Rechtbank: Verzoek voorlopig getuigenverhoor toegewezen

Samenvatting:

De zoon van verzoekster is op 13e jarige leeftijd in een zwembad verdronken. Verzoekster verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Verzoekster stelt voornemens te zijn verweerster in rechte te betrekken en een verklaring voor te recht vorderen dat verweerster aansprakelijk is. Nu niet is gebleken van een afwijzingsgrond, wijst de rechtbank het verzoek toe.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht

Middelburg

zaaknummer / rekestnummer: C/02/409382 / HA RK 23-93

Beschikking van 10 oktober 2023

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

advocaat mr. J.X. ten Velden te Amsterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[verweerster] B.V.,

gevestigd te [plaats] ,

verweerster,

advocaat mr. H.Th. Vos te Den Haag.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als [verzoekster] en [verweerster] .

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv, ingekomen op 9 mei 2023;

het verweerschrift, ingekomen op 11 september 2023.

1.2. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 18 september 2023. Ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling is namens [verzoekster] verschenen mevrouw [naam 1] , moeder van [verzoekster] , bijgestaan door mrs. Ten Velden en Oosterhagen. Namens [verweerster] is verschenen de heer [naam 2] , directeur, bijgestaan door mr. Vos. Mrs. Ten Velden en Oosterhagen hebben hun spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Van hetgeen verder ter zitting is verklaard heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Zoals ter zitting afgesproken, heeft mr. Ten Velden na de zitting nog een e-mailbericht (van 18 september 2023) gestuurd, met daarbij gevoegd het rapport van de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland d.d. 25 oktober 2017.

2De feiten

2.1.

Op 14 oktober 2017 is de zoon van [verzoekster] , [zoon verzoekster] (hierna te noemen: [zoon verzoekster] ), op 13e jarige leeftijd verdronken in het zwembad [verweerster] te [plaats] . [zoon verzoekster] was die dag recreatief aan het zwemmen met (oud)klasgenootjes [klasgenootje 1] (hierna: [klasgenootje 1] ), [klasgenootje 2] (hierna: [klasgenootje 2] ) en [klasgenootje 3] (hierna: [klasgenootje 3] ). [zoon verzoekster] is verdronken in de “Lazy River”, een gedeelte van het zwembad van ongeveer één meter diep met stromend water. Reanimatiepoging mochten niet baten en [zoon verzoekster] is ter plaatse overleden.

2.2.

Na het overlijden is het lichaam van [zoon verzoekster] onderzocht door de schouwarts van de [gemeente] . De schouwarts heeft geconcludeerd dat [zoon verzoekster] is overleden door verdrinking tijdens een epileptische aanval. Op 22 juni 2018 heeft [verzoekster] bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een tuchtklacht ingediend tegen de schouwarts vanwege onzorgvuldig handelen. Deze klacht is op 29 januari 2019 afgewezen.

2.3.

Naar aanleiding van het overlijden van [zoon verzoekster] heeft de politie in opdracht van het Openbaar Ministerie nader onderzoek verricht. In het kader van dit onderzoek heeft de politie onder meer gesproken met de heer [naam 3] , toezichthouder in het zwembad [verweerster] op 14 oktober 2017.

2.4.

In het kader van een vervolgonderzoek in opdracht van de Officier van Justitie heeft de politie in december 2017 en januari 2018 alsnog een aantal verhoren afgenomen. Dit onderzoek is op 27 oktober 2018 gesloten. De Officier van Justitie heeft besloten niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan.

2.5.

[verzoekster] heeft vervolgens een beroep gedaan op artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en aan het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch gevraagd alsnog de vervolging te bevelen. Het Hof heeft voor de beoordeling van dit verzoek de heer [naam 3] gehoord. Bij beschikking van 24 september 2019 heeft het Hof het beklag van [verzoekster] afgewezen.

2.6.

Bij brief van 6 oktober 2022 heeft [verzoekster] [verweerster] aansprakelijk gesteld voor het overlijden van [zoon verzoekster] .

3Het verzoek en het verweer daartegen

3.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Zij stelt daartoe recht en belang te hebben en voert daartoe aan als volgt. [verzoekster] is voornemens [verweerster] in rechte te betrekken en een verklaring voor recht te vorderen dat [verweerster] aansprakelijk en schadeplichtig op grond van onrechtmatige daad. Zij stelt dat [verweerster] onvoldoende toezicht heeft gehouden en/of onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen dan wel anderszins onzorgvuldig dan wel inadequaat heeft gehandeld, als gevolg waarvan [zoon verzoekster] niet op een eerder moment en dus met een grotere overlevingskans is gesignaleerd. Met het getuigenverhoor wenst [verzoekster] meer inzicht en duidelijkheid te verkrijgen omtrent de omstandigheden in de laatste minuten voor en tijdens het overlijden van [zoon verzoekster] . [verzoekster] stelt dat de verklaringen van de op te roepen getuigen van belang zijn om te kunnen beoordelen of er voldoende toezicht is gehouden door [verweerster] en of er wellicht sprake was van omstandigheden die hadden moeten leiden tot een intensiever toezicht op [zoon verzoekster] en zijn vrienden.

3.2.

[verweerster] voert verweer tegen het verzoek.

3.3.

De rechtbank zal hierna – voor zover van belang– nader ingaan op de standpunten van partijen.

4De beoordeling

4.1.

Op grond van artikel 186 lid 1 Rv kan, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een getuigenverhoor worden bevolen. Daarnaast kan een voorlopig getuigenverhoor ertoe strekken om belanghebbenden bij een eventueel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun procespositie beter te kunnen beoordelen (vlg. onder meer HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250, NJ 2018/45 rov. 4.2.1.).

4.2.

Ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Rv dient de verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet vereist is dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen, wel dient, zo nodig, duidelijk te worden gemaakt waarom de te horen getuigen (mogelijk) over het feitelijk gebeuren kunnen verklaren.

4.3.

De rechtbank overweegt als volgt. Onbetwist is vast komen te staan dat het verzoek voldoet aan voornoemde vereisten van artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Rv. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dient derhalve in beginsel te worden toegewezen, tenzij sprake is van een afwijzingsgrond.

Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), (ii) op grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en (iii) op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW (vlg. onder meer HR 7 september 2018, ECLI NL:HR:2018:1433 als ook HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250). De rechtbank zal hierna beoordelen of deze afwijzingsgronden zich voordoen.

4.4.

[verweerster] stelt in de eerste plaats dat het verzoek dient te worden afgewezen omdat [verzoekster] onvoldoende belang heeft bij haar verzoek. Zij voert daartoe aan dat niet is gesteld of gebleken welk materieel belang [verzoekster] heeft bij haar verzoek en welke schade zij lijdt, dan wel heeft geleden. Een zuiver emotioneel belang kan daarbij niet worden aangemerkt als voldoende belang in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Van processueel belang is volgens [verweerster] evenmin sprake omdat het nog maar de vraag is of de getuigenverklaringen een ander licht op de zaak kunnen werpen, en er uit eerdere politieonderzoeken niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan [verweerster] schuld heeft aan het overlijden van [zoon verzoekster] . Bovendien heeft [verzoekster] de mogelijkheid om op een later moment, in een nog door haar aanhangig te maken bodemprocedure, getuigen te horen. Dit verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] haar belang bij een voorlopig getuigenverhoor voldoende onderbouwd. Een voorlopig getuigenverhoor strekt er in dit geval toe [verzoekster] de gelegenheid te bieden opheldering te verkrijgen omtrent de omstandigheden rondom het tijdstip van het overlijden van [zoon verzoekster] , zowel met het oog op een mogelijke bodemprocedure, als het met oog op eventuele schikkingsonderhandelingen. De toewijsbaarheid van de vordering in de hoofdzaak ligt daarbij niet ter toetsing voor, tenzij op voorhand evident is dat de vordering geen enkele kans van slagen heeft. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade, behoeft de verzoeker zich niet uit te laten (vgl. HR 6 juni 2008, nr. R07/117, LJN BC3354, NJ 2008, 323).

4.5.

In de tweede plaats stelt [verweerster] dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met een goede procesorde. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van strijd met een goede procesorde dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen het belang van [verzoekster] bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor en het belang van een efficiënte procesvoering. De basis van een afwijzing op deze grond kan onder meer zijn gelegen in het stadium waarin de hoofdzaak zich bevindt, het aantal te horen te getuigen of de mogelijkheid van een minder bezwaarlijke en kostbare wijze van bewijsvoering. [verweerster] stelt zich op het standpunt dat onderhavig verzoek in strijd is met de goede procesorde omdat het in deze zaak feiten en omstandigheden betreft van zes jaar geleden en er geen rechtvaardiging bestaat voor dit tijdsverloop. Dit verweer slaagt evenmin. Traag procederen, oftewel het laten ontstaan van een lang tijdsverloop tussen de betreffende gebeurtenis(sen) waarover de getuigen moeten worden gehoord en het voorlopig getuigenverhoor, ziet op gevallen waarin de hoofdzaak reeds aanhangig is. In dit geval dient het getuigenverhoor er juist toe om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen te bepalen óf zij een bodemprocedure aanhangig wenst te maken. Of, en zo ja, wat, de getuigen na zes jaar nog kunnen verklaren omtrent de feiten en omstandigheden rondom het overlijden van [zoon verzoekster] , zal blijken tijdens deze getuigenverhoren. Vorenstaande is in elk geval geen reden voor de rechtbank om te concluderen dat sprake is van strijd met een goede procesorde.

4.6.

Tenslotte dient het verzoek naar de mening van [verweerster] te worden afgewezen wegens een ander zwaarwichtig geoordeeld belang, namelijk dat het afleggen van een getuigenverklaring een onredelijke belasting vormt voor de betreffende getuigen. De rechtbank gaat eveneens voorbij aan dit verweer. Het uitgangspunt is de belasting van een getuige geen zwaarwichtig bezwaar is, uitzonderlijke gevallen daargelaten. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor de betreffende getuigen een belasting zal zijn om (nogmaals) te verklaren omtrent de gebeurtenissen rondom het overlijden van [zoon verzoekster] , is de rechtbank van oordeel het belang van [verzoekster] bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor prevaleert boven het belang van de getuigen om verschoond te blijven van het afleggen van een verklaring tegenover de rechtbank.

4.7.

Nu niet is gebleken van een afwijzingsgrond, zal de rechtbank het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijzen, met inachtneming van het navolgende.

4.8.

Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.

4.9.

Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren een comparitie van partijen op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

5De beslissing

De rechtbank

beveelt een voorlopig getuigenverhoor,

benoemt mr. J. de Graaf tot rechter-commissaris,

bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Middelburg aan Kousteensedijk 2 op dinsdag 21 november 2023 van 09.00 tot 12.00 uur voor het horen van de eerste drie getuigen en van 13.00 tot 16.00 uur voor het horen van de resterende drie getuigen,

bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de rekestenadministratie van het team civielrecht

– om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum.

Deze beschikking is gegeven door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey