Hof: geen causaal verband tussen rugklachten en werkomstandigheden; geen proportionele aansprakelijkheid

Samenvatting:

Werknemer (productmanager) acht werkgever aansprakelijk ex art 7:658 BW voor rugklachten door slechte werkomstandigheden. 1. Het hof oordeelt, evenals de kantonrechter, dat uit de rapportage van de deskundige niet blijkt dat de klachten door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Zo rapporteert de deskundige dat het bij appellant gaat om degeneratieve afwijkingen passend bij de leeftijd van appellant en waarvoor geen andere oorzaken zijn gevonden (r.o. 3.21). Het hof oordeelt dat er onvoldoende grond is om uit te gaan van proportionele aansprakelijkheid van de werkgever. Niet alleen heeft de deskundige de kans dat die klachten een gevolg zijn van de overbelasting niet in een percentage kunnen uitdrukken, maar ook is de aard van de normschending door appellant onvoldoende concreet toegelicht om toepassing van deze regel te rechtvaardigen (r.o. 3.23).

ECLI:NL:GHSHE:2020:1534

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Datum uitspraak

12-05-2020

Datum publicatie

14-05-2020

Zaaknummer

200.244.295_01

Formele relaties

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2018:4831

Rechtsgebieden

Arbeidsrecht

Bijzondere kenmerken

Hoger beroep

Inhoudsindicatie

causaal verband rugklachten/arbeidsongeschiktheid en werkomstandigheden (zittend werk); omkeringsregel niet van toepassing.

Vindplaatsen

Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.244.295/01

arrest van 12 mei 2020

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. I. Laseur te Heerhugowaard,

tegen

1

ABS Nederland Holding B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

  1. [Pump Wastewater] Pumps Wastewater Netherlands B.V. ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

  1. [European Group] European Group Limited ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 3 augustus 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 23 mei 2018, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en geïntimeerden als gedaagden.

1

Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6539237 CV EXPL17-9203)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2

Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep van 3 augustus 2018;

de memorie van grieven;

de memorie van antwoord.

2.2.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3

De beoordeling

3.1.

De kantonrechter heeft een aantal feiten vastgesteld. Het hof gaat ook van die feiten uit, voor zover ze in hoger beroep niet ter discussie zijn gesteld. Het gaat om de volgende feiten:

3.2.

[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1965 , is op 1 januari 2001 krachtens

arbeidsovereenkomst bij ABS Nederland Holding BV (hierna ABS) in dienst getreden, aanvankelijk in de functie van telemetrics engineer en laatstelijk als productmanager. [appellant] is vrijwel uitsluitend werkzaam geweest voor de werkmaatschappij van ABS, thans handelend onder de naam [Pump Wastewater] Pumps Wastewater Netherlands B.V. [European Group] European Group Limited is de aansprakelijkheidsverzekeraar van ABS.

3.3.

Op 27 juni 2005 is [appellant] arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van ziekte.

3.4.

In de periodieke evaluatie van 3 augustus 2005 heeft de bedrijfsarts van ArboNed

gerapporteerd (productie 22 bij exploot van dagvaarding):

“(…) Verloop van het verzuim (…) 02-08-2005 0% (… )

Gemaakte afspraken Betrokkene bespreekt met werkgever plan van aanpak na de vakantieperiode.

Met name bespreekt hij dan de aanpak van mogelijke ergonomische aspakten in de werkplek. (…)”

3.5.

Op 11 juni 2007 is [appellant] opnieuw arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van ziekte.

In de periodieke evaluatie van 10 augustus 2007 adviseerde de bedrijfsarts van ArboNed

(productie 22 bij exploot van dagvaarding);

“(…) Gezien de aard van de klachten: laat de werkplek nader onderzoeken (m.n.

bureaustoel/autostoel) (…)”

3.6.

Op 26 juni 2007 heeft [appellant] zijn werkzaamheden voor 50% hervat op

arbeidstherapeutische basis.

3.7.

In de periodieke evaluatie van 6 november 2007 adviseerde de bedrijfsarts wederom

de werkplek te laten onderzoeken, met name de thuiswerkplek en de auto (productie 22 bij

exploot van dagvaarding).

3.8.

Vervolgens heeft er op advies van de bedrijfsarts een werkplekonderzoek

plaatsgevonden, waarvan de ergonoom op 28 november 2007 een rapport heeft uitgebracht

(overgclegd als productie bij gelegenheid van de comparitie en aan het proces-verbaal

gehecht).

3.9.

In de daaropvolgende periodieke evaluaties van de bedrijfsarts rapporteerde deze

voor zover relevant (productie 22 bij exploot van dagvaarding):

18-12-2007

“(.,.) Er heeft een werkplek onderzoek plaatsgevonden. Advies ten aanzien van de aanpassingen zijn in de rapportage terug te lezen. Het is aan werkgever en werknemer om dit te bespreken en waar

nodig aan te passen. (…)”

05-03-2008

“(…) Verloop van het verzuim 11-06-2007 100%

26-06-2007 50%

11-02-2008 100%

(…) Zijn auto is pas vrij recent aangepast. (…)”

3.10.

Bij beschikking van 15 juli 2009 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen

ontbonden per 1 augustus 2009 onder toekenning aan [appellant] van een vergoeding van

€ 24.596.46 bruto (productie 3 bij exploot van dagvaarding).

3.11.

Bij brief van 12 november 2010 heeft (de gemachtigde van) [appellant] ABS

aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade als gevolg van de slechte

arbeidsomstandigheden bij ABS (productie 5 bij exploot van dagvaarding). ABS heeft

aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.12.

De kantonrechter van de rechtbank Limburg heeft het verzoek van [appellant] tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht bij beschikking van 28 mei 2014 toegewezen en bij beschikking van 15 oktober 2014 (op uitdrukkelijk verzoek van partijen) prof. dr. Öner, orthopedisch chirurg, tot deskundige benoemd (productie 11 bij exploot van dagvaarding).

3.13.

Op 10 juni 2015 heeft Öner een definitief rapport (hierna: het deskundigenrapport)

uitgebracht (productie 12 bij exploot van dagvaarding). Partijen verschillen van mening over de interpretatie van de inhoud van het deskundigenrapport. Het hof gaat daar bij de beoordeling op in.

3.14.

In deze procedure vordert [appellant] :

een verklaring voor recht dat ABS c.s. jegens hem (geheel dan wel gedeeltelijk) aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de bij hem bestaande en in het deskundigenrapport beschreven klachten:

veroordeling van ABS c.s. tot betaling van een voorschot op de schade van € 10.000,–

veroordeling van ABS c.s. tot betaling van de door [appellant] geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat;

veroordeling van ABS c.s. tot betaling van de proceskosten en nakosten, met wettelijke rente.

3.15.

Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat ABS op de voet van art. 7:658 BW wegens schending van haar zorgplicht aansprakelijk is voor de door [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.

3.16.

ABS c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.17.

In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten omdat onvoldoende onderbouwd is gesteld (en niet is gebleken) dat er een causaal verband is tussen de gezondheidsklachten van [appellant] en zijn werkzaamheden bij ABS c.s.

[appellant] heeft in hoger beroep 4 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen met veroordeling van ABS c.s. in de proceskosten van beide instanties en de kosten van het voorlopig deskundigenbericht.

3.18.

Met grief 1 komt [appellant] op tegen de uitleg die in het bestreden vonnis is gegeven aan het deskundigenrapport en met name tegen de gevolgtrekking dat niet is komen vast te staan dat de klachten van [appellant] door de werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt.

3.19.

Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van art. 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Voor toepassing van de omkeringsregel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten welke door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt.

3.20.

De deskundige, prof. dr. Öner heeft in dit verband het volgende gerapporteerd:

“(…)

SAMENVATTING:

Het betreft een inmiddels 49-jarige man, die sinds 2005 wisselende klachten heeft van zijn lage rug en van zijn nek en schouders. (…)

Er zijn diverse onderzoeken verricht, waarbij behalve enige degeneratieve afwijkingen passend bij de leeftijd geen andere oorzaken zijn gevonden.(…)

Betrokkene is vrij lang van postuur;: hij is 1,98m en weegt inmiddels 115 kg. Volgens de medische gegevens is hij de afgelopen jaren 20 kg aangekomen. De rug- en nekpijnklachten zijn de afgelopen jaren stabiel gebleven.(…)

Samengevat betreft het hier een casus met langdurige lage rug-, nek- en schouderpijn klachten. De klachten en beperkingen op mijn vakgebied zijn grotendeels gerelateerd aan de activiteiten waarbij betrokkenen langdurig in dezelfde houding moet zitten, staan of lopen. Hij heeft er met name moeite mee als hij langdurig moet zitten of lang auto moet rijden. (…)

Kort samengevat gaat het om degeneratieve afwijkingen in de lumbale wervelkolom en de cervicale wervelkolom zonder evidente beïnvloeding van het ruggenmerg of de zenuwwortels. Betrokkene is door diverse specialisten onderzocht, waarbij geen afwijkingen zijn gevonden.(…)

De diagnose luidt:

  1. Lage rugklachten op basis van degeneratieve afwijkingen in de laaglumbale regio, zonder deformiteit of neurologische complicaties.
  2. Nekklachten op basis van lichte degeneratieve afwijkingen zonder een deformiteit of neurologische complicaties.

Vraag 7: Hoe groot acht u de kans, in procenten, dat de werkomstandigheden van verzoeker bij ABS de oorzaak van de klachten zijn? Wilt u bij deze inschatting zo mogelijk verwijzen naar de door u geraadpleegde medische literatuur?

Antwoord: De vraag hier is of er dus een oorzakelijk verband is tussen de degeneratieve afwijkingen en de klachten van de wervelkolom en de werkomstandigheden. Dit is een vraag waarover een uitgebreide discussie bestaat binnen de vakliteratuur. (…)

Vooral de afgelopen jaren is er een toenemende aandacht om hier een goed antwoord op te vinden. Hieronder zal ik proberen een overzicht te geven van de belangrijkste publicaties en studies over dit onderwerp van de laatste jaren. (…)

Volgens de resultaten van deze studies was de conclusie dat er wel een positieve correlatie was gevonden, vooral bij mannen, tussen de arbeidsgerelateerde lichamelijke belasting en het ontwikkelen van symptomatische discopathieën. In de samenvatting van studie 1 luidt de conclusie dat cumulatieve fysieke werkbelasting duidelijk gerelateerd is aan discusdegeneratie en ziekte.

In 2010 is in het Spine Journal (…) een serie artikelen verschenen van een werkgroep uit Canada die een uitgebreide systematische literatuurreview heeft gedaan naar de associatie tussen symptomatische discusdegeneratie en verschillende werkomstandigheden en lifestyle omstandigheden (…)

Er zijn een aantal conclusies mogelijk op basis van deze reviews:

  1. Het is niet waarschijnlijk dat zitten tijdens het werk een onafhankelijke oorzaak is van lage rugklachten in de betreffende populatie.
  2. Er is een aantal hoge kwaliteit studies die een relatie aantonen tussen tillen tijdens het werk en lage rugproblemen. De kracht van bewijs was matig. \de conclusie is dat het niet waarschijnlijk is dat tillen tijdens het werk in het algemeen een onafhankelijke oorzaak is voor lage rugklachten in de populatie, maar in specifieke subcategorieën had het mogelijk wel een invloed (…)
  3. Het is onwaarschijnlijk dat dragen tijdens het werk in het algemeen een onafhankelijke oorzaak is van lage rugklachten.
  4. (…)
  5. Het is onwaarschijnlijk dat staan en lopen tijdens het werk in het algemeen een onafhankelijke oorzaak is van lage rugklachten in de populatie.
  6. Wat betreft de relatie tussen ongemakkelijke posturen tijdens werk was de conclusie dat er wel (zwakke) associaties werden gevonden tussen ongemakkelijke houdingen tijdens het werk (awkward occupational postures) en lage rugpijn, vooral in bepaalde specifieke subcategorieën. In het algemeen werd gevonden dat het niet waarschijnlijk was dat deze posities onafhankelijke oorzaken waren voor lage rugpijn in de populatie.
  7. Als laatste over de relatie tussen buigen en draaien tijdens werk en lage rugpijn, hier was de conclusie dat er conflicterend bewijs was gevonden in verschillende criteria. Dit impliceerde dat er waarschijnlijk specifieke subcategorieën waren die wel belangrijke oorzakelijke verbanden vertoonden bij het ontstaan van lage rugklachten.

Kort samengevat is er in de bestaande vakliteratuur geen sterke aanwijzing te vinden voor een eenduidige relatie tussen belasting tijdens het werk en het ontstaan van symptomatische rugpijn. Een van de moeilijkheden is dat een discusdegeneratie met of zonder rugpijnklachten zeer vaak voorkomt bij alle mensen boven de 35 jaar, ongeacht het beroep. Er zijn incidenties van boven de 80% vermeld. Dit maakt de vaststelling van een associatie tussen het ontstaan van een symptomatische discusdegeneratie en werkbelasting nagenoeg onmogelijk. (…) bij betrokkene was er sprake van discopathieën van de CWK en LWK. Deze afwijkingen passen bij het normale patroon van veroudering, maar de associatie tussen het bestaan van een discopathie en de bijbehorende symptomen zoals chronische rugpijn is redelijk zwak. Dat wil zeggen dat bijna iedereen boven de 35 jaar een discopathie kan ontwikkelen van de laaglumbale en cervicale wervelkolom, alleen een klein percentage daarvan ontwikkelt een chronische nek- of rugpijn. Zoals de samenvatting van de literatuur aanwijst, is er mogelijk wel een associatie tussen bepaalde vormen van overbelasting tijdens het werk en het symptomatisch worden van een discopathie. Deze associatie is zwak en moeilijk aantoonbaar, maar zoals vermeld in de uitgebreide studies (…) lijkt het erop dat een bepaald overbelastingspatroon wel invloed kan hebben op dit punt.

Mijn uiteindelijke conclusie bij deze casus is dat er bij betrokkene sprake is van een matige discusdegeneratie van de cervicale en lumbale wervelkolom zonder evidente mechanische of neurologische complicaties. Deze afwijkingen hebben waarschijnlijk bijgedragen aan het ontstaan van de chronische pijnklachten. Of hij dezelfde soort chronische pijnen ontwikkeld zou hebben zonder de overbelasting tijdens het werk is niet met zekerheid vast te stellen.

Het is naar mijn oordeel wel waarschijnlijk dat zonder de werkgerelateerde

overbelasting de klachten minder zouden zijn geweest, en misschien met

hadden geleid tot het staken van werkzaamheden.

Met andere woorden: het is best mogelijk dat betrokkene zonder de overbelasting tijdens het werk veel minder last zou hebben gehad van nek- en rugpijn en daardoor misschien niet arbeidsongeschikt was geraakt. Het noemen van een percentage in een soortgelijke zaak vind ik gezien het zwakke bewijs in de literatuur wetenschappelijk niet verantwoord. (…)

Vraag 13 Bestonden voor het dienstverband bij ABS bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied als de onderzochte thans nog steeds heeft?

Betrokkene had voor zijn werkzaamheden geen klachten van zijn rug of nek. (,,,)

Het is wel zo dat betrokkene een lang postuur heeft. Zoals eerder besproken geeft een lang postuur een verhoogd risico op het ontwikkelen van vooral lage rugklachten. (…) Deze heeft mogelijk een rol gespeeld bij het ontstaan van zijn klachten, vooral van de lage rug.

Vraag 15 Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest op of enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als de onderzochte niet onder slechte werkomstandigheden zou hebben gewerkt?

Zoals uitgebreid besproken onder mijn antwoord op vraag 7 is de kans op het ontwikkelen van lage rugproblemen en degeneratieve nekproblemen tijdens het leven geschat op boven de 80%. Dit betekent dat betrokkene ook een hoger risico had om deze klachten te ontwikkelen zonder enige relatie met zijn werkzaamheden.

Vraag 16 Zo ja, kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?

Zoals uitgebreid besproken is de kans op het ontwikkelen van lage rugpijnen en degeneratieve nekpijnen zeer groot onder de algemene bevolking. Gezien de grote lengte van betrokkene is de kans op lage rugpijn extra verhoogd. (…)”

3.21.

Uit deze rapportage blijkt niet dat sprake is van het onder 3.19 vereiste causale verband tussen de uitvoering van de werkzaamheden en de schade die [appellant] stelt te hebben geleden. Zo rapporteert de deskundige dat het bij [appellant] gaat om degeneratieve afwijkingen passend bij de leeftijd van [appellant] en waarvoor geen andere oorzaken zijn gevonden. Voorts verwijst de deskundige naar (literatuur)onderzoek en trekt daar een aantal conclusies uit; zie daarvoor de conclusies onder 1 tot en met 7 in het hiervoor geciteerd deskundigenonderzoek. Op basis van die conclusies kan niet onderbouwd worden dat sprake is van werkgerelateerde schade aan de zijde van [appellant] . Daarbij komt dat bij [appellant] , naar het hof begrijpt uit de stukken ( [appellant] gaat daar zelf in hoger beroep nauwelijks op in) met name sprake is geweest van langdurig zittend werk en niet van rugbelastend werk in verband met tillen. Het hof wijst ook nog op conclusie 7 die als volgt luidt: Wat betreft de relatie tussen ongemakkelijke posturen tijdens werk was de conclusie dat er wel (zwakke) associaties werden gevonden tussen ongemakkelijke houdingen tijdens het werk (awkward occupational postures) en lage rugpijn, vooral in bepaalde specifieke subcategorieën. In het algemeen werd gevonden dat het niet waarschijnlijk was dat deze posities onafhankelijke oorzaken waren voor lage rugpijn in de populatie.

[appellant] verwijst nog naar de volgende passage in het rapport:

“Of hij dezelfde soort chronische pijnen ontwikkeld zou hebben zonder de overbelasting tijdens het werk is niet met zekerheid vast te stellen.

Het is naar mijn oordeel wel waarschijnlijk dat zonder de werkgerelateerde

overbelasting de klachten minder zouden zijn geweest, en misschien niet

hadden geleid tot het staken van werkzaamheden.

Met andere woorden: het is best mogelijk dat betrokkene zonder de overbelasting tijdens het werk veel minder last zou hebben gehad van nek- en rugpijn en daardoor misschien niet arbeidsongeschikt was geraakt. Het noemen van een percentage in een soortgelijke zaak vind ik gezien het zwakke bewijs in de literatuur wetenschappelijk niet verantwoord.(…)”

Ook dit deel van de rapportage acht het hof onvoldoende redengevend om aan te nemen dat [appellant] de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij ABS. De deskundige oppert weliswaar mogelijke scenario’s maar vindt het gezien het zwakke bewijs in de literatuur niet verantwoord om daar een percentage aan te verbinden. Daarbij komt dat noch door de deskundige noch door [appellant] in hoger beroep op enige wijze voldoende concreet is aangegeven welke vorm van overbelasting heeft plaatsgevonden en wat de specifieke gevolgen daarvan zijn voor de rug- en nekklachten van [appellant] . Het had op de weg van [appellant] gelegen om, nu hij in eerste aanleg in het ongelijk is gesteld, ook daarover in hoger beroep duidelijkheid te geven.

Ook voor toepassing van de omkeringsregel acht het hof geen plaats. De omkeringsregel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade bij de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waaronder deze zijn werkzaamheden heeft verricht. In deze zaak is dat verband, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te onzeker en te onbepaald. Grief I faalt. Op het door [appellant] gedane bewijsaanbod komt het hof hierna terug.

3.22.

Met Grief II voert [appellant] aan dat ABS in elk geval proportioneel aansprakelijk is, zoals in eerste aanleg subsidiair is betoogd. [appellant] voert met name aan dat van ABS mocht worden verwacht dat zij preventieve maatregelen zou treffen, adequaat zou reageren op de door [appellant] onder haar aandacht gebrachte problemen en juiste instructies zou geven. Dat heeft ABS nagelaten en op die grond is zij proportioneel aansprakelijk.

3.23.

Het hof stelt het volgende voorop. De regel die ook wel wordt aangeduid als proportionele aansprakelijkheid is bedoeld voor gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending (onrechtmatig handelen of toerekenbaar tekortschieten) van de aansprakelijk gestelde persoon of van iemand voor wie hij aansprakelijk is, dan wel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken), en waarin de kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is. Voor dergelijke gevallen oordeelde de Hoge Raad dat het, gelet op de strekking van de overtreden norm (in dat geval: om gezondheidsschade te voorkomen) en de aard van de normschending, uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de onzekerheid over de mate waarin de normschending heeft bijgedragen tot de schade, in zijn geheel op de benadeelde af te wentelen, terwijl het anderzijds tegenover de aansprakelijk gestelde persoon, ook al heeft deze in strijd met de van hem te vergen zorgvuldigheid gehandeld, eveneens onaanvaardbaar is om die onzekerheid geheel op hem af te wentelen, in weerwil van de niet zeer kleine kans dat de schade (mede) is veroorzaakt door voor risico van de benadeelde komende omstandigheden. Daarom is mede gelet op de aan de art. 6:99 en 6:101 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, voor dit soort gevallen aanvaard dat de rechter de aansprakelijk gestelde persoon mag veroordelen tot schadevergoeding in evenredigheid met de (in een percentage uitgedrukte) kans dat de schade door zijn normschending is veroorzaakt. De rechter dient dat percentage vast te stellen op basis van een gemotiveerde, en zo nodig op deskundige voorlichting berustende, schatting van de kans dat de schade is veroorzaakt door de diverse in aanmerking te nemen mogelijke oorzaken. In zijn arrest van 24 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO1799) voegde de Hoge Raad daaraan toe dat de aldus aanvaarde mogelijkheid van proportionele aansprakelijkheid, vanwege het daaraan verbonden bezwaar dat iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor een schade die hij mogelijkerwijs niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, heeft veroorzaakt, met terughoudendheid moet worden toegepast, en dat zulks meebrengt dat de rechter in zijn motivering dient te verantwoorden dat de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending – waaronder is begrepen de aard van de door de benadeelde geleden schade – deze toepassing in het concrete geval rechtvaardigen.

3.24.

Toegepast op deze zaak komt het hof tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om uit te gaan van proportionele aansprakelijkheid van ABS. Niet alleen heeft de deskundige, gelet op naar hij zelf stelt het zwakke bewijs voor verband tussen de overbelasting tijdens de uitoefening van de werkzaamheden en de rug- en nekklachten van [appellant] , de kans dat die klachten een gevolg zijn van de overbelasting niet in een percentage kunnen uitdrukken, maar ook is de aard van de normschending door [appellant] onvoldoende concreet toegelicht om toepassing van deze regel te rechtvaardigen. [appellant] verwijst in dat kader naar hetgeen hij bij dagvaarding in eerste aanleg op pagina 14 t/m 16 naar voren heeft gebracht en wijst op geformuleerde regels op Europees en nationaal niveau om (over)belasting op het werk door een slechte werkhouding zo veel mogelijk tegen te gaan. Maar een concrete verwijzing naar door ABS geschonden normen ontbreekt. Dat een ergonomisch onderzoek van de werkplek pas enige tijd na het daartoe strekkende advies heeft plaatsgevonden, acht het hof onvoldoende grond voor toepassing van de regel van proportionele aansprakelijkheid. Daarbij komt dat de nek- en rugklachten zich ten tijde van dat advies reeds manifesteerden.

3.25.

Met grief III Komt [appellant] op tegen het passeren van zijn bewijsaanbod door de kantonrechter. Hij biedt uitdrukkelijk bewijs aan van zijn stellingen. Het nadere bewijs zou, aldus [appellant] , kunnen bestaan uit het nader horen van de deskundige dan wel uit het stellen van aanvullende vragen aan die deskundige dan wel uit het inschakelen van een andere, medisch deskundige, zoals een neuroloog, neurochirurg.

3.26.

Deze grief faalt. Door [appellant] , op wie de bewijslast rust, wordt onvoldoende geconcretiseerd welke stellingen hij wenst te bewijzen. Hetzelfde geldt voor de aanvullende vragen die [appellant] zou willen stellen. Ook die worden niet geconcretiseerd. Het hof komt niet toe aan bewijslevering.

3.27.

Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen beoordeling.

3.28.

Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van ABS c.s..

4

De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beslissing;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van ABS c.s. tot op heden begroot op € 726,– griffierecht en € 1.074,– kosten advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 mei 2020.

griffier rolraadsheer

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey