Rb, verkeersongeval tussen wielrenner en voetganger, onrechtmatigde daad, geen groepsaansprakelijkheid, eigen schuld
Een drietal collega’s waren op 5 april 2017 aan het wielrennen en reden op een gegeven moment achter elkaar. Eiseres liep aan de rechterkant van de weg. Toen gedaagde 1 eiseres wilde passeren, heeft een aanrijding tussen hen plaatsgevonden. De vrouw draaide zich om en stak ineens over zonder te kijken. De wielrenner (gedaagde 1) kon haar niet meer ontwijken. Hierdoor is eiseres op het asfalt gevallen en heeft zij ernstig letsel opgelopen. Dagelijks ervaart zij nog forse fysieke en cognitieve klachten. Tevens is zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Eiseres kan zich niets van het ongeval herinneren. De rechtbank oordeelt dat gedaagde 1 onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld. Van groepsaansprakelijkheid is geen sprake. Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding moet volgens de rechtbank rekening worden gehouden met een percentage eigen schuld van eiseres. De rechtbank oordeelt dat sprake is van eigen schuld. In de zin van art. 6:101 BW, dat de schade ook een gevolg is van de omstandigheden die aan eiseres kunnen worden toegerekend. De rechtbank wijst op de volgende omstandigheden: 1. Eiseres heeft niet gekeken of de weg vrij was. 2. Voor zover zij stelt dat zij de weg niet wilde oversteken maar geschrokken was van de wielrenners en daardoor de weg is opgestapt geldt ook dat dit aan eiseres kan worden toegerekend. 3. In een dergelijk geval mag van de voetganger worden verwacht dat deze niet de weg oploopt, maar juist in dezelfde positie blijft lopen of verder naar rechts of in de berm gaat lopen. 4. Het de weg oplopen vergroot aanzienlijk het risico op ongevallen en dat had zij moeten voorzien. 5 Eiseres was bovendien bekend met de weg waar gemotoriseerd verkeer in beide richtingen tot 60 km/ uur rijdt. Eiseres had dus extra moeten opletten. Volgens de rechtbank hebben deze omstandigheden voor 60% bijgedragen tot schade. Dit impliceert een causale verdeling van 60% eiseres en 40% gedaagde 1. Ondanks de fout van eiseres ziet de rechtbank aanleiding voor de toepassing van de billijkheidscorrectie. Van belang zijn de ernst van de gevolgen voor eiseres en deze voor een belangrijk deel blijvend zijn. Van belang is ook dat gedaagde 1 voor de schade verzekerd is. De rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde 1 voor 50% aansprakelijk is voor de door eiseres ten gevolge van het ongeval van 5 april 2017 geleden en nog te lijden (im-)materiële schade. De rechtbank verklaart voor recht dat de verzekeraar 50% van de schade als gevolg van het ongeval dient te vergoeden en aan eiseres dient te betalen.
ECLI:NL:RBMNE:2022:4614
Instantie Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak 23-11-2022
Datum publicatie 10-02-2023
Zaaknummer C/16/527928 / HA ZA 21-632
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg-enkelvoudig
Inhoudsindicatie Verkeersongeval tussen wielrenner en voetganger. Onrechtmatige daad. Geen groepsaansprakelijkheid. Eigen schuld. Billijkheidscorrectie.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/527928 / HA ZA 21-632
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
[eiseres] E/V [A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat mr. C. van der Roest te Amersfoort,
tegen
1[gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde sub 1] ,
advocaat mr. C.J. van Weering te Leiden,
- [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. S. Odijk te Arnhem,
- [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde sub 3] ,
advocaat mr. S. Odijk te Arnhem,
hierna gezamenlijk te noemen [gedaagde sub 1] c.s.,
- de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen Aegon,
advocaat mr. C.J. van Weering te Leiden,
- de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
hierna te noemen Achmea,
advocaat mr. S. Odijk te Arnhem.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- –
de dagvaarding van 8 september 2021 met 12 producties,
- –
de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] en Aegon,
- –
de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en Achmea met 3 producties,
- –
de drie aanvullende producties van [eiseres] ,
- –
de mondelinge behandeling van 19 juli 2022, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden,
- –
de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
2.1.
Op 5 april 2017 liep [eiseres] aan de rechterkant van de weg op de [straat 1] te [plaats] in de richting van de [straat 2] . [gedaagde sub 1] c.s. fietste op dat moment ook op de [straat 1] richting de [straat 2] . Toen hij [eiseres] wilde passeren, heeft er een aanrijding tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] plaatsgevonden. Hierdoor is [eiseres] gevallen op het asfalt en heeft zij ernstig letsel opgelopen. Zij ervaart in het dagelijks leven nog forse fysieke en cognitieve klachten. Daarnaast is zij duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard. [eiseres] kan zich niets herinneren van het ongeval.
2.2.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. [gedaagde sub 1] c.s. is direct na het ongeval ter plaatse gehoord, er zijn foto’s gemaakt van de locatie en er zijn beelden van een (particulier) camerasysteem van de [straat 1] [nummer] in beslag genomen. Er is een proces-verbaal met getuigenverklaringen en een Proces-Verbaal Fotoreportage opgesteld.
2.3.
[gedaagde sub 1] heeft ter plaatse aan de politie het volgende verklaard:
“Op woensdag 5 april 2017 was ik aan het wielrennen samen met twee collega’s, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Wij waren inmiddels anderhalf uur onderweg. Omstreeks 11:15 uur reden wij op de [straat 1] te [plaats] . Wij reden in de richting van [.] . Wij reden in een treintje achter elkaar en ik reed op dat moment in het midden. Ik zag een mevrouw aan de zijkant van de weg lopen. Ik zag dat zij aan de rechterkant van de weg liep in de zelfde richting als dat wij fietsten. Ik hoorde mijn collega’s roepen ‘Ho’. Ik zag dat de mevrouw zich omdraaide en ineens overstak. Ik kon de mevrouw niet ontwijken en reed frontaal tegen haar aan. Ik had geen tijd meer om te remmen. Ik reed ongeveer 29 km/u op dat moment. Ik zag dat de mevrouw met haar hoofd op het asfalt terecht kwam. Ik kwam met mijn fiets bovenop de mevrouw terecht. Mijn collega heeft vervolgens de politie gebeld. Ik zag later dat er een stukje stof van de jas van de vrouw tussen mijn remkabel zat, dus dan moet ik wel iets geremd hebben.”
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft ter plaatse aan de politie het volgende verklaard:
“Op woensdag 5 april 2017 was ik aan het wielrennen samen met twee collega’s, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] . Wij waren inmiddels anderhalf uur onderweg. Omstreeks 11:15 uur reden wij op de [straat 1] te [plaats] . Wij reden in een treintje achter elkaar en ik reed op dat moment voorop. Ik zag een mevrouw aan de zijkant van de weg lopen. De afstand tussen ons was ongeveer 10 meter. Ik zag dat de vrouw ineens overdwars de weg op liep. Ik schreeuwde heel hard ‘Ho’. Ik kon nog net rechts langs de vrouw rijden. Ik hoorde een hele doffe klap en zag dat de vrouw met haar hoofd op het asfalt viel. Ik zag dat mijn collega [gedaagde sub 1] de vrouw niet meer kon ontwijken en ook op de grond lag.”
2.5.
[gedaagde sub 3] heeft ter plaatse aan de politie het volgende verklaard:
“Op woensdag 5 april 2017 was ik aan het wielrennen samen met twee collega’s, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Wij waren inmiddels anderhalf uur onderweg. Omstreeks 11:15 uur reden wij op de [straat 1] te [plaats] . Wij reden in een treintje achter elkaar en ik reed op dat moment achteraan. Ik zag een mevrouw aan de zijkant van de weg lopen. Ik zag dat de vrouw midden de weg op liep. Ik hoorde mijn collega roepen ‘Ho’. Ik schreeuwde vervolgens ook ‘Ho’. Ik had het idee dat de vrouw juist de verkeerde kant op verplaatste toen wij ho riepen. Ik zag dat mijn collega [gedaagde sub 1] de vrouw niet kon ontwijken en frontaal tegen elkaar aan reed. Ik kon de vrouw nog net ontwijken. Wij reden op dat moment ongeveer 29 km/u. Ik zag de vrouw met haar hoofd op het asfalt vallen. Ik hoorde een doffe klap. De vrouw was niet aanspreekbaar en had een hoofdwond. Ik ben direct bij een woning in de buurt gerend om te vragen waar we waren. Ik belde daarna direct de ambulance.”
2.6.
Daarnaast heeft één van de verbalisanten onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik, [B] , ben vervolgens naar de wielrenner [gedaagde sub 1] gelopen. Ik heb hem gevraagd hoe hij na het ongeval op de grond terecht is gekomen. Ik hoorde hem zeggen dat hij tegen de vrouw is aangereden met zijn stuur. De vrouw, het slachtoffer, is vervolgens op de grond terecht gekomen. De racefietser is met de racefiets deels op het slachtoffer gevallen. Ik heb aan de racefietser gevraagd of hij zijn racefiets, welke in de berm lag, wilde neerleggen zoals hij lag direct na het ongeval. Dit heeft hij vervolgens gedaan. De racefiets heb ik laten liggen totdat de VOA het onderzoek had afgerond.”
3Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis en uitvoerbaar bij voorraad:
- Primair: tussen partijen voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] ten gevolge van het ongeval van 5 april 2017 geleden en nog te lijden (im-)materiële schade;
- Primair: tussen partijen voor recht te verklaren dat Aegon en Achmea (hoofdelijk) de schade als gevolg van het ongeval van 5 april 2017 (ingevolge artikel 7:954 lid 1 BW) dient te vergoeden en aan [eiseres] dient te betalen;
III. Subsidiair: tussen partijen voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door [eiseres] ten gevolge van het ongeval van 5 april 2017 geleden en nog te lijden (im-)materiële schade;
- Subsidiair: tussen partijen voor recht te verklaren dat Aegon de schade als gevolg van het ongeval van 5 april 2017 (ingevolge artikel 7:954 lid 1 BW) dient te vergoeden en aan [eiseres] dient te betalen;
- Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, één en ander te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke renten over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] legt – kort gezegd – aan haar vorderingen ten grondslag dat het ongeval is veroorzaakt door het onvoorzichtig handelen van [gedaagde sub 1] en dat hij daarom aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zijn voor de als gevolg van het ongeval geleden schade op grond van artikel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid).
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De overwegingen
4.1.
In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:162 BW en of [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade. Ook speelt de vraag of er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] .
4.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] . Van groepsaansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is echter geen sprake. Verder oordeelt de rechtbank dat bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding rekening moet worden gehouden met een percentage eigen schuld van [eiseres] . Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Heeft [gedaagde sub 1] een onrechtmatige daad gepleegd?
4.3.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank het volgende voorop. Artikel 6:162 lid 1 BW bepaalt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Als onrechtmatige daad kan onder meer worden aangemerkt een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (zorgvuldigheidsnorm), behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 lid 2 BW).
4.4.
[eiseres] stelt – kort gezegd – dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld, door niet op de aanwezigheid van [eiseres] en mogelijke schrikreacties of onverwachte bewegingen van haar te anticiperen en zijn gedrag niet aan te passen hierop. [gedaagde sub 1] is bij het naderen van [eiseres] schuin achter [gedaagde sub 2] blijven fietsen, heeft onvoldoende afstand tot [gedaagde sub 2] gehouden, heeft zijn snelheid onvoldoende aangepast, heeft niet (tijdig) gewaarschuwd voor zijn naderen, heeft zijn inhaalactie zonder inachtneming van voldoende ruimte willen uitvoeren en heeft zijn fiets niet tijdig tot stilstand gebracht. Hierdoor is het ongeval ontstaan en heeft [eiseres] ernstig letsel opgelopen.
4.5.
[gedaagde sub 1] en zijn verzekeraar Aegon betwisten dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft, net als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , niet te hard gereden en hij heeft niet onvoorzichtig of gevaarzettend gehandeld, laat staan dat hij zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat hierdoor de verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden. Zij zijn alle drie naar links uitgeweken en hebben geanticipeerd door ‘ho’ te roepen, door te ontwijken ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) of door te remmen ( [gedaagde sub 1] ). De oorzaak van het ongeval is het door [eiseres] onverwachts, zonder uit te kijken of aanleiding de weg op te stappen en daar stil blijven staan.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde sub 1] jegens [eiseres] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting verklaard dat hij aan het begin van de [straat 1] , die vrij recht is, [eiseres] al zag lopen en dat hij, net als [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , naar het midden van de weg is opgeschoven om [eiseres] ruim te passeren. Dit blijkt echter niet uit de door [eiseres] overgelegde screenshots uit het Proces-Verbaal Fotoreportage van de VOA d.d. 21 april 2017, in het bijzonder afbeelding 5 tot en met 8. Uit deze screenshots blijkt dat [gedaagde sub 1] in formatie fietste en bij het naderen van [eiseres] tot op het laatste moment in dezelfde formatie is blijven fietsen, ook toen hij [eiseres] al dicht was genaderd. In een situatie met een voetganger, die in de rug wordt genaderd op een relatief smalle weg (volgens foto 11 van het genoemde Proces-Verbaal Fotoreportage namelijk in totaal 3,8/3,9 meter breed), mag van een groep wielrenners worden verwacht dat zij voldoende voorzichtigheid en voorzorg in acht nemen om een aanrijding te vermijden. Dit vraagt onder deze omstandigheden van wielrenners op deze smalle weg dat zij – tijdig – de formatie verlaten en achter elkaar gaan fietsen. Met een formatie die niet in lijn rijdt wordt immers meer ruimte ingenomen op het wegdek en is er minder ruimte over om ander verkeer op een veilige wijze te passeren. Het opschuiven naar de as van de weg, zoals [gedaagde sub 1] schetst, terwijl je in een formatie rijdt, laat onvoldoende ruimte om op een veilige manier een andere verkeersdeelnemer veilig van achteren te passeren op een dergelijk smalle weg. Zeker met een snelheid van gemiddeld 29 km/u, zoals door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ter plaatse van het ongeval is verklaard, is het van belang tijdig te anticiperen op naderende verkeersdeelnemers door in dit geval achter elkaar te gaan fietsen. Dat heeft [gedaagde sub 1] niet gedaan en is niet in lijn achter de anderen gaan rijden. Ook had [gedaagde sub 1] zijn snelheid moeten verminderen om [eiseres] op een veilige wijze te passeren. Verder is niet gebleken dat er vanuit de andere richting tegemoetkomend verkeer naderde. [gedaagde sub 1] had daarom, mocht hij wel nabij de as van de weg hebben gefietst, probleemloos (nog) verder naar links op de weg kunnen uitwijken en ruim kunnen passeren. [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat hij bekend was met de [straat 1] . Hij was dus op de hoogte van de situatie ter plaatse, zijnde een relatief smalle weg voor gemotoriseerd verkeer. Hierdoor had hij moeten weten dat hij naar de linker weghelft had moeten opschuiven, snelheid moest minderen en de formatie had moeten verlaten, wanneer hij een voetganger wil passeren. Dat [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat [gedaagde sub 2] wel ‘ho’ heeft geroepen naar [eiseres] om haar te waarschuwen doet aan het vorengaande niets af. Tijdens de zitting heeft [gedaagde sub 2] verklaard dat dit ook ‘stop’ of ‘pas op’ kan zijn geweest en dat hij dit pas heeft geroepen toen [eiseres] al stappen op de weg zette en van haar lijn afweek. Ook is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. uit voorzorg nog een ander signaal heeft gegeven of bijvoorbeeld een fietsbel heeft gebruikt om elkaar of [eiseres] te waarschuwen dat zij naderden zodat ieder zijn gedrag daarop aan kon passen.
4.7.
Hiermee is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] tegenover [eiseres] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat naast het voorgaande ook aan de overige vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde sub 1] de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade moet vergoeden. Op de vraag of er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] wordt later in dit vonnis ingegaan.
Zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk op grond van groepsaansprakelijkheid?
4.8.
Verder speelt in dit geschil de vraag of [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aansprakelijk zijn voor de geleden en nog te lijden schade van [eiseres] op grond van groepsaansprakelijkheid. De rechtbank stelt ten aanzien hiervan het volgende voorop. Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
4.9.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] stelt [eiseres] dat zij aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:166 BW. Volgens [eiseres] staat vast dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig schade heeft toegebracht. De kans op het toebrengen van schade had ook [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] behoren te weerhouden van hun onvoorzichtige gedragingen in groepsverband. [gedaagde sub 2] heeft nagelaten om [eiseres] tijdig te waarschuwen, zijn snelheid aan te passen of uiterst links te passeren. Hij was als voorste rijder verantwoordelijk om tijdig hand/vocale signalen aan de rijders achter hem te geven. [gedaagde sub 3] heeft daarnaast onvoldoende ruimte gelaten om [gedaagde sub 1] tussen hem en [gedaagde sub 2] te laten fietsen.
4.10.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] betwisten met hun verzekeraar Achmea dat er sprake is van groepsaansprakelijkheid. Volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is niet voldaan aan het vereiste dat de deelneming aan de gedragingen in groepsverband onrechtmatig is en dat de kans op het toebrengen van schade de deelnemer van zijn deelneming aan de gemeenschappelijke gedragingen had behoren te weerhouden. Het enkele feit dat een gemeenschappelijk optreden de kans op het toebrengen van schade vergroot, is daartoe niet voldoende. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wijzen er op dat de gezamenlijkheid van het handelen die de kans op schade verhoogt, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot, en dat de deelnemers deze kans bewust aanvaarden hier ontbreekt.
4.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast is komen te staan dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig schade heeft toegebracht. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn echter niet aansprakelijk jegens [eiseres] op grond van groepsaansprakelijkheid. In een groep van drie wielrenners rijden waarvan er twee achter elkaar rijden en één er schuin naast, is op zichzelf niet onrechtmatig. Dit kan anders zijn wanneer de kans op het toebrengen van schade met het gedrag in groepsverband hen had behoren te weerhouden om aan de gemeenschappelijke gedragingen deel te nemen. Dat is hier niet het geval. De gemeenschappelijke gedraging, het fietsen in een wielrengroep met drie deelnemers met een snelheid van 29 km/u in een driehoeksformatie, was hier niet zodanig onvoorzichtig dat zij zich hiervan hadden behoren te weerhouden. Ook hoefde zij zo fietsend niet te voorzien dat zij hiermee een gevaar scheppen dat zich hier ook heeft verwezenlijkt. Bovendien is ook niet gebleken dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] met hun gedrag de kans op schade bewust hebben vergroot en aanvaard. Dit zou bijvoorbeeld anders kunnen zijn indien zij met een grotere groep wielrenners van links naar rechts over de gehele weg fietsten, de weg in beslag nemen en zij ook in deze formatie door bochten, waarbij er sterk verminderd zicht op tegemoetkomend verkeer is, waren blijven fietsen (zoals in het voorbeeld dat [eiseres] heeft aangedragen). Een vergelijkbare situatie is hier niet aan de orde. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] ?
4.12.
Van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW is sprake indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [eiseres] ) kan worden toegerekend. Indien dat het geval is, wordt de schade over de benadeelde en de aansprakelijke partij ( [gedaagde sub 1] ) verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
4.13.
[gedaagde sub 1] vindt dat [eiseres] eigen schuld heeft aan het ongeval, omdat zij zelf een ernstige verkeersfout heeft gemaakt door plotseling, zonder te kijken of de weg vrij was, een kwartslag heeft gedraaid en de weg is opgelopen. [eiseres] was bekend met de situatie ter plaatse en had bedacht moeten zijn op achteropkomend fiets- en overig verkeer. Het is een weg voor gemotoriseerd verkeer in beide richtingen met een maximumsnelheid van 60 km/u, hetgeen een reden is om goed uit te kijken voordat je de weg oploopt.
4.14.
[eiseres] betwist dat sprake is van eigen schuld. [eiseres] heeft de wielrenners niet zien aankomen. Als er al sprake is van een verkeersfout door [eiseres] , dan geldt dat deze niet aan haar kan worden toegerekend. De mogelijkheden om een eventueel verkeerde inschatting van [eiseres] (die is veroorzaakt door de wielrenners) te corrigeren, werden voor haar bemoeilijkt door de formatie van de groep, de (relatief) hoge snelheid en de geringe breedte van de weg. Zij had geen uitwijkmogelijkheden.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van eigen schuld. Of, in de bewoordingen van artikel 6:101 lid 1 BW, dat de schade ook een gevolg is van omstandigheden die aan [eiseres] kunnen worden toegerekend. De rechtbank wijst daarvoor op de volgende omstandigheden. Niet is gebleken dat [eiseres] heeft gekeken of de weg vrij was om op dat moment veilig de weg over te steken. Voor zover [eiseres] stelt dat zij de weg niet wilde oversteken maar dat zij is geschrokken van de van achter komende wielrenners, waardoor zij (verder) de weg is opgestapt, geldt ook dat dit aan [eiseres] toegerekend kan worden. In een dergelijk geval mag van een voetganger namelijk worden verwacht dat deze niet de weg oploopt, maar juist in dezelfde positie op de weg blijft lopen of nog verder naar de rechterkant van de weg of zelfs in de berm gaat lopen voor het passerend verkeer. Het de weg oplopen met aankomend verkeer vergroot aanzienlijk het risico op ongevallen en dat had [eiseres] op dat moment moeten voorzien. Bovendien was [eiseres] bekend met de [straat 1] , aangezien zij dicht in de buurt van die weg woonachtig is, en had zij erop bedacht moeten zijn dat het een weg is voor gemotoriseerd verkeer in beide richtingen met een maximumsnelheid van 60 km/u. Dit maakt dat zij extra had moeten opletten of er achteropkomend verkeer aankwam, alvorens de stappen op de weg te zetten. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden voor 60% hebben bijgedragen tot schade. Dit leidt tot een causale verdeling van 60% – 40% tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] .
4.16.
Dit percentage kan worden bijgesteld, zo volgt uit datzelfde artikel 6:101 lid 1 BW, als de billijkheid eist dat er een andere verdeling plaatsvindt (“billijkheidscorrectie”). Voor toepassing van deze correctie moet het gaan om specifieke, individuele factoren die tot gevolg hebben dat de billijkheid in dit concrete geval een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van de causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het letsel. Ondanks de fout die [eiseres] zelf heeft gemaakt (zie 4.15) ziet de rechtbank aanleiding voor toepassing van de billijkheidscorrectie. Hierbij kent de rechtbank gewicht toe aan de ernst van de gevolgen ten gevolge van het ongeval voor [eiseres] . Hoewel ook [gedaagde sub 1] gevolgen van het ongeval heeft ondervonden, zijn de gevolgen voor [eiseres] voor een belangrijk deel blijvend (zie 2.1). Ook speelt mee dat [gedaagde sub 1] verzekerd is voor de schade. Daarom past de rechtbank een billijkheidscorrectie van 10% toe. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] 50% van de schade van [eiseres] moet vergoeden en dat 50% van de schade voor rekening van [eiseres] moet blijven.
Conclusie
4.17.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade en 50% van haar schade moet vergoeden. Omdat Aegon de aansprakelijkheidsverzekeraar is van [gedaagde sub 1] , is zij op grond van artikel 7:954 lid 1 BW gehouden om de schade als gevolg van het ongeval van 5 april 2017 te vergoeden en aan [eiseres] te betalen.
Proceskosten
4.18.
Ten aanzien van [eiseres] , [gedaagde sub 1] en Aegon zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze, aangezien elk van partijen voor een deel als in het ongelijk gesteld is te beschouwen.
4.19.
Ten aanzien van [eiseres] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en Achmea, zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en Achmea tezamen worden begroot op:
– griffierecht € 667,00
– salaris advocaat € 1.126,00 (2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00
De gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.20.
De nakosten worden begroot zoals in ‘De beslissing’ is weergegeven.
5De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] voor 50% aansprakelijk is voor de door [eiseres] ten gevolge van het ongeval van 5 april 2017 geleden en nog te lijden (im-)materiële schade,
5.2.
verklaart voor recht dat Aegon 50% van de schade als gevolg van het ongeval van 5 april 2017 dient te vergoeden en aan [eiseres] dient te betalen,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en Achmea tot op heden begroot op € 1.793,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen [eiseres] , [gedaagde sub 1] en Aegon, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.1
1type: WM (5442)coll: