsidiaire ASR te veroordelen betaling van een aanvullend voorschot van € 20.000,00, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
  2. ASR te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 12.853,06 aan buitengerechtelijke kosten op de derdengeldenrekening van de advocaat van [eiser] ,

althans een in goede jusitie te bepalen bedrag;

  1. ASR te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.

3.5.

ASR maakt bezwaar tegen de wijziging van eis stellende dat daartoe geen processuele ruimte meer bestond omdat aan het slot van de mondelinge behandeling door de zittingsrechter is bepaald dat de zaak werd aangehouden voor schikkingsonderhandelingen en na afloop van die periode slechts doorhaling of het vragen van vonnis zou kunnen volgen. Voorts voert ASR aan dat het geding onredelijk wordt vertraagd omdat door de eiswijziging een zeer uitgebreide schadestaat onderwerp van de procedure wordt en daar alleen door een conclusiewisseling verweer op kan worden gevoerd, terwijl de schadestaat al voor aanvang van het geding beschikbaar was. Volgens ASR wordt zij in haar verweer onredelijk bemoeilijkt.

3.6.

De rechtbank stelt voorop dat op basis van artikel 130 lid 1 Rv als uitgangspunt geldt dat een partij haar eis mag veranderen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, tenzij de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde. Van strijd met de goede procesorde is sprake bij een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding.

Op 10 november 2022 heeft in deze procedure de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling hebben de raadslieden van beide partijen hun standpunten over hetgeen toen voorlag gelet op de vorderingen als ingesteld bij dagvaarding toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen en is de zaak uitgebreid inhoudelijk besproken, waarna de behandeling en instructiefase was afgerond. Op verzoek van partijen is de zaak drie maanden aangehouden ten einde een minnelijke regeling te beproeven. Vervolgens konden de raadslieden op de rol van 22 februari 2023 kenbaar maken of de zaak kon worden doorgehaald wegens het bereiken van een minnelijke regeling, dan wel dat de zaak naar de rol moest worden verwezen voor het wijzen van vonnis. Enig voorbehoud dat partijen zich overigens mochten uitlaten of wederom nadere stukken in het geding mochten brengen, is niet gemaakt.

Op 22 februari 2022 is een op 7 februari 2022 toegezonden een akte wijziging van eis genomen en is tevens de antwoordakte genomen. Deze eiswijziging is ingrijpend van aard. Enerzijds wordt – samengevat – primair een verklaring voor recht gevorderd dat ASR gehouden is tot vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden (im)materiële schade als beschreven in een zestal eerder overgelegde rapporten. Anderzijds wordt subsidiair een verklaring voor recht gevorderd – samengevat – dat ASR verplicht is tot vergoeding van de (im)materiële schade conform de schadestaat. Deze schadestaat bestaat uit 16 pagina’s en sluit op een bedrag van € 1.408.816,38.

De rechtsbank stelt vast dat de schadeposten in deze schadestaat en de omvang daarvan in de procedure geen onderwerp van het debat zijn geweest. Het toestaan van de wijziging van eis – meer in het bijzonder de subsidiaire vordering ter zake de schadestaat met de diverse schadeposten – zou er toe leiden dat ASR op haar beurt in de gelegenheid dient te worden gesteld inhoudelijk op al deze schadeposten in te gaan, ten einde het beginsel van hoor en wederhoor te respecteren en te voorkomen dat ASR onredelijk in haar verweer wordt bemoeilijkt. Een dergelijke nadere, uitgebreide conclusiewisseling zou tevens een nieuwe mondelinge behandeling noodzakelijk maken om deze vorderingen te behandelen. Het voorgaande zou leiden tot een onredelijke vertraging van het geding, temeer nu de inhoudelijke behandeling reeds was afgerond en er nadien slechts ruimte was voor schikkingsonderhandelingen dan wel het vragen van vonnis. De rechtbank is om voornoemde redenen dan ook van oordeel dat de eiswijziging zoals die subsidiair is gevorderd in strijd is met de goede procesorde, zodat deze eiswijziging niet wordt toegestaan. Ditzelfde geldt voor de eiswijziging als primair gevorderd. Er wordt verwezen naar een groot aantal passages in een zestal rapporten die weliswaar reeds eerder als producties in de procedure zijn overgelegd maar niet ter zitting zijn besproken door partijen en de zittingsrechter op de wijze als nodig indien op deze specifieke passages de vordering wordt gebaseerd. Was dat wel het geval geweest dan zou de zittingsrechter overigens er op hebben gewezen dat in genoemde passages geen materiële schade en immateriële schade is beschreven, zodat deze eis onbegrijpelijk is.

Hierna zullen de vorderingen zoals opgenomen in het petitum van de dagvaarding worden beoordeeld en daarover worden beslist.

3.7.

ASR voert formeel als verweer aan dat [eiser] onder beschermingsbewind is geplaatst en dat [eiser] dus niet zelf als procespartij kan optreden om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen.

De rechtbank stelt vast dat [eiser] onder beschermingsbewind is geplaatst, maar dat uit de dagvaarding volgt dat [eiser] zelf, in plaats van zijn bewindvoerder, de onderhavige procedure voert. Bij akte voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiser] een bericht van de bewindvoerder van [eiser] – mevrouw [bewindvoerder] – in het geding gebracht dat zij toestemming gaf de procedure te voeren. Nadat bij aanvang van de mondelinge behandeling aan de advocaat van [eiser] te kennen is gegeven dat een dergelijke mondelinge toestemming ontoereikend is, heeft zij een email van mevrouw [bewindvoerder] overgelegd waarin staat dat zij, in haar hoedanigheid van bewindvoerder, namens [eiser] in de procedure wenst te verschijnen en dat zij ermee instemt dat de raadsman van [eiser] namens haar in rechte zal optreden. Nu de bewindvoerder aldus als formele procespartij ten behoeve van [eiser] optreedt, is er geen grond meer om tot niet-ontvankelijkverklaring over te gaan. Weliswaar geldt dat in de kop van de akte wijzing van eis nog immer [eiser] als eisende partij staat vermeld – zoals ASR terecht opmerkt in haar akte houdende bezwaar tegen wijziging van eis – maar de rechtbank gaat er in het licht van het vorenstaande vanuit dat er sprake is van een vergissing en dat [bewindvoerder] aangemerkt moet worden als formele procespartij, die ten behoeve van [eiser] optreedt en derhalve ontvankelijk is in haar vorderingen. Het verweer van ASR faalt derhalve.

3.8.

Met betrekking tot de bij dagvaarding onder punt 1 gevorderde verklaring voor recht, dat ASR aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het incident dat heeft plaatsgevonden op 4 juni 2003, hieronder begrepen het door [eiser] opgelopen hersenletsel alsook de gevolgen van arbeidsongeschiktheid, wordt als volgt overwogen.

Ten aanzien van het gedeelte van de gevorderde verklaring voor recht dat ziet op de

aansprakelijkheid van ASR voor de door [eiser] geleden schade ten gevolge van het

incident, geldt dat dit zal worden afgewezen wegens gebrek aan belang. ASR heeft deze aansprakelijkheid immers reeds zeer geruime tijd geleden erkend.

Voor zover de gevorderde verklaring voor recht ziet op aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het door [eiser] opgelopen hersenletsel en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid dient deze eveneens te worden afgewezen. Deze vordering is enerzijds te onbepaald, nu bij toewijzing niet duidelijk zou zijn op welk hersenletsel de vordering ziet en op welke gevolgen van arbeidsongeschiktheid dit betrekking heeft. Ten aanzien van het door [eiser] gestelde (hersen)letsel overweegt de rechtbank anderzijds nog dat partijen zijn gebonden aan de expertise van [psychiater] en [deskundige 1] . Dragend hiervoor is de overweging van het Hof in haar beschikking tussen partijen van 29 september 2016 die de rechtbank hierna citeert:

‘Partijen zijn in 2008 overeengekomen dat er een psychiatrische expertise diende te worden

verricht door [psychiater] . In het psychiatrisch rapport van [psychiater] zijn de beperkingen

van [eiser] in kaart gebracht. Volgens [psychiater] zijn de beperkingen niet het gevolg

van een tijdens het ongeval veroorzaakte somatische aandoening. [psychiater] zag geen

aanleiding een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten, en heeft in zijn conclusie

de door [eiser] aangehaalde bevindingen van [arts 1] en [arts 3] uit 2004 als volgt

(‘voldoende) meegewogen (pagina 9 van het rapport [psychiater] ): “Bij het

neuropsychologisch onderzoek verricht d.d. 23-6-2004 door dhr. [arts 1] en dhr. [arts 3]

(zie dossier) werden een aantal afwijkingen gevonden die zouden kunnen wijzen op een

organisch letsel. Na een evaluatie door de revalidatie afdeling van het Amphia Ziekenhuis

d.d. 8-11-2004 (zie dossier), werd echter geconcludeerd dat er geen reden was voor verder

neuropsychologisch onderzoek, omdat er geen gronden waren om een neuropsychologische

oorzaak van de klachten te veronderstellen.” [eiser] had geen commentaar op het

conceptrapport van [psychiater] – dus ook niet over de meegewogen bevindingen van [arts 1]

en [arts 3] – en partijen zijn zelfs overeengekomen dat de bevindingen van [psychiater]

uitgangspunt zouden zijn bij de verdere schadeafwikkeling. Het was vervolgens [eiser]

die benoeming van een verzekeringsarts – in de persoon van [deskundige 1] – wenste teneinde op

basis van het rapport van [psychiater] zijn beperkingen nader geconcretiseerd te zien.

Onbetwist is dat [eiser] – kennelijk tegen de afspraak tussen partijen in – medische

informatie van [zorginstelling] aan [deskundige 1] heeft verstrekt. Het hof acht voldoende

aannemelijk dat [deskundige 1] – zie niet name de weergave op pagina’s 5 en 10 t/in 13 van het

rapport [deskundige 1] – de bevindingen van [zorginstelling] in zijn conclusie heeft

meegewogen. [eiser] kon zich in het rapport van [deskundige 1] vinden en hij heeft tegen de

inhoud van het rapport – hoewel hiertoe wel in de gelegenheid te zijn gesteld – geen bezwaar

gemaakt. Op dat moment had [eiser] de reactie kunnen geven dat er geen rekening zou

zijn gehouden met bepaalde beperkingen die bij [zorginstelling] zijn geconstateerd.

Dit heeft hij nagelaten. Partijen zijn voorts overeengekomen dat [arbeidsdeskundige]

op basis van het door [deskundige 1] gemaakte beperkingenprofiel (FLM) zijn

arbeidsdeskundig onderzoek zou verrichten. Pas na de definitieve conclusie van [arbeidsdeskundige]

is [eiser] in actie gekomen en wenst hij het traject (voor een groot deel, opnieuw te

verrichten.

Het hof constateert derhalve dat er reeds een tijdrovend en kostbaar traject heeft

plaatsgevonden waarbij elke stap in onderling overleg dan wel op verzoek van [eiser] is

genomen en waarbij [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden

gelegenheid om op de inhoud van de rapporten [psychiater] en [deskundige 1] te reageren. Onder deze omstandigheden en in deze fase van de schadeafwikkeling, acht het hof – evenals de rechtbank – het verzoek van [eiser] tot het gelasten van een nieuw dan wel aanvullend voorlopig deskundigenonderzoek in strijd met de goede procesorde.”

De gebondenheid aan deze rapporten volgt uit de gevolgde procedure. Van zwaarwegende

en steekhoudende bezwaren tegen de aldus tot stand gekomen rapporten is niet gebleken. De

rapporten zijn uitvoerig gemotiveerd, de motivering is overtuigend, de deskundigen zijn niet

buiten hun expertise getreden, hebben zich gehouden aan de opdracht en hebben kennis

genomen van de relevante en door partijen verstrekte gegevens en daar blijk van gegeven.

Op basis van deze twee rapporten is door partijen ook aan [bedrijf] verzocht een

arbeidskundige rapportage op te stellen. Ook de nadere medische informatie zoals die in deze procedure door [eiser] in het geding is gebracht, maakt niet dat sprake is van (achteraf gebleken) zwaarwegende en steekhoudende bezwaren. Het betreft informatie uit de behandelende sector, afkomstig van diversie disciplines, die gedeeltelijk overeenkomt met informatie die [deskundige 1] al in zijn rapportage heeft betrokken en beschikbaar had. Voorts geldt dat de informatie niet duidelijk maakt welke informatie aan de behandelaren

beschikbaar was, niet blijkt dat vragen zijn voorgelegd gericht op causaliteit met het

ongeval, de informatie deels onvoldoende is onderbouwd en de procedurele waarborgen

zoals hoor en wederhoor niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt gelet op het voorgaande dan ook niet tot de conclusie dat sprake is van hersenletsel als gevolg van het ongeval.

[arbeidsdeskundige] van [bedrijf] diende zich blijkens de instructies van partijen te baseren op de

rapportages van [psychiater] en [deskundige 1] en van zwaarwegende en steekhouden bezwaren

tegen het uitvoerig gemotiveerde rapport is niet gebleken. De rapporten van [psychiater] , [deskundige 1]

en [arbeidsdeskundige] overtuigen de rechtbank en de rechtbank neemt de conclusies als vervat

in deze rapporten over. Voor zover dat al is verzocht te bepalen, is geen sprake van

volledige arbeidsongeschiktheid en indien dat niet is verzocht, is de gevraagde verklaring

voor recht op dit punt te onduidelijk om toe te wijzen. Voor de mate van

arbeidsongeschiktheid is het rapport van [arbeidsdeskundige] derhalve maatgevend.

3.9.

Het door [eiser] bij dagvaarding onder punt 2 gevorderde voorschot van € 20.000,- in verband met het opgelopen hersenletsel, wordt in het lichaam van de dagvaarding onderbouwd met onder andere schade aan de auto, contanten in de jas en andere materiele schade en immateriële schade, met de mededeling dat de tijdelijke invaliditeit nog niet door een arts is vastgesteld. Bij dagvaarding wordt geen schadestaat overgelegd (wel bij conclusie van antwoord) en wordt niet gemeld tot welk bedrag al schade is betaald. Bij conclusie van antwoord wordt wel een betaald bedrag vermeld, te weten € 23.000,-, maar niet duidelijk is welke schade daarmee is vergoed. De vordering tot betaling van het voorschot is in het petitum is voorts beperkt tot een voorschot in verband met opgelopen hersenletsel. Nu de rechtbank niet heeft aangenomen dat sprake is van hersenletsel zal het gevraagde voorschot worden afgewezen.

3.10.

Onder punt 3 van het petitum vordert [eiser] om ASR te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 12.853,06 aan buitengerechtelijke kosten. Op dat punt oordeelt de rechtbank als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze kosten redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt (de dubbele redelijkheidstoets). Verder geldt dat slechts voor vergoeding in aanmerking komen de kosten voor werkzaamheden die verdergaan dan die welke vallen onder het forfaitaire tarief van de artikelen 237-241 Rv ter zake de proceskosten. De werkzaamheden waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, omvatten onder meer feitengaring (gesprekken/correspondentie met de cliënt, bestudering van de door hem

aangeleverde stukken), juridische analyse van de feiten, bewijsgaring en voorbereiding van

de gedingstukken. Onder dit regime vallen niet de (advocaat)kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, deze komen wel voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking voor zover deze redelijk zijn.

Volgens [eiser] hebben de gedeclareerde kosten – waarvan de specificaties als productie 23 en 24 bij dagvaarding zijn overgelegd – betrekking op onder meer bestudering van het dossier, studie van de jurisprudentie, het opstellen van de schadestaat en cliëntencontact. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, betreffen dit geen werkzaamheden die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen, nu deze werkzaamheden vallen onder het forfaitaire tarief inzake de proceskosten. Ook uit de overgelegde specificaties volgt niet dat er meeromvattende werkzaamheden zijn verricht – bijvoorbeeld ter verkrijging van voldoening buiten rechte – dan die waarvoor de proceskostenregeling reeds een vergoeding pleegt in te sluiten. De omschrijving van de werkzaamheden in de betreffende specificaties zijn te algemeen om daaruit af te kunnen leiden dat er werkzaamheden zijn verricht die vallen buiten het regime van de proceskosten en derhalve voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Om die reden behoort dit deel van de vordering dan ook te worden afgewezen.

3.11.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van ASR tot op heden begroot op een bedrag van:

– griffierecht: € 2.076,00

– salaris advocaat: € 1.915,00 (tarief III ad € 766,- x 2,5 punten)

Totaal: € 3.991,00

De verschuldigdheid van de gevorderde nakosten is niet betwist en deze nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.

4 De beslissing

De rechtbank

4.1.

wijst de vorderingen van [eiser] af;

4.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, welke tot op heden aan de zijde van ASR worden begroot op een bedrag van € 3.991,00, te vermeerderen met nakosten ad € 173,00 indien geen betekening van het vonnis plaatsvindt, en te verhogen met een bedrag van € 90,- in het geval het vonnis wel wordt betekend, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis;

4.3.

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey