Rb: werknemer niet geslaagd in bewijs dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden
Werkgeversaansprakelijkheid. In eerder tussenvonnis heeft de kantonrechter eiser in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De door eiser in het geding gebrachte correspondentie geeft de anamnese weer die de SEH-arts heeft opgenomen op de dag dat eiser werd opgenomen in het ziekenhuis. Bij de waardering van de verklaring van eiser geldt als uitgangspunt dat eiser is aan te merken als partijgetuige als bedoeld in artikel 164 Rv. Naast de partijverklaring van eiser is echter geen aanvullend bewijs voorhanden. Zo zijn geen verklaringen in het geding gebracht van de collega’s die hem, na de vermeende val uit de vrachtwagen, hebben gevonden en hem op een stapel pallets naar het kantoor zouden hebben gebracht. De kantonrechter acht het bewijs niet geleverd.
ECLI:NL:RBGEL:2020:3843
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13-05-2020
Datum publicatie
30-07-2020
Zaaknummer
7820042
Rechtsgebieden
Civiel recht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Op tegenspraak
Inhoudsindicatie
Eindvonnis na bewijslevering werknemer dat schade is opgelopen in uitoefening werkzaamheden. Bewijslevering niet geslaagd. Vordering afgewezen. 7:658 lid 2 jo. 7:758 lid 4 BW.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7820042 \ CV EXPL 19-7119 \ 693 \ 34124
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ( [land] )
eisende partij
gemachtigde mr. P. Kowalczyk
procederende krachtens toevoegingsnummer 3KP0296
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bull Palletrecycling en Handel B.V.
gevestigd te Boven-Leeuwen
gedaagde partij
gemachtigde mr. F. Arts
Partijen worden hierna [eiser] en Bull (mannelijk enkelvoud) genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 8 januari 2020 en de daarin genoemde processtukken
– de akte houdende inbrengen bewijsstukken van 5 februari 2020 aan de zijde van [eiser]
– de antwoordakte van 18 maar 2020 aan de zijde van Bull
– de akte van 15 april 2020 aan de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2 De verdere beoordeling van het geschil
2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 8 januari 2020.
2.2.
In het tussenvonnis van 8 januari 2020 heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
2.3.
[eiser] heeft vervolgens bij akte van 5 februari 2020 drie producties overgelegd. Bij antwoordakte van 18 maart 2020 heeft Bull hierop gereageerd onder overlegging van een drietal producties, waaronder een USB-stick met filmmateriaal. [eiser] heeft op deze producties gereageerd bij akte van 15 april 2020.
2.4.
[eiser] heeft in zijn aktes het standpunt ingenomen dat hij is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Daartoe heeft [eiser] gesteld dat blijkens de door hem als productie 8 in het geding gebrachte brief van het ziekenhuis van 26 november 2017 volgt dat hem een bedrijfsongeval is overkomen. Uit de overgelegde e-mail van de SEH-arts van 31 januari 2020 volgt bovendien dat de toedracht van het ongeval door het ziekenhuis is verkregen vanuit hetero-anamnese. Door de taalbarrière was een anamnese met [eiser] zelf niet mogelijk, dus is de toedracht gereconstrueerd door de verklaring van Bull en een vriend van [eiser] . Hieruit kan worden afgeleid dat Bull zelf in het ziekenhuis heeft bevestigd dat [eiser] een bedrijfsongeval is overkomen. Uit de overgelegde urenoverzichten volgt bovendien dat hij regelmatig in de weekenden werkte, aldus [eiser] .
2.5.
Bull heeft in zijn antwoordakte betoogd dat [eiser] het aan hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd omdat uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken direct noch indirect volgt dat hem een ongeval is overkomen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden.
2.6.
Voor ligt de vraag of [eiser] is geslaagd in zijn bewijsopdracht. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen allereerst verwezen naar de brief van dr. J. Stenvert, SEH-arts in het Rivierenland Ziekenhuis te Tiel, van 26 november 2017. In deze brief, welke door [eiser] reeds bij dagvaarding is overgelegd, schrijft de arts:
“A/42 jarige man. Patiënt spreekt alleen Pools, heteroanamnese met baas (Nederlands) en vriend (Duits): is vanmiddag rond 13:00u uit zijn vrachtwagen gevallen en heeft een pallet van zo’n 25kg op zijn linkerheup gekregen. Niet op zijn hoofd gevallen, niet buiten bewustzijn geweest. Naderhand niet misselijk, niet hoeven braken. Kon niet meer belasten echter hebben het even aangekeken.”
Verder heeft [eiser] verwezen naar het e-mailbericht van dr. [naam] van 31 januari 2020, eveneens SEH-arts in het Rivierenland Ziekenhuis te Tiel:
“Zoals we zojuist telefonisch bespraken en ter aanvulling van mijn eerdere correspondentie, kan ik u ter verduidelijking melden dat de informatie over de toedracht van het ongeval destijds is verkregen vanuit hetero-anamnese. Door de taalbarrière was aan anamnese met de patiënt niet mogelijk, dus is de toedracht gereconstrueerd door de verklaring van de baas van de patiënt (die Nederlands sprak) en een vriend van patiënt (die Duits sprak).
2.7.
De door [eiser] in het geding gebrachte correspondentie geeft de anamnese weer die de SEH-arts heeft opgenomen op de dag dat [eiser] werd opgenomen in het ziekenhuis. Volgens [eiser] kan op basis van deze correspondentie worden vastgesteld dat sprake is geweest van een bedrijfsongeval omdat zowel Bull als de heer [naam 2] dit ten overstaan van de SEH-arts zou hebben bevestigd. Zowel tijdens de comparitie van partijen als in zijn antwoordakte heeft Bull echter toegelicht dat de heer [naam 2] de eigen verklaring van [eiser] ten opzichte van de arts heeft vertaald van het Pools naar het Duits en dat Bull de vertaling van de heer [naam 2] naar het Nederlands heeft vertaald ten overstaan van de SEH-arts. [eiser] heeft deze gang van zaken onvoldoende gemotiveerd weersproken. De enkele blote betwisting van [eiser] is, mede in het licht van hetgeen hierna in r.o. 2.8. en 2.9. wordt overwogen en geoordeeld, onvoldoende. Gelet hierop moet er vanuit worden gegaan dat de door de SEH-arts genoteerde hetero-anamnese is gebaseerd op de eigen verklaring van [eiser] .
2.8.
Bij de waardering van de verklaring van [eiser] geldt als uitgangspunt dat [eiser] is aan te merken als partijgetuige als bedoeld in artikel 164 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zodat aan zijn verklaring slechts beperkte bewijskracht toekomt. Ingevolge artikel 164, tweede lid, Rv kan zijn verklaring geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs. De ratio van deze bepaling is, dat het te ver zou gaan als de rechter de juistheid van de stellingen van een partij, ondanks tegenspraak van de andere partij, zou aanvaarden, uitsluitend op grond van de verklaring van de belanghebbende partij. Volgens vaste jurisprudentie dient het aanvullende bewijs zodanig sterk te zijn en zodanig essentiële punten te betreffen dat het de partijverklaring van Dolk voldoende geloofwaardig maakt.
2.9.
Naast de partijverklaring van [eiser] is echter geen aanvullend bewijs voorhanden. Zo zijn geen verklaringen in het geding gebracht van de collega’s van [eiser] die hem, na de vermeende val uit de vrachtwagen, hebben gevonden en hem op een stapel pallets naar het kantoor van Bull zouden hebben gebracht. Evenmin is een verklaring van de heer [naam 2] voorhanden die de stellingen van [eiser] bevestigt. Uit de door [eiser] als productie 10 overgelegde urenoverzichten blijkt evenmin dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden, nog los van het feit dat uit de urenoverzichten niet volgt dat [eiser] op de bewuste 26 november 2017 aan het werk was.
2.10.
Alles overziende concludeert de kantonrechter dat [eiser] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Bull. Zijn vorderingen worden dus afgewezen.
2.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten. De nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 120,00, zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde, met een maximum van € 120,00, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 indien betekening van het vonnis dient plaats te vinden. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3 De beslissing
De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Bull begroot op € 450,00 aan salaris voor de gemachtigde te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening en € 120,00 aan nakosten die na dit vonnis zullen ontstaan alsmede € 68,00 in het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden;
3.3.
verklaart dit vonnis wat de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op