Rb, Letselschadezaak, gedaagde aansprakelijk voor de gevolgen van mishandeling

Samenvatting:

Gedaagde heeft eiseres1 en 2 mishandeld. In deze kwestie geeft de rechtbank eerst een overzicht van de tot nu toe genomen beslissingen. In deze zaak zijn vier tussenvonnissen gewezen. In het vonnis van 2 november 2016 zijn de formele verweren van gedaagde verworpen en is geoordeeld dat hij aansprakelijk is voor de schade van eiseres1 en eiseres2. De rechtbank achtte de vordering van eiseres1 en 2 toewijsbaar. Het causaal verband tussen de mishandeling en de door eiseres1 en 2 gestelde klachten was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende af te leiden uit de (medische) stukken. Een nader onderzoek naar de medische causaliteit was nodig. In het vonnis van 14 juni 2017 is een deskundigenbericht bevolen, en zijn een orthopedisch chirurg en een psychiater benoemd. Nadat beiden hadden gerapporteerd heeft de rechtbank in vonnis van 31 juli 2019 geoordeeld dat er sprake is van causaal verband tussen de mishandeling/ het onrechtmatig handelen en de klachten die eiseres1 ervaart, alsook de psychiatrische klachten van eiseres1 en 2. In het vonnis van 6 november 2019 heeft de rechtbank, om de omvang van de schade die eiseres1 en 2 hebben geleden als gevolg van de mishandeling door gedaagde te kunnen vaststellen, behoefte heeft aan deskundige voorlichting door een verzekeringsarts. Eiseres1 en 2 kunnen zich verenigen met de conclusies en bevindingen van deskundige1. De rechtbank oordeelt als volgt: in het vonnis van 31 juli 2019 is overwogen dat de rechtbank het voldoende aangetoond acht dat er causaal verband bestaat tussen de orthopedische en psychiatrische klachten die eiseres1 en 2 ervaren en de mishandeling/ het onrechtmatig handelen. De klachten en beperkingen aan de linker elleboog en linkerarm bij eiseres1 en de psychiatrische klachten bij eiseres1 en 2 zijn dan ook als gevolg van de mishandeling/ onrechtmatig handelen op 27 augustus 2011 ontstaan. Het rapport van deskundige1 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is consistent. De rechtbank neemt de conclusies over. De rechtbank verwerpt de niet onderbouwde verweren van gedaagde. De rechtbank bespreekt vervolgens de schadeposten. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde jegens eiseres1 en 2 aansprakelijk is voor de gevolgen van de mishandeling en belediging op 27 augustus 2011. Veroordeelt gedaagde 1 om aan eiseres1 een bedrag te betalen van € 29.411,- te vermeerderen met wettelijke rente over € 7.750,- vanaf 27 augustus 2011 en over € 21.661,- vanaf 16 december 2015 tot de dag van volledige betaling. Veroordeelt gedaagde om aan eiseres2 een bedrag te betalen van € 2.939,- te vermeerderen met wettelijke rente over € 2.750,- vanaf 27 augustus 2011 en over € 189,- vanaf 16 december 2015 tot de dag van volledige betaling. Veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres1 en 2 begroot op € 5.587,19. Veroordeelt gedaagde het bedrag van € 16.469,22 aan loon van de deskundigen te voldoen aan de griffier. De rechtbank wijst het meer of anders gevorderde af.

ECLI:NL:RBROT:2023:2623

Instantie                          Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak              22-03-2023

Datum publicatie             04-04-2023

Zaaknummer                   C/10/491720  HA ZA  15-1296

Rechtsgebieden              Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken    Eerste aanleg- enkelvoudig

Inhoudsindicatie              Letselschadezaak; immateriële schade; toekomstige huishoudelijke hulp; “gedwongen” verhuizing?; kosten rechtsbijstand

Vindplaatsen                   Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

 

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/491720 / HA ZA 15-1296

Vonnis van 22 maart 2023

in de zaak van

1[eiseres01] ,

wonende te [woonplaats01] ,

[eiseres02] ,

wonende te [woonplaats01] ,

eiseressen,

advocaat: mr. J.G. Keizer te Amersfoort

tegen

[gedaagde01] ,

wonende te [woonplaats02] ,

gedaagde,

advocaat mr. J. van der Stel te Schiedam.

Partijen zullen hierna [eiseres01] en [eiseres02] en [gedaagde01] worden genoemd.

1De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenvonnis van 6 november 2019 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;

het deskundigenbericht van 24 januari 2021;

de beschikking loonbepaling van de rechtbank van 14 maart 2022, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige drs. [deskundige01] zijn bepaald op € 5.034,72;

de conclusies na deskundigenbericht van [eiseres01] en [eiseres02] en [gedaagde01] ;

de antwoordakte van [gedaagde01] .

1.2

In deze zaak heeft andermaal een rechterswisseling plaatsgehad.

Partijen zijn daarvan door de griffier bij e-mailbericht van 2 januari 2023 op de hoogte gesteld. Zij hebben de gelegenheid gekregen kenbaar te maken of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensten ten overstaan van de nieuwe rechter.

Zij hebben geen wens daartoe geuit.

1.3

Ten slotte is de datum van het vonnis nader bepaald op vandaag.

2De verdere beoordeling

2.1

De rechtbank geeft voor de duidelijkheid eerst een overzicht van de tot nu toe genomen beslissingen.

In deze zaak zijn tot nu toe vier tussenvonnissen gewezen: op 2 november 2016,

14 juni 2017, 31 juli 2019 en 6 november 2019.

In het vonnis van 2 november 2016 zijn de formele verweren van [gedaagde01] verworpen en is geoordeeld dat hij aansprakelijk is voor de schade van [eiseres01] en [eiseres02] . De rechtbank achtte de vordering onder 1 van [eiseres01] en [eiseres02] 1 toewijsbaar. Het causaal verband tussen de mishandeling en de door [eiseres01] en [eiseres02] gestelde klachten was naar het oordeel van de rechtbank op dat moment echter onvoldoende af te leiden uit de (medische) stukken. Zij achtte nader onderzoek naar de medische causaliteit nodig.

In het vonnis van 14 juni 2017 is daarom een deskundigenonderzoek bevolen.

Als deskundigen zijn benoemd de orthopedisch chirurg [chirurg01] en de psychiater [psychiater01] .

Nadat beiden hadden gerapporteerd heeft de rechtbank in het vonnis van 31 juli 2019 geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat er sprake is van causaal verband tussen de mishandeling/het onrechtmatig handelen en de klachten die [eiseres01] ervaart, alsook de psychiatrische klachten van [eiseres01] en [eiseres02] .

In het vonnis van 6 november 2019 heeft de rechtbank overwogen dat zij, om de omvang van de schade, die [eiseres01] en [eiseres02] hebben geleden als gevolg van de mishandeling / het onrechtmatig handelen door [gedaagde01] , te kunnen vaststellen, behoefte heeft aan deskundige-voorlichting door een verzekeringsarts.

In dat vonnis is als deskundige benoemd verzekeringsarts drs. [deskundige01] (hierna: [deskundige01] ). In dat vonnis heeft de rechtbank de beslissing over een te benoemen arbeidsdeskundige aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht van [deskundige01] .

2.2

Aan [deskundige01] is het volgende gevraagd.

Wilt u op basis van uw onderzoeksbevindingen en de rapporten van [chirurg01] en [psychiater01] voor

[eiseres01] en [eiseres02] zo uitgebreid en gemotiveerd mogelijk aangeven:

  1. waaruit de beperkingen voor arbeid, die zij op dit moment ondervinden, bestaan?
  2. welke van de huidige beperkingen voor arbeid en het dagelijks leven op sociaal

gebied zijn aan te merken als gevolg van de mishandeling / onrechtmatig handelen?

  1. aan de hand van de door u bevestigde beperkingen voor arbeid een kritische

Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten behoeve van hen opstellen?

  1. of er voor hen nog een verbetering of verslechtering te verwachten is? Zo ja, welke

gevolgen zal dit hebben voor hun beperkingen en belastbaarheid?

  1. heeft u nog op- of aanmerkingen die voor de in deze procedure te nemen

beslissingen van belang zouden kunnen zijn?

2.3

De deskundige heeft deze vragen ten aanzien van [eiseres01] , als volgt beantwoord.

“(…)

Fysieke belastbaarheid

De fysieke klachten die onderzochte sinds het incident op 27 augustus 2011 ondervindt en de door haar ervaren belemmeringen bij fysiek belasten zijn onderling consistent.

Bij oriënterend onderzoek tijdens het spreekuur blijken zowel de functie van de linkerelleboog, -arm en -schouder en de hand/vingervaardigheid zonder afwijkingen.

De pijnklachten zijn bij druk op de n. ulnaris opwekbaar. Deze bevindingen komen overeen met de bevindingen in het deskundigenbericht van [chirurg01] . Volgens [chirurg01] is er bij onderzochte weliswaar sprake van een anatomisch en functioneel herstel maar zijn de klachten te verklaren als ulnaropathie die goed kan passen bij de status na fractuur met dislocatie en tweemaal operaties met enige littekenvorming. De linkerschouderklachten zijn verklaarbaar als secundair aan de armklachten.

Gegeven dat de klachten en ervaren belemmeringen van onderzochte kunnen worden verklaard vanuit de onderzoeksbevindingen, overweeg ik dat de klachten die zijn ontstaan ten gevolge van het incident op 27 augustus 2011 hebben geleid tot een medisch herkenbaar en benoembaar ziektebeeld, waarbij er sprake is van een consistente en plausibele relatie tussen klachten, stoornissen en beperkingen ten aanzien van het belasten van de linkerelleboog- en arm. Gezien de bevindingen en gegeven de functionele relatie tussen arm en schouder acht ik beperkingen aannemelijk ten aanzien van reiken, buigen en strekken van de linkerarm, tillen, dragen, duwen en trekken en klimmen en klauteren. Tevens geldt er een beperking ten aanzien van blootstellen van de arm aan druk, schokken en trillingen, gezien de negatieve invloed op de ulnaropathie.

Ik heb de beperkingen verwoord in rubriek 111 aanpassing aan fysieke omgevingseisen, rubriek IV dynamische handelingen en rubriek V statische houdingen van de functionele mogelijkhedenlijst (FML)en daarbij rekening gehouden met de vigerende invulinstructies ten aanzien van het aangeven van links-rechts verschillen in de belastbaarheid.

Mentale belastbaarheid

De mentale klachten van onderzochte en de belemmeringen die onderzochte sinds het incident op

27 augustus 2011 ondervindt, zijn onderling consistent en te duiden als angstklachten bij bepaalde situaties en prikkels die haar een onveilig gevoel geven.

De klachten nemen toe bij situaties die gebonden zijn aan het incident. Op het spreekuur is er sprake van een invoelbare lijdensdruk, die in verhouding staat met de ernst van het incident. Aanwijzingen dat het vermijden van prikkels gerelateerd aan de gebeurtenissen gepaard gaat met negatieve veranderingen in stemming en cognitie, ontbreken. De klachten en het vermijden van situaties leiden niet (meer) tot significante beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren.

De bevindingen sluiten aan bij het deskundigenbericht van psychiater [psychiater01] . De klachten zijn te duiden als situatieve angst die niet gepaard gaat met psychiatrische symptomatologie noch met significante beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren en in die zin geen stoornis is. De klachten van onderzochte zijn reëel en staan in consistente relatie met het incident maar zijn door het ontbreken van een stoornis niet te duiden als een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld op grond waarvan beperkingen aan te nemen zijn.

Dit laat onverlet dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de klachten gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar wel gepaard gingen met psychiatrische symptomatologie in de vorm van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, leidend tot significante beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren. In die zin was er gedurende de genoemde periode sprake van een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld, met op grond van consistentie en plausibiliteit aannemelijke beperkingen ten aanzien van het hanteren van conflicten, het zich (solitair) bevinden in potentieel onveilige situaties en het omgaan met onvoorspelbare situaties. Ik heb deze beperkingen conform de invulinstructies verwoord in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren van de functionele mogelijkhedenlijst (FML).

Verzekeringsgeneeskundige diagnose

L516 fracturen overige onderarm

P620 post traumatische stressstoornis, in remissie

P614 overige aanpassingsstoornissen, in remissie

Prognose

De prognose ten aanzien van de mentale belastbaarheid is stationair aangezien onderzochte adequaat behandeld is voor de klachten en er geen recidief is optreden. Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid is de prognose eveneens stationair. Er is door een ingreep enige kans op pijnverbetering maar dit zal naar verwachting niet leiden tot verandering van de beperkingen c.q.

belastbaarheid.

Alle in de FML verwoorde beperkingen zijn aan te merken als gevolg van de mishandeling/het onrechtmatig handelen.”

Uit de door [deskundige01] opgestelde FML blijkt dat er bij [eiseres01] sprake is van de volgende beperkingen:

“RUBRIEK III: AANPASSING AAN FYSIEKE OMGEVINGSEISEN

(…)

  1. Trillingsbelasting

beperkt, namelijk de linkerarm niet blootstellen aan druk, schokken en/of trillingen.

(…)

RUBRIEK IV: DYNAMISCHE HANDELINGEN

(..)

  1. Reiken

licht beperkt, kan met licht gebogen arm reiken (afstand schouder-hand: ongeveer 50-60 cm).

  1. Frequent reiken tijdens het werk

licht beperkt, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken. Toelichting: links beperkt, rechts normaal.

  1. Duwen of trekken

beperkt, kan ongeveer 10 kg duwen of trekken (volle vuilniscontainer)

  1. Tillen of dragen

Licht beperkt, kan ongeveer 10 kg tillen of dragen (peuter). Toelichting: links

beperkt, rechts normaal

  1. Frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk

licht beperkt, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 300 keer voorwerpen van ruim 1 kg hanteren. Toelichting: links beperkt, rechts normaal.

  1. Frequent zware voorwerpen hanteren tijdens het werk (ongeveer 10 keer per uur)

beperkt, kan niet tijdens ong. een uur per werkdag frequent lasten van ong.15 kg hanteren.

(…)

  1. Klimmen

Licht beperkt, kan tenminste een huishoudtrap op en af Bij inzet beide armen is incidenteel een ladder op en af mogelijk indien de linkerarm daarbij niet meer dan licht belast wordt.”

“RUBRIEK 1: PERSOONLIJK FUNCTIONEREN

(…)

  1. Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid

ja, de cliënt is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud.

ja, er geleden overige specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid, namelijk onderzochte dient zich niet (solitair) te bevinden in potentieel onveilige situaties.

RUBRIEK II: SOCIAAL FUNCTIONEREN

(…)

  1. Omgaan met conflicten

Sterk beperkt, kan meestal geen conflicten hanteren.”

2.4

De deskundige heeft de aan hem voorgelegde vragen ten aanzien van [eiseres02] als volgt beantwoord.

“(…)

Fysieke belastbaarheid

Er is bij onderzochte ten gevolge van het incident sprake geweest van gevoelige spieren in de ribben

en rug. Bovendien is er gezien de medische correspondentie sprake geweest van kneuzingen van de

neus en mogelijk van een neusfractuur maar daarvoor waren er röntgenologisch geen aanwijzingen.

De klachten zijn uiteindelijk verdwenen. Uit de anamnese noch uit de medische correspondentie blijkt er nog sprake van stoornissen of belemmeringen zodat bij onderzochte uitgegaan kan worden van een normale fysieke belastbaarheid.

Mentale belastbaarheid

De mentale klachten van onderzochte en de door haar ervaren belemmeringen in het dagelijks leven,

ontstaan na het incident op 27 augustus 2011, zijn onderling consistent en te duiden als angstklachten bij bepaalde situaties en prikkels die haar een onveilig gevoel geven en die ze, indien mogelijk mijdt.

De klachten nemen toe bij situaties die gebonden zijn aan het incident. Er is periodieke psychologische behandeling om de reactieve klachten te reduceren. Op het spreekuur is er sprake van een invoelbare lijdensdruk, die in verhouding staat met de ernst van het incident. Er zijn geen aanwijzingen dat het vermijden van prikkels gerelateerd aan de gebeurtenissen gepaard gaat met negatieve veranderingen in stemming en cognitie. De klachten en het vermijden van bepaalde situaties zijn niet zodanig dat er sprake is van significante beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren.

De bevindingen sluiten aan bij het deskundigenbericht van psychiater [psychiater01] . De klachten zijn te duiden als situatieve angst die niet gepaard gaat met psychiatrische symptomatologie noch met significante beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren en in die zin geen stoornis is. De klachten van onderzochte zijn reëel en staan in consistente relatie met het incident maar zijn door het ontbreken van een stoornis niet te duiden als een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld op grond

waarvan beperkingen aan te nemen zijn.

Dit laat onverlet dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de klachten gedurende een periode van

ongeveer anderhalf jaar wel gepaard gingen met psychiatrische symptomatologie in de vorm van een

een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en een depressieve stoornis leidend tot significante

beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren. In die zin was er gedurende de genoemde

periode sprake van een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld, met op grond van consistentie en

plausibiliteit aannemelijke beperkingen ten aanzien van het hanteren van conflicten, het zich (solitair) bevinden in potentieel onveilige situaties, het omgaan met onvoorspelbare situaties en met

veelvuldige deadlines en productiepieken. Ik heb de beperkingen conform de invulinstructies

verwoord in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren van de functionele

mogelijkhedenlijst (FML).

Verzekeringsgeneeskundige diagnose

P620 post traumatische stressstoornis, in remissie

P652 depressieve episode, in remissie.

(…)

Prognose

De bij de huisarts opgevraagde informatie geeft aan dat onderzochte in april j.l. wegens de klachten

opnieuw verwezen is naar een GZ psycholoog maar dat er wegens een wachtlijst nog geen consult

heeft plaatsgevonden. De prognose ten aanzien van de beperkingen en belastbaarheid is afhankelijk

van het beloop van de klachten en de behandelmogelijkheden.”

Uit de door de deskundige opgestelde FML blijkt dat er bij [eiseres02] sprake is van de volgende beperkingen:

“RUBRIEK 1: PERSOONLIJK FUNCTIONEREN

(…)

  1. Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid

ja, de cliënt is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud.

ja, er gelden overige specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid, namelijk onderzochte dient zich niet (solitair) te bevinden in potentieel onveilige situaties.

RUBRIEK II: SOCIAAL FUNCTIONEREN

(…)

  1. Omgaan met conflicten

Sterk beperkt, kan meestal geen conflicten hanteren.”

de reactie van [gedaagde01] op het rapport van de deskundige [deskundige01]

2.5

[gedaagde01] bestrijdt – opnieuw- het feitenrelaas van [eiseres01] en [eiseres02] in het rapport van [deskundige01] .

Ook voert hij aan dat de gevolgen van de breuk van het middenhandsbeentje van [eiseres01] in 2021 hem niet kunnen worden aangerekend. Dit handletsel en de operatie zullen gevolgen hebben gehad voor arbeid en dagelijks leven van [eiseres01] . Hij vindt dat zij alsnog nadere informatie moet geven over aard en ernst van het handletsel en over de medische behandeling. [gedaagde01] wijst er daarnaast op dat uit het lichamelijk onderzoek bij [eiseres01] over schouders, armen, handen en vingers geen bijzonderheden zijn vermeld, behoudens een linkerelleboog die drukpijnlijk is en een positieve Tineltest links. Ten aanzien van functie en kracht zijn er bij onderzoek geen links-rechtsverschillen geconstateerd. Hij bestrijdt dat er bij [eiseres01] sprake is van beperkingen voor dynamische handelingen. Hij wijst op de foto’s van 18 juni 2012 waarop is te zien dat [eiseres01] in de tuin werkte en op een ladder met een elektrische heggenschaar op hoogte de heg aan het snoeien is. Dat zijn zware fysieke werkzaamheden. Hij bestrijdt opnieuw dat [eiseres01] bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden wordt beperkt. Als er wel beperkingen zijn dan zijn die ook verklaarbaar uit pre-existente klachten (syndroom van Sjögren) en kunnen deze hem niet worden aangerekend. Tenslotte bestrijdt hij dat er bij [eiseres01] sprake is van beperkingen in de fysieke belastbaarheid als gevolg van het voorval, dat er tot anderhalf jaar na het voorval tevens sprake was van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren en dat de in de FML verwoorde beperkingen zijn aan te merken als gevolg van zijn onrechtmatig handelen.

Ten aanzien van [eiseres02] stelt hij dat zij een relevante voorgeschiedenis heeft en dat zij al sinds 2008 bekend was met stemmingswisselingen. Voorts kampt zij sinds 2018 met schildklierproblematiek. [gedaagde01] bestrijdt dat er bij [eiseres02] tot anderhalf jaar na het voorval sprake was van beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat de in de FML verwoorde beperkingen zijn aan te merken als gevolg van zijn onrechtmatig handelen.

de reactie van [eiseres01] en [eiseres02] op het rapport

2.6

[eiseres01] en [eiseres02] kunnen zich verenigen met de conclusies en bevindingen van [deskundige01] .

2.7

De rechtbank oordeelt als volgt.

In het vonnis van 31 juli 2019 is onder 2.14 overwogen:

“Uit de overgelegde medische informatie volgt dat de klachten van [eiseres01] en [eiseres02] zijn aangevangen na het ongeval, dat zij sedertdien steeds in meerdere of mindere mate aanwezig zijn geweest en nog immer voortduurden ten tijde van de laatste expertise van [chirurg01] en [psychiater01] .

De beschikbare medische informatie bevat geen enkele aanwijzing dat [eiseres01] en [eiseres02] in het verleden vergelijkbare problemen met hun gezondheid hebben ondervonden. In het medisch dossier zijn evenmin aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [eiseres01] en [eiseres02] , indien de mishandeling / het onrechtmatig handelen hen niet was overkomen, de hiervoor genoemde gezondheidsklachten ook zouden hebben ontwikkeld. Beide deskundigen hebben de beschikking gehad over gegevens betreffende de medische voorgeschiedenis van [eiseres01] en [eiseres02] , waaronder pre-existente klachten van [eiseres01] ter zake de ziekte van Sjögren en de schouderklachten en de aan de cyclus gebonden fysieke en psychische klachten van [eiseres02] , en beiden zijn van

mening dat deze medische voorgeschiedenis niet van invloed is (geweest) op het (huidige)

klachtenbeeld.”

Onder 2.16 is overwogen:

“Gelet op het voorgaande acht de rechtbank voldoende aangetoond dat er causaal verband bestaat tussen de orthopedische (en psychiatrische) klachten die [eiseres01] (en [eiseres02] ) ervaart (ervaren) en de mishandeling / onrechtmatig handelen. De klachten en beperkingen aan de linkerelleboog en linkerarm bij [eiseres01] en de psychiatrische klachten bij [eiseres01] en [eiseres02] zijn dan ook als gevolg van de mishandeling / onrechtmatig handelen op 27 augustus 2011 ontstaan. Dat volgens [psychiater01] bij [eiseres01] en [eiseres02] thans geen sprake is meer is van een psychiatrische stoornis en zij daarvan geen beperkingen meer ondervinden, maken niet dat geen sprake zou zijn van reële klachten. Wel dat het beperkte klachten van beperkte duur zijn in de zin van de looptijd van de schade.”

De hiervoor genoemde bezwaren van [gedaagde01] tegen het rapport van [deskundige01] die betrekking hebben op wat zou volgen uit de foto’s en het syndroom van Sjögren stuiten af op rechtsoverwegingen 2.14 en 2.16 van het vonnis van 31 juli 2019. Wat het middenhandsbeentje van [eiseres01] betreft: [eiseres01] heeft bij conclusie na deskundigenbericht de door [gedaagde01] verzochte nadere informatie gegeven over aard en ernst van dat letsel en over de medische behandeling daarvan. 2 Op grond van die – door [gedaagde01] onbetwiste – informatie kan ervan worden uitgegaan dat er bij haar door de breuk van het middenhandsbeentje in februari 2021 en de medische behandeling daarvan geen blijvende beperkingen zijn voor arbeid en dagelijks leven.

Noch de deskundigheid, noch de wijze van uitvoering van het onderzoek van [deskundige01] zijn door [gedaagde01] betwist. Het rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is consistent en concludent. Daarom neemt de rechtbank de conclusies van [deskundige01] , die zij overtuigend vindt, over en maakt die tot de hare. De rechtbank verwerpt de (niet onderbouwde) verweren van [gedaagde01] ten aanzien van de conclusies die [deskundige01] in zijn rapport heeft opgenomen.

de schadeposten

2.8

De rechtbank bespreekt hierna de schadeposten. Daar waar de gestelde schade zowel door [eiseres01] als door [eiseres02] is geleden bespreekt de rechtbank die posten ten aanzien van hen beiden.

immateriële schade door mishandeling en belediging (gevorderd € 7.500,- en € 750,- door [eiseres01] , respectievelijk € 2.500,- en € 750,- door [eiseres02] )

2.8.1

[eiseres01] en [eiseres02] wijzen erop dat is gebleken dat het incident van

27 augustus 2011 heeft geleid tot blijvende fysieke beperkingen en gedurende anderhalf jaar een posttraumatische stress-stoornis bij [eiseres01] en tot blijvende angstklachten bij [eiseres02] , waarbij bij [eiseres02] gedurende anderhalf jaar ook sprake is geweest van relevante psychiatrische beperkingen. [gedaagde01] heeft door zijn gedragingen, en beledigingen die zich richtten op hun seksuele geaardheid grote gevoelens van angst opgeroepen. Confrontatie met het incident (ook in het kader van deze procedure) blijft voor hen erg belastend.

Zij hebben bij dagvaarding aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat volgens hen de door de Nederlandse rechter toegekende smartengeldbedragen veel te laag zijn en achterblijven bij de maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat in het buitenland wordt toegekend. Zij verwijzen in dat verband naar literatuur en naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:6223).

[gedaagde01] heeft de vordering op dit punt weersproken. Volgens hem zijn de gevorderde bedragen buitensporig hoog, onvoldoende gemotiveerd en niet onderbouwd met vergelijkbare zaken (Smartengeldgids). In geval van enige toekenning verzoekt

[gedaagde01] de vordering aanzienlijk te matigen.

Hij is, zo voert hij daarnaast aan, niet gesommeerd tot betaling en verkeert daarom niet in verzuim.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Bij de begroting van het smartengeld moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid – in dit geval schuldaansprakelijkheid – en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelden het gevolg zijn van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelden. Ook moet de rechter letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met inachtneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed.

De rechtbank houdt er bij het begroten van de immateriële schade als gevolg van de mishandeling wat [eiseres01] betreft speciaal rekening mee dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde01] beperkt is in de uitoefening van haar hobby’s: pianospelen en racefietsen “gaan” niet meer, tuinieren alleen in beperkte mate. 3 Dat brengt mee dat zij haar levensstijl definitief heeft moeten aanpassen. Ook houdt de rechtbank rekening met haar moeizame fysieke herstel.

Ten aanzien van [eiseres02] houdt de rechtbank speciaal rekening met de blijvende angstklachten en met de psychiatrische beperking die zij gedurende ongeveer anderhalf jaar heeft gehad.

Voor elk van hen geldt dat hun levensvreugde is en wordt verminderd. Rekening houdend met de in Nederland geldende maatschappelijke opvattingen bepaalt de rechtbank het bedrag aan immateriële schadevergoeding voor [eiseres01] billijkheidshalve op € 7.500,- en voor [eiseres02] op € 2.500,-, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 augustus 2011, de datum van het onrechtmatig handelen van

[gedaagde01] . Het verweer van [gedaagde01] dat hij niet in verzuim verkeert wordt verworpen. Artikel 6:83 onder b BW bepaalt dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad, wat hier het geval is.

[eiseres01] en [eiseres02] beschouwen een bedrag van € 750,- als vergoeding van immateriële schade vanwege belediging als redelijk.

[gedaagde01] voert aan dat de vordering op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en daarnaast buitensporig hoog is. Voor toewijzing is volgens hem nodig dat er sprake is van geestelijk letsel dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van de persoon.

Hij verwijst naar (HR 9 juli 2004, NJ 2005, 391). Subsidiair vindt hij ten hoogste een bedrag van € 100,- toewijsbaar.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Weliswaar hebben [eiseres01] en [eiseres02] hun vordering op dit punt slechts beperkt toegelicht, maar uit de door [gedaagde01] gebruikte, evident discriminerende, woorden “vuile potten” blijkt van een aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW.

De route naar vergoeding van immateriële schade loopt, anders dan namens [gedaagde01] wordt bepleit, niet meer via geestelijk letsel (Zie (de conclusie van de A-G Hartlief bij) ECLI:NL:HR:2019:376). In zoverre is er ruimte voor vergoeding.

[eiseres01] en [eiseres02] hebben de hoogte van het door hen gevorderde bedrag niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verwijzing naar vergelijkbare gevallen. De rechtbank vindt in enige mate aansluiting bij de gevallen vermeld in het Smartengeldboek 2022 onder de nummers 1499 en 1605 en acht een bedrag van € 250,- voor elk van hen billijk.

schoenen en jas [eiseres01] (gevorderd € 388,-)

2.8.2

[eiseres01] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat de schoenen en de jas nieuw waren, dat van de schoenen het leer aan de bovenkant is beschadigd en dat de jas is gescheurd.

[gedaagde01] heeft betwist dat de gestelde beschadigingen het gevolg zijn van zijn onrechtmatig handelen, subsidiair bestrijdt hij de hoogte van de gevorderde schade.

Het subsidiaire verweer slaagt. Zou het causaal verband vaststaan dan had het in het licht van de betwisting door [gedaagde01] op de weg van [eiseres01] gelegen haar vordering te staven met aankoopbonnen of kopieën van bankafschriften waaruit van de aanschaf van de schoenen en de jas blijkt. Nu zij dat niet heeft gedaan (terwijl dat bij nieuw aangeschafte kledingstukken zonder veel moeite wel mogelijk moet zijn geweest) wordt haar vordering op dit punt afgewezen.

ziekenhuisdaggeldvergoeding [eiseres01] (gevorderd € 130,-)

2.8.3

[eiseres01] heeft vijf dagen in het ziekenhuis doorgebracht. Zij vordert conform de Letselschade Richtlijn vergoeding daarvoor. Aanvankelijk vorderde [eiseres02] dit bedrag, maar bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiseres01] en [eiseres02] aangegeven dat de ziekenhuisdaggeldvergoeding een vordering van [eiseres01] betreft die per abuis als vordering van [eiseres02] is opgenomen. Het was [gedaagde01] daarmee ook bekend dat het een vordering van [eiseres01] betrof. [gedaagde01] heeft het aantal ziekenhuisdagen en de vergoeding conform de Letselschade Richtlijn niet betwist. Het bedrag van € 130,- is daarom toewijsbaar.

tandartskosten [eiseres01] (gevorderd € 633,-)

2.8.4

[eiseres01] stelt dat zij als gevolg van de mishandeling tandartskosten heeft moeten maken, een bedrag van € 633,-.

[gedaagde01] betwist dat. Hij acht deze vordering onvoldoende onderbouwd en niet met bewijsstukken gestaafd. Voor zover [eiseres01] de kosten zou hebben gemaakt, zijn deze kosten mogelijk door de zorgverzekering van [eiseres01] gedekt dan wel op het eigen risico van [eiseres01] in mindering gebracht, aldus [gedaagde01] .

Dit verweer slaagt. De rechtbank wijst de vordering op dit punt af, bij gebreke van voldoende (nadere) onderbouwing en van een bewijsstuk.

reiskosten [eiseres01] (gevorderd € 1.158,70)

2.8.5

Deze kosten zijn door [gedaagde01] betwist omdat er voor [eiseres01] geen medische noodzaak zou zijn geweest om voor de operatie naar de St. Maartenskliniek in Nijmegen te gaan. Ook betwist [gedaagde01] de gevorderde bedragen omdat [eiseres01] geen afspraakkaarten en parkeerbonnen heeft overgelegd.

Dit verweer slaagt niet, om de volgende redenen.

[eiseres01] is door de mishandeling door [gedaagde01] in de situatie gebracht dat zij geopereerd moest worden en nadien nog (para)medische behandelingen en psychotherapie moest ondergaan. Zij had wat de operatie betreft in beginsel vanzelfsprekend de vrijheid die te ondergaan in een ziekenhuis naar haar eigen keuze. De daaraan verbonden reiskosten komen dan ook voor rekening van [gedaagde01] . Dat zou alleen anders kunnen zijn wanneer [eiseres01] een onnavolgbare beslissing zou hebben genomen voor een operatie elders dan in Gorinchem, waaraan buitensporige reiskosten zouden zijn verbonden. In deze situatie heeft zij dus niet gehandeld in strijd met haar schadebeperkingsplicht.

Het kostenoverzicht met aantallen kilometers, data en reisdoel (productie 7 bij dagvaarding) vormt een voldoende onderbouwing van haar vordering op dit punt. Het aantal kilometers en de gerekende kilometervergoeding zijn op zichzelf niet betwist en de kilometervergoeding is in overeenstemming met de Letselschaderichtlijn.

Een bedrag van € 35,50 heeft betrekking op parkeerkosten. Dit bedrag is gelet op het aantal bezoeken reëel; parkeerbonnen voor een bedrag van deze hoogte acht de rechtbank niet nodig. Het bedrag van € 1.158,70 is dan ook toewijsbaar..

medische kosten [eiseres01] (gevorderd, na eisvermindering bij conclusie na deskundigenbericht, € 974,10)

2.8.6

[eiseres01] onderbouwt haar vordering onvoldoende en heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan, gelet op de betwisting van deze schade door [gedaagde01] . [eiseres01] had deze schadepost kunnen onderbouwen met bijvoorbeeld een specificatie van haar zorgverzekeraar. Zij heeft dat niet gedaan. De opgave waarnaar zij verwijst (productie 8 bij dagvaarding) is verre van overzichtelijk en daarmee voor [gedaagde01] en voor de rechtbank niet controleerbaar. De vordering op dit punt is dan ook niet toewijsbaar.

eigen risico [eiseres01] (gevorderd € 740,-)

2.8.7

[eiseres01] vordert de kosten van het eigen risico over de jaren 2011, 2012 en 2013.

[gedaagde01] betwist de verschuldigdheid daarvan omdat [eiseres01] niet heeft aangetoond dat het eigen risico is gebruikt. Subsidiair voert hij aan dat het eigen risico mogelijk al was opgesoupeerd als gevolg van kosten gemoeid met zorgverlening voor andere klachten van [eiseres01] die geen verband houden met het voorval (zoals behandeling van pre-existente klachten als reuma en/of het syndroom van Sjögren).

Dat verweer slaagt. Ook als de ziektekosten zouden kunnen worden aangenomen, dan geldt dat [eiseres01] haar vordering in het licht van het subsidiaire verweer van [gedaagde01] op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.

(toekomstige)huishoudelijke hulp [eiseres01] (gevorderd € 4.340,- en € 53.925,83)

2.8.8

[eiseres01] baseert haar vordering op dit punt op artikel 6:107 BW. De schade wegens huishoudelijke hulp moet, zo stelt zij, worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de taken op huishoudelijk gebied zoals die door haar vóór de mishandeling werden uitgevoerd en de omvang waarin zij die taken nadien niet meer zelf kon en kan uitvoeren.

Er hoeft volgens haar geen sprake te zijn van betaalde hulp, ook de redelijke kosten voor de hulp van familie komen in aanmerking. Mensen uit de buurt, familie en vrienden hebben destijds geholpen. Er werd voor hen gekookt, boodschappen gedaan, de hond werd uitgelaten. Zij vordert over de periode van 28 augustus 2011 tot en met 31 maart 2012 een bedrag van € 4.340,-, dat zij als volgt berekent: twee uur per dag gedurende 217 dagen tegen een uurtarief van € 10,-.

Ook na deze periode bestaat volgens haar de huishoudelijk hulpbehoefte. Sinds het ongeval is zij niet meer in staat tot het verrichten van (zware) huishoudelijke werkzaamheden, zoals tilwerk, alsook het reiken boven het hoofd. Met verwijzing naar het rapport van [deskundige01] heeft [eiseres01] opgesomd in welke huishoudelijke taken zij is beperkt door het opgelopen letsel aan haar arm. Daarbij heeft zij gesteld dat Nederlandse volwassenen in geval van een relatie zonder kinderen vierentwintig uur per week aan huishoudelijke taken besteden. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar onderzoek van het Sociaal Planbureau. Een uitval van twee uur per week aan huishoudelijke taken is, gelet op de beperkingen die zij ondervindt, volgens haar dan ook redelijk. Zij vordert in totaal een bedrag van € 53.925,83. Voor de toekomstige periode sluit zij aan bij ECLI:NL:GHARL:2014:6223, waarin voor deze schadepost een eindleeftijd van 75 jaar als uitgangspunt werd genomen. [eiseres01] zal in 2031 75 jaar zijn. Omdat deze schade per datum dagvaarding is gekapitaliseerd, is [gedaagde01] ook de wettelijke rente over de sinds die datum gekapitaliseerde toekomstschade verschuldigd.

[gedaagde01] heeft de vordering op deze punten betwist. Volgens hem ontbreekt voldoende onderbouwing, evenals bewijs. Ook zou de gestelde beperking niet uit het medisch dossier blijken. Hij wijst erop dat in het kader van de betreffende Letselschade Richtlijn onder huishoudelijke hulp wordt verstaan de huishoudelijke ondersteuning door derden voor het verrichten van diverse activiteiten in huis. [eiseres01] is en was wel degelijk in staat huishoudelijk werk te verrichten, zo blijkt uit de door hem eerder genoemde foto’s van 18 juni 2012. Wanneer de rechtbank wel een vergoeding zou toekennen, dan verzoekt hij om aanzienlijke matiging. Het aantal van 217 dagen, de twee uren per dag en het uurtarief zijn te hoog. Voornoemde richtlijn gaat uit van een uurtarief van € 9,– per uur. Er dient voorts rekening mee te worden gehouden dat de partner van [eiseres01] een niet voor vergoeding in aanmerking komend aandeel in de huishouding op zich moet nemen.

Ook bestrijdt hij dat hij de gevorderde vergoeding wegens toekomstige huishoudelijke hulp verschuldigd is. Hij betwist dat [eiseres01] niet in staat is (al dan niet gedeeltelijk) huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Ook hier geldt volgens hem dat de gestelde beperking onvoldoende is onderbouwd en niet uit het dossier blijkt.

[eiseres01] heeft geen bewijs in het geding gebracht waaruit blijkt dat derden voor haar huishoudelijke ondersteuning leveren. Zij gaat ten onrechte uit van een eindleeftijd van 75 jaar, een maximale eindleeftijd van 70 jaar is gebruikelijk. Ook voor de toekomst is het uurtarief van € 10,- niet juist, aldus [gedaagde01] .

De rechtbank oordeelt als volgt.

Voor de periode van 28 augustus 2011 tot en met 31 maart 2012 geldt dat [eiseres01] haar vordering in voldoende mate heeft onderbouwd. Met de bevindingen van de deskundigen [chirurg01] , [psychiater01] en [deskundige01] en de zonder meer aannemelijke omstandigheid dat [eiseres02] en zij in die periode hulp van familie, vrienden en buurtgenoten hebben gekregen staat haar schade voor die periode vast. Twee uren per dag tegen een tarief van € 10,- acht de rechtbank redelijk. Het bedrag van € 4.340,- is toewijsbaar.

Ten aanzien van de huishoudelijke hulpbehoefte in de toekomst oordeelt de rechtbank als volgt. Dat [eiseres01] beperkt is in het uitvoeren van enkele op haar rustende zware huishoudelijk taken heeft zij naar het oordeel van de rechtbank ruim en voldoende specifiek onderbouwd door uitleg te geven hoe de beperkingen zoals deze door [deskundige01] zijn vastgesteld haar belemmeren in het uitvoeren van haar huishoudelijke taken. Nu [gedaagde01] deze uitleg niet heeft betwist gaat de rechtbank ervan uit dat de door [deskundige01] vastgestelde beperkingen [eiseres01] beperken in de door haar genoemde periodiek terugkerende zware huishoudelijke taken waaronder stofzuigen en dweilen, lakens en beddengoed verschonen en ophangen om te drogen, het tillen van zware boodschappen en wasmanden, ramen zemen en schoonmaken op hoogte. Uit het rapport van [deskundige01] volgt tevens de prognose dat de belastbaarheid stationair is en dat verandering van de beperkingen (belastbaarheid) niet te verwachten valt. Voor de toekomstige huishoudelijke hulpbehoefte sluit de rechtbank dan ook aan bij de door [eiseres01] geduide belemmeringen in het uitvoeren van huishoudelijke taken (gebaseerd op de door [deskundige01] vastgestelde beperkingen). Een nader onderzoek door een arbeidsdeskundige hieromtrent acht de rechtbank niet nodig, gelet op het feit dat [gedaagde01] de uitleg van [eiseres01] niet heeft betwist. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met proceseconomische belangen van partijen.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoeveel uur aan huishoudelijke taken [eiseres01] wekelijks niet meer kan verrichten. In dit geval, gelet op de uitleg van [eiseres01] , komt dat neer op de vraag hoeveel uur [eiseres01] gemiddeld per week bezig was met de taken stofzuigen, dweilen, lakens en beddengoed verschonen en ophangen, ramen zemen en schoonmaken op hoogte. De rechtbank constateert dat [eiseres01] bij dagvaarding is uitgegaan van één uur huishoudelijke hulpbehoefte per dag , maar vervolgens bij conclusie na deskundigenbericht uitgaat van twee uur per week . De behoefte van twee uren per week heeft [eiseres01] naar het oordeel van de rechtbank, mede door de verwijzing naar het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau, voldoende onderbouwd. Uit dit onderzoek blijkt dat Nederlandse volwassenen in een relatie zonder kinderen gemiddeld 24 uur per week aan huishoudelijke taken besteden. In die 24 uur wordt rekening gehouden met de huishoudelijke taken die ook door [eiseres02] worden uitgevoerd. Bij een gelijke verdeling van huishoudelijke taken zou [eiseres01] van de 12 uur huishoudelijke taken per week die voor haar rekening komen nog 10 uur aan taken kunnen verrichten en alleen de 2 uur aan zwaardere taken voornoemd niet meer. Op het geheel van 12 uur per week, per persoon bezien is komt het genoemde aantal van twee uur voor de bovengenoemde taken de rechtbank als redelijk voor. Dat geldt niet voor de aanvankelijk gestelde behoefte van twee uur per dag . De berekening van [eiseres01] van € 53.925,83 is dan ook niet juist.

De rechtbank maakt daarom een nieuwe berekening en gaat uit van een redelijk uurtarief van € 10,- tot een leeftijd van 75 jaar. De argumenten die [eiseres01] gebruikt voor die eindleeftijd acht de rechtbank juist: de huidige en te verwachten maatschappelijke ontwikkelingen komen er, kort gezegd, op neer dat men langer dan vroeger voor zichzelf zorgt en zal moeten zorgen. Niet valt in te zien waarom dat voor [eiseres01] anders zou liggen.

Aldus wordt de berekening:

52 weken per jaar x 2 uur huishoudelijke hulp per week x € 10,00 per uur x de kapitalisatiefactor 14,7724 4 = € 15.363,30.

[eiseres01] heeft in februari 2021 haar middenhandsbeentje gebroken als gevolg waarvan zij gedurende een periode van zes weken haar pols niet heeft kunnen gebruiken. Gedurende deze zes weken is er sprake van het doorbreken van het conditio-sine-qua-non-verband tussen de schadepost huishoudelijke hulp en beperkingen voorvloeiend uit de aansprakelijkheid van [gedaagde01] . Immers zou [eiseres01] in die zes weken, wanneer de beperkingen als gevolg van de aansprakelijkheid van [gedaagde01] worden weggedacht, ook niet in staat zijn geweest de zware huishoudelijke taken te verrichten. Op de schade van € 15.363,30 dient daarom een bedrag van (6 weken x € 20,- per week = ) € 120,- in mindering te worden gebracht.

Het bedrag van (€ 15.363,30 -/- € 120,00 = ) € 15.243,30 is toewijsbaar.

hovenier (gevorderd € 504,90)

2.8.9

[eiseres01] en [eiseres02] vorderen de kosten van de hovenier voor het winterklaar maken van de tuin. Zij hebben, zo stellen zij, een hovenier moeten inschakelen omdat [eiseres01] zelf lichamelijk niet in staat was dat te doen. Zij hebben de offerte van de hovenier van 20 oktober 2011 en diens nota van 24 november 2011 als bewijsstukken overgelegd.

[gedaagde01] heeft primair bestreden dat de beperkingen van [eiseres01] de inschakeling van een hovenier noodzaakten. Subsidiair voert hij aan dat verschillende posten op de nota van de hovenier al dan niet gedeeltelijk zien op vernieuwing van de tuin. Ook wordt de aankoop van struiken, tuingrond, meststof en snoeiafval in rekening gebracht. Voor al deze kosten is hij niet aansprakelijk, aldus [gedaagde01] . Bij de mondelinge behandeling is namens [eiseres01] en [eiseres02] erkend dat abusievelijk meer dan alleen de arbeidskosten als schade was meegenomen.

De vordering is op dit punt toewijsbaar tot het bedrag van de arbeidskosten van de hoveniers, een bedrag van € 378,- inclusief btw.

verhuizing (gevorderd in totaal € 38.548,43 aan kosten van makelaar en verhuizer en ter zake van restschuld woning)

2.8.10

[eiseres01] en [eiseres02] stellen dat zij door angst genoodzaakt waren te verhuizen. Dat had, zo blijkt uit hun toelichting, te maken met het onrechtmatig handelen van [gedaagde01] en met verschillende gebeurtenissen die nadien hebben plaatsgevonden.

[gedaagde01] heeft volgens [eiseres01] en [eiseres02] na de mishandeling geprobeerd meerdere mensen in hun buurt tegen hen op te zetten. Zo zou hij langs de deuren van buurtbewoners zijn gegaan met de vraag een soort petitie te ondertekenen. Ook zijn er eieren tegen het raam en de gevel van hun huis gegooid, is een spijker dwars in de achterband van hun auto geslagen, is de auto helemaal onder klei en gras gegooid en is de bumper beschadigd met een scherp voorwerp.

Er is volgens hen een voldoende oorzakelijk verband tussen de noodzaak te verhuizen en het onrechtmatig handelen van [gedaagde01] .

De schade bestaat volgens [eiseres01] en [eiseres02] uit de courtage van de makelaar (€ 5.625,-), de kosten van de verhuizer (€ 1.809,99) en de restschuld van de woning bij de verkoop

(€ 31.113,44).

[gedaagde01] betwist dat hij buurtgenoten tegen [eiseres01] en [eiseres02] heeft opgezet.

Hij heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij het gooien van eieren tegen het raam en de gevel van het huis van [eiseres01] en [eiseres02] of vernieling/beschadiging van hun auto, voor zover dit is gebeurd. Wat de schadeposten betreft: er is geen sprake van een restschuld. Uit de door [eiseres01] en [eiseres02] overgelegde bewijsstukken blijkt juist van een overwaarde.

De rechtbank oordeelt als volgt.

[eiseres01] en [eiseres02] wijten de door hen gestelde noodzaak om te verhuizen voor een belangrijk deel aan de na de mishandeling tegen hen gerichte acties. De rechtbank kan op basis van alleen hun stellingen over die latere pesterijen niet aannemen dat [gedaagde01] daarvoor verantwoordelijk is. [gedaagde01] bestrijdt dat hij een rol heeft gespeeld in de pesterijen. De rechtbank ziet onvoldoende concrete aanwijzingen voor zijn betrokkenheid bij de pestacties. Omdat [eiseres01] en [eiseres02] zelf stellen dat het de pestacties zijn geweest die hebben gemaakt dat zij moesten verhuizen en betrokkenheid van [gedaagde01] bij die pestacties niet vaststaat kan de rechtbank daarom niet aannemen dat er een causaal verband is tussen de schade die [eiseres01] en [eiseres02] hebben geleden als gevolg van de verhuizing en een aan [gedaagde01] toe te rekenen onrechtmatig handelen

Voor toepassing van proportionele aansprakelijkheid, waarbij deze schadepost deels wordt toegewezen (voor zover zij het gevolg is van de mishandeling en niet voor het deel dat in causaal verband staat met de pestacties) hebben [eiseres01] en [eiseres02] onvoldoende gesteld. De vordering is daarom op dit punt niet toewijsbaar.

kosten rechtsbijstand (gevorderd € 4.000,-)

2.8.11

[eiseres01] en [eiseres02] vorderen deze kosten als buitengerechtelijke kosten, namelijk de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Uit de door hen overgelegde declaraties en de specificaties daarvan blijkt echter dat deze kosten betrekking hebben op de verleende rechtsbijstand in de strafzaak tegen [gedaagde01] . Daarvoor hadden zij, zoals namens [gedaagde01] terecht is aangevoerd, een toevoeging kunnen aanvragen om zo hun schade te beperken. Voor de bijstand van een advocaat aan een benadeelde partij in de strafzaak geldt (sinds 2006) op grond van artikel 44 lid 4 Wet op de Rechtsbijstand het draagkrachtvereiste niet. Ongeacht het inkomen en vermogen van [eiseres01] en [eiseres02] kwamen zij voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking. De vordering is op dit punt niet toewijsbaar nu zijn hun schade niet hebben beperkt terwijl die wel van hen had mogen worden verwacht.

telefoon en porti (gevorderd € 290,-)

2.8.12

[eiseres01] en [eiseres02] onderbouwen hun vordering op dit punt niet. Van hen mag enige, al is het summiere, richtinggevende onderbouwing worden verwacht. Bij gebreke daarvan wordt de vordering afgewezen.

camera (gevorderd € 369,50)

2.8.13

[eiseres01] en [eiseres02] baseren hun vordering op dit punt op de op het moment van de verhuizing nog resterende angstklachten en gevoelens van onveiligheid.

[gedaagde01] betwist de verschuldigdheid van deze kosten. Volgens hem bestond er geen noodzaak om een camera op te hangen en er was geen causaal verband met zijn handelen, maar kennelijk met vernielingen door derden.

De rechtbank oordeelt als volgt.

De vraag is of deze schadepost in de zin van artikel 6:98 BW is toe te rekenen aan de mishandeling door [gedaagde01] . De rechtbank acht het verband daarvoor onvoldoende zeker en te ver verwijderd.

De vordering wordt op dit punt afgewezen.

verlies verdienvermogen [eiseres01] (gevorderd € 600,- netto)

2.8.14

[eiseres01] vordert een bedrag van € 600,- aan verlies verdienvermogen. [eiseres01] werkte als predikante en heeft een aantal preekbeurten moeten afzeggen als gevolg van de mishandeling. [eiseres01] heeft ter onderbouwing van haar schade verklaringen overgelegd van de geloofsgemeenschappen waar zij afspraken heeft afgezegd in de periode van 4 september 2011 tot 9 januari 2012.

[gedaagde01] betwist dat [eiseres01] niet in staat was om haar werkzaamheden uit te voeren in de periode na de mishandeling. Daarnaast wijst Van de Lingen erop dat de schade slechts betrekking heeft op het netto bedrag aan gemiste inkomsten.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Uit het rapport van [deskundige01] volgt dat [eiseres01] gedurende een periode van anderhalf jaar na de mishandeling kampte met een posttraumatische stress stoornis. Dat zij in de eerste drie maanden na de mishandeling negen preekbeurten heeft afgezegd is daarmee te verklaren als verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van de mishandeling. De rechtbank acht, na het rapport van [deskundige01] , een arbeidsdeskundig onderzoek naar verlies van verdienvermogen van [eiseres01] niet meer noodzakelijk. Uit de overgelegde verklaringen van de geloofsgemeenschappen en de toelichting van [eiseres01] in de conclusie na deskundigenbericht blijkt dat het bruto bedrag aan gemiste inkomsten € 998,19 is, terwijl het netto bedrag van € 600,- als schade wordt gevorderd. Deze bruto-netto berekening heeft [gedaagde01] in zijn antwoordakte niet betwist. [eiseres01] heeft haar vordering op dit punt deugdelijk onderbouwd en met bewijsstukken gestaafd. Het bedrag van € 600,- netto is toewijsbaar.

medische kosten [eiseres02] (gevorderd € 860,95)

2.8.15

[eiseres02] heeft deze kosten opgesomd in productie 10 bij dagvaarding.

[gedaagde01] betwist verschuldigdheid van de door [eiseres02] gestelde medische kosten bij gebreke van causaal verband met de mishandeling en van bewijsstukken.

De rechtbank oordeelt als volgt.

[eiseres02] had haar vordering van deze kosten kunnen onderbouwen met bijvoorbeeld een specificatie van haar zorgverzekeraar.

Zij heeft dat niet gedaan en heeft daarmee niet aan haar stelplicht voldaan. De vordering wordt op dit punt reeds daarom afgewezen.

eigen risico [eiseres02] (gevorderd € 2.600,-)

2.8.16

[eiseres02] vordert de kosten van het eigen risico over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.

[gedaagde01] betwist de verschuldigdheid daarvan omdat [eiseres02] niet heeft aangetoond dat dat risico is verwezenlijkt. Subsidiair voert hij aan dat het eigen risico mogelijk al was gebruikt als gevolg van kosten gemoeid met zorgverlening voor andere klachten van [eiseres02] die geen verband houden met het voorval.

Dat verweer slaagt. Ook als de ziektekosten zouden kunnen worden aangenomen, dan geldt dat [eiseres02] haar vordering in het licht van het subsidiaire verweer van [gedaagde01] op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.

samenvattend ten aanzien van de schadevergoeding

2.8.17

Als schadevergoeding wordt toegewezen aan [eiseres01] :

€ 7.500,- immateriële schade door mishandeling

€ 250,- immateriële schade door belediging

€ 130,- ziekenhuisdaggeldvergoeding

€ 1.158,70 reiskosten

€ 4.340,- huishoudelijke hulp

€ 15.243,30 toekomstige huishoudelijke hulp

€ 600,- verlies verdienvermogen

€ 189,- helft van de hovenierskosten

_______________________________________________

€ 29.411,-

Als schadevergoeding wordt toegewezen aan [eiseres02]

€ 2.500 immateriële schade door mishandeling

€ 250,- immateriële schade door belediging

€ 189,- helft van de hovenierskosten

______________________________________________

€ 2.939.-

(ingangsdata van) wettelijke rente

2.9

[eiseres01] en [eiseres02] hebben hun vordering bij conclusie na deskundigenbericht op dit punt gedifferentieerd. Zij vorderen thans de wettelijke rente over de vergoeding voor immateriële schade vanaf de datum van het onrechtmatig handelen van [gedaagde01] ,

27 augustus 2011 Voor de overige posten vorderen zij de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, 16 december 2015.

[gedaagde01] heeft daarop bij antwoordakte niet meer inhoudelijk gereageerd. Deze manier van vorderen van de wettelijke rente is juist. De wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd.

uitvoerbaar bij voorraad

2.10

De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is op de wet gebaseerd en

[gedaagde01] heeft er geen verweer tegen gevoerd. De vordering zal, voor zover dat wettelijk mogelijk is, worden toegewezen.

beslagkosten

2.11

Uit de door [eiseres01] en [eiseres02] overgelegde beslagstukken blijkt dat de kosten van het op 3 december 2015 gelegde conservatoir beslag hoger zijn dan het gevorderde bedrag van € 91,50. De hoogte van het gevorderde bedrag is door [gedaagde01] niet betwist en is daarom in elk geval toewijsbaar.

proceskosten

2.12

Artikel 237 Rv. bepaalt dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd als partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.

[eiseres01] en [eiseres02] worden op een aantal punten in het gelijk, maar ook op een aantal punten in het ongelijk gesteld. Datzelfde geldt voor [gedaagde01] . Het antwoord op de vraag of [eiseres01] en [eiseres02] enerzijds en [gedaagde01] anderzijds hebben te gelden als “over en weer in het ongelijk gestelde partijen” wordt niet alleen bepaald door een vergelijking tussen wat precies is gevorderd en wat zal worden toegewezen, maar ook door het gewicht en de uitkomst van de geschilpunten. Het gewicht van de belangrijkste toewijsbare vorderingen – verklaring voor recht, vergoeding van immateriële schade, vergoeding voor huishoudelijke hulp – is zodanig dat de rechtbank geen aanleiding ziet de proceskosten te compenseren, zoals subsidiair door [gedaagde01] is bepleit. Daar komt bij dat [eiseres01] en [eiseres02] deze procedure hebben moeten aanvangen om de aansprakelijkheid van [gedaagde01] te doen vaststellen en vergoeding van hun immateriële en materiële schade te krijgen.

[gedaagde01] zal daarom te gelden hebben als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij en worden veroordeeld in de proceskosten.

Deze kosten zijn te onderscheiden in:

– dagvaardingskosten (€ 94,19)

– griffierecht (€ 78,-)

– salaris voor de advocaat (begroot op 4,5 punten à € 1.183,- (tarief IV) = € 5.323,50)

– beslagkosten (€ 91,50)

– loon van de deskundigen (16.469,22), zie hierna onder 2.13

________________________________

in totaal € 22.056,41

Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

loon van de deskundigen

2.13

Hiervoor geldt het volgende.

In haar vonnis van 2 november 2016 heeft de rechtbank overwogen dat aan [gedaagde01] , omdat hij met een toevoeging procedeert, geen voorschot zal worden opgelegd en dat in het eindvonnis in beginsel zal worden bepaald dat de alsdan in het ongelijk gestelde partij de kosten van het deskundigenonderzoek moet dragen.

In haar vonnissen van 14 juni 2017 en 6 november 2019 heeft de rechtbank dat herhaald.

Het loon van de deskundigen is bij loonbepalingen van 15 maart 2018, 5 juli 2019 en

14 maart 2022 door de rechtbank vastgesteld op in totaal € 16.469,22 en is tot dusverre door de griffier aan de verschillende deskundigen betaald ten laste van ’s Rijks kas en ingevolge artikel 199 lid 3 Rv voorlopig in debet gesteld. Omdat [gedaagde01] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld moet hij op grond van artikel 244 leden 1 en 3 Rv. die kosten dragen, zoals hierna zal worden vermeld.

De beslissing

De rechtbank

  1. verklaart voor recht dat [gedaagde01] jegens [eiseres01] en [eiseres02] aansprakelijk is voor de gevolgen van de mishandeling en belediging op 27 augustus 2011;

2 veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 29.411,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.750,- vanaf 27 augustus 2011 en over € 21.661,- vanaf 16 december 2015 tot de dag van volledige betaling;

3 veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres02] te betalen een bedrag van € 2.939,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.750,- vanaf 27 augustus 2011 en over € 189,-vanaf 16 december 2015 tot de dag van volledige betaling;

4 veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres01] en [eiseres02] begroot op € 5.587,19,

en bepaalt dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd;

5 verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6 veroordeelt [gedaagde01] het bedrag van € 16.469,22 aan loon van de deskundigen te voldoen aan de griffier, waarvoor hij een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;

7 wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.

[2632/2290/1582]

1Verklaring voor recht dat [gedaagde01] jegens [eiseres01] en [eiseres02] aansprakelijk is voor de gevolgen van de mishandeling en belediging op 27 augustus 2011.

2Die informatie houdt in dat [eiseres01] op 11 februari 2021 door gladheid is gevallen, en daarbij een breukje in de linkerpols heeft opgelopen. Direct ingrijpen was niet nodig en de operatie vond twee weken later plaats. Het was een dagopname, waarbij een klein plaatje bij de polsbreuk is aangebracht. Zij heeft geen gips hoeven dragen, en mocht de pols na enkele dagen weer belasten. Zij heeft via fysiotherapie wat oefeningen gedaan en meegekregen, waarmee zij de belastbaarheid van de pols verder kon vergroten. Hooguit vijf tot zes weken na de val kon zij de pols weer op dezelfde wijze belasten en gebruiken als voor deze val. Tot relevante of langdurige beperkingen heeft de val aldus niet geleid, aldus [eiseres01] .

3Zie het deskundigenrapport [psychiater01] .

4Kapitalisatiefactor zoals gevorderd door [eiseres01] , rekening houdend met de eindleeftijd van 75 jaar voor de schade huishoudelijke hulpbehoefte.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey