Hof: Politie aansprakelijk voor letsel in politiecel door zelfdestructief gedrag, Politie heeft niet adequaat gehandeld en niet ingegrepen

Samenvatting:

Appellant 1 en zijn echtgenote appellant 2 zijn eisende partijen in deze procedure. Appellant 2 heeft in mei 2010 de Politie gebeld omdat thuis een levensbedreigende situatie was ontstaan. Appellant 1 (haar echtgenoot) zou in een overspannen toestand hun zoon iets hebben willen aandoen. Vervolgens is appellant 1 door agenten meegenomen en in een politiecel geplaatst. In de cel is de toestand van appellant 1 verslechterd en begon hij zelfdestructief gedrag te vertonen door onder meer met zijn hoofd tegen de celdeur te duiken. Hij kreeg al deze tijd geen medische zorg. Appellanten verwijten de Politie dat de agenten niet tijdig en niet adequaat hebben ingegrepen. Appellant 1 heeft blijvend hersenletsel opgelopen en is aangewezen op dagopvang en verzorging door appellant 2. In de kern gaat deze zaak over de taak van de Politie bij personen met een psychische of psychiatrische problematiek. Op grond van de Politiewet heeft de Politie de taak tot het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven (art. 3). In het Arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2022 staat hoe de procedure is verlopen. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2020 vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof voor verdere behandeling en beslissing. Doordat het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden is vernietigd, moet het hof Den Bosch de bezwaren van appellanten tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel opnieuw beoordelen. Mede op basis van de camerabeelden concludeert het hof dat de vorderingen van appellanten alsnog moeten worden toegewezen. Appellanten betogen dat de Politie niet tijdig en adequaat heeft opgetreden en niet de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om verder letsel te voorkomen. Daarnaast heeft hij niet de medische hulp gekregen waar hij behoefte aan had. Het hof beoordeelt de vorderingen van appellanten binnen het kader van de hulpverleningstaak van de Politie op grond van de Politiewet. Op grond van art. 3 Politiewet heeft de Politie de taak tot het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De vraag is of de Politie onrechtmatig heeft gehandeld (art. 6:162 BW) bij de uitvoering van de hulpverleningstaak. Naar het oordeel van het hof had de Politie gelet op de omstandigheden wel onmiddellijk moeten ingrijpen. Door dit nalaten heeft de Politie de in rechtsoverweging 5.2 genoemde maatstaf voor de uitvoering van de hulpverleningstaak geschonden en onrechtmatig gehandeld. Het gedrag van appellant was zodanig zelfdestructief dat er geen medische noodzaak was om te beoordelen of ingrijpen noodzakelijk was. Voor het hof staat het vereiste causaal verband voor toewijzing van de vorderingen van appellanten voldoende vast. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel en doet opnieuw recht als volgt: verklaart voor recht dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die appellant 1 heeft geleden en nog zal lijden. Als gevolg van het onrechtmatige handelen van de Politie. Verklaart voor recht dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die appellant 2 op grond van art. 6:107 BW heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatige handelen door de Politie; veroordeelt de Politie tot vergoeding van de door appellanten geleden en nog te lijden schade als gevolg van het onrechtmatige handelen, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeelt de politie in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

ECLI:NL:GHSHE:2023:827

Instantie                           Gerechtshof ’s-Hertogenbosch

Datum uitspraak              14-03-2023

Datum publicatie             14-03-2023

Zaaknummer                   200.310.206_01

Rechtsgebieden              Civiel recht

Bijzondere kenmerken     Hoger beroep

Inhoudsindicatie               Vervolg op HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:274. Onrechtmatige daad. Artikel 3 Politiewet. Hulpverleningstaak van de politie. Letsel opgelopen in politiecel door zelfdestructief gedrag. Politie aansprakelijk omdat niet adequaat is gehandeld en niet tijdig is ingegrepen? Na cassatie en verwijzing laat het hof de camerabeelden ter zitting tonen en concludeert mede op basis van de eigen waarneming dat de politie niet voldoende zorgvuldig is geweest. Causaal verband. Eigen schuld. Schadestaatprocedure. Artikel 6:107 BW.

Wetsverwijzingen          Politiewet 2012 3

Burgerlijk wetboek boek 6 107

Vindplaatsen                   Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

 

 

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.310.206/01

arrest van 14 maart 2023

in de zaak van

1[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,

  1. [appellant 2] ,
    wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

hierna gezamenlijk te noemen [appellanten] ,

advocaat: mr. E.J. Bijl te Deventer,

tegen

Rechtspersoon met Wettelijk Taak (RWT) Politie,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. A.T. Bolt te Arnhem,

Eisende partijen in deze procedure zijn [appellant 1] en zijn echtgenote [appellant 2] . Het hof zal naar hen gezamenlijk verwijzen als [appellanten] Gedaagde partij is de Politie.

1Waar gaat deze zaak over?

De aanleiding voor deze zaak is dat [appellant 2] in mei 2010 de Politie heeft gebeld omdat in haar woning een levensbedreigende situatie was ontstaan. Haar echtgenoot, [appellant 1] , zou in een overspannen toestand hun jongste zoon iets hebben willen aandoen. [appellant 1] is door agenten meegenomen en in een politiecel geplaatst. In die politiecel is de toestand van [appellant 1] verslechterd. Hij begon verward en zelfdestructief gedrag te vertonen, onder meer door met zijn hoofd tegen de deur van zijn cel te duiken. Al deze tijd kreeg [appellant 1] geen medische zorg.

[appellanten] verwijten de Politie dat de aanwezige politieagenten niet tijdig en niet adequaat hebben ingegrepen. [appellant 1] heeft blijvend hersenletsel opgelopen en is grotendeels aangewezen op dagopvang en verzorging door [appellant 2] .

Deze zaak gaat in de kern over de taak van de Politie bij personen met een psychische of psychiatrische problematiek. Op grond van de Politiewet heeft de Politie de taak tot ‘het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven’ (artikel 3).

De Politie stelt zich op het standpunt dat de aanwezige politieagenten deze hulpverleningstaak correct hebben uitgevoerd. Volgens het geldende protocol hebben zij namelijk medische zorgverleners ingeschakeld. Zonder instructie van de psychiater hoefden de aanwezige politieagenten niet op te treden volgens de Politie.

Het hof komt in deze zaak tot de conclusie dat de Politie wel onrechtmatig heeft gehandeld. De Politie moet bij de uitvoering van zijn hulpverleningstaak de nodige zorgvuldigheid in acht nemen. Daarbij moet de Politie er alert op zijn of de toestand van de hulpbehoevende verslechtert. De aanwezige politieagenten hebben waargenomen dat [appellant 1] extreem zelfdestructief gedrag vertoonde. Er was geen medische deskundigheid nodig om te bepalen dat dit gedrag onmiddellijk moest worden beëindigd. De Politie is dan ook volgens het hof aansprakelijk voor de schade die [appellanten] hebben geleden en nog lijden.

2Verloop van de procedure

2.1

In het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 20221 staat hoe de procedure tot nu is verlopen. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2020 in deze zaak vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof voor verdere behandeling en beslissing.

2.2.

[appellanten] hebben de Politie opgeroepen voor dit hof te verschijnen om door te procederen. Daarna hebben [appellanten] en de Politie nieuwe processtukken ingediend (een memorie na verwijzing en een antwoordmemorie na verwijzing).

2.3.

Op 3 februari 2023 heeft dit hof een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij is [appellant 1] niet verschenen, maar [appellant 2] wel. Ook waren de advocaten van partijen aanwezig, en namens de Politie ook de jurist [de jurist] . De advocaten van [appellanten] en de Politie hebben spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De spreekaantekeningen van de advocaat van de Politie bevatten een bijlage.

2.4.

Tot slot heeft het hof beslist dat arrest zal worden gewezen. De uitspraak van dit arrest is bepaald op vandaag.

3Feitenweergave

De Hoge Raad heeft vastgesteld welke feiten tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn de volgende:

  1. [appellant 1] en [appellant 2] zijn echtgenoten.
  2. Op 4 mei 2010 heeft [appellant 2] de politie gebeld omdat door de overspannen toestand van [appellant 1] een levensbedreigende situatie in hun woning was ontstaan.
  3. Bij aankomst hebben de twee agenten geconstateerd dat [appellant 1] zich agressief gedroeg. Zij hebben hem geboeid en meegenomen naar het politiebureau.
  4. [appellant 1] werd om 19:14 uur ingesloten in een zogenoemde Riagg-cel. Via de camera die in de cel hing, werd [appellant 1] door agenten geobserveerd. Van de camerabeelden heeft de Rijksrecherche later, op 15 juni 2010, een proces-verbaal opgemaakt.
  5. In het proces-verbaal staat dat [appellant 1] zich om 21:14 uur met zijn hoofd langs de celdeur op de grond heeft laten vallen.
  6. Omstreeks 21:45 heeft een GGD-arts [appellant 1] bezocht. Tijdens het onderzoek schopte [appellant 1] de GGD-arts in zijn kruis, waarop de aanwezige agenten [appellant 1] onder controle probeerden te krijgen en een worsteling ontstond. De GGD-arts heeft contact opgenomen met de crisisdienst en een psychiatrisch verpleegkundige verzocht om naar het politiebureau te komen om [appellant 1] te beoordelen.
  7. De psychiatrisch verpleegkundige arriveerde omstreeks 22:30 uur en heeft na het zien van de camerabeelden en na overleg met de GGD-arts de dienstdoende psychiater van de crisisdienst verzocht om te komen.
  8. [appellant 1] heeft zich tussen 22:20 uur en 23:02 uur verschillende keren tegen de celdeur en -wand aangegooid.
  9. De psychiater arriveerde omstreeks 23:30 uur en heeft tevergeefs getracht via het observatieluikje contact met [appellant 1] te maken.
  10. [appellant 1] is vervolgens bij herhaling zonder bescherming van zijn handen met zijn hoofd tegen de celdeur en -wand gedoken.
  11. De psychiater heeft te kennen gegeven dat [appellant 1] ter bescherming van zichzelf en met het oog op noodzakelijk onderzoek en de toediening van medicatie, gefixeerd moest worden.
  12. Na voorbereiding en oefening van de zogenoemde schildprocedure, zijn de agenten om 00:13 uur de cel binnengegaan om [appellant 1] te fixeren.
  13. Tijdens de fixatie staakte [appellant 1] zijn verzet en heeft de GGD-arts [appellant 1] nader onderzocht. De GGD-arts constateerde dat [appellant 1] geen hartslag meer had. [appellant 1] is gereanimeerd en per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
  14. Kort na de gebeurtenissen is bij [appellant 1] acute letale katatonie vastgesteld. In 2012 zijn bij hem blijvende cognitieve stoornissen geconstateerd. [appellant 1] is nu grotendeels aangewezen op dagopvang of zorg door [appellant 2] .
  15. Weergave van de vorderingen van [appellanten] en de beslissingen van de rechtbank Overijssel, het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad

4.1.

[appellanten] vorderen in deze procedure dat de rechter vaststelt dat de Politie volledig aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van onrechtmatig handelen door de Politie op 4 en 5 mei 2010. Ook vorderen [appellanten] dat de Politie wordt veroordeeld tot vergoeding van al hun schade.

4.2.

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft in haar vonnis van 21 maart 2018 de vorderingen van [appellanten] afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Politie niet onrechtmatig heeft gehandeld.

4.3.

[appellanten] hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Zij hebben vijf bezwaren (grieven) aangevoerd waarom het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis zou moeten vernietigen en hun vorderingen alsnog zou moeten toewijzen.

4.4.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 7 juli 2020 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daarbij heeft dat hof het verzoek van [appellanten] afgewezen om camerabeelden die de Politie heeft gemaakt van het verblijf van [appellant 1] in de cel op de zitting te laten tonen.

4.5.

[appellanten] hebben tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd. De Hoge Raad komt onder meer tot die beslissing omdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet begrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het hof het verzoek van [appellanten] heeft afgewezen om de camerabeelden waarover de Politie beschikt te laten tonen.

4.6.

Doordat het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden is vernietigd, moet het hof Den Bosch de bezwaren van [appellanten] tegen het vonnis van de rechtbank Overijsel opnieuw beoordelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft dit hof de beschikbare camerabeelden wel laten tonen. Mede op basis van de waarneming van die beelden komt het hof tot de conclusie dat de vorderingen van [appellanten] alsnog moeten worden toegewezen.

5De motivering van de beslissing

5.1.

[appellanten] betogen dat de Politie niet tijdig en niet adequaat heeft opgetreden, niet de vereiste voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om letsel van [appellant 1] te voorkomen en niet heeft ingegrepen toen dat nodig was om verdere schade te voorkomen. Ook heeft [appellant 1] door nalaten van de politie niet de medische hulp gekregen waaraan hij behoefte had, aldus [appellanten]

Maatstaf voor uitvoering van de hulpverleningstaak van de Politie

5.2.

Het hof beoordeelt de vorderingen van [appellanten] binnen het kader van de hulpverleningstaak van de Politie op grond van de Politiewet. Op grond van (het huidige) artikel 3 van de Politiewet (voorheen artikel 2) heeft de Politie de taak tot ‘het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven’. De vraag is of de Politie in het geval van [appellant 1] onrechtmatig heeft gehandeld (artikel 6:162 BW) bij de uitvoering van deze hulpverleningstaak.

Om deze vraag te beantwoorden, past het hof de volgende maatstaf toe: de Politie dient bij de uitvoering van zijn hulpverleningstaak de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen, waarbij de Politie er alert op behoort te zijn of de toestand van de hulpbehoevende verslechtert. Daarbij is het relevant of het voor de Politie duidelijk is dat dit het geval is. Daarvoor is niet altijd medische deskundigheid vereist. Afhankelijk van de omstandigheden, kan het geboden zijn dat de Politie handelend optreedt – om de hulpbehoevende tegen zichzelf te beschermen – totdat medische zorgverleners het kunnen overnemen. Dit geldt te meer als de hulpbehoevende afhankelijk is van de zorg van de Politie, bijvoorbeeld omdat hij is ingesloten in een politiecel zoals in deze zaak het geval was.

Psychische toestand [appellant 1] en tijdsverloop inschakeling medische hulp

5.3.

Zoals hiervoor is beschreven, heeft [appellant 2] op 4 mei 2010 de politie gebeld omdat door de overspannen toestand van [appellant 1] een levensbedreigende situatie in hun woning was ontstaan. Bij aankomst hebben twee agenten geconstateerd dat [appellant 1] zich agressief gedroeg. Uit de verklaringen van de betrokken agenten, [naam 1] en [naam 2] , blijkt dat zij hebben vastgesteld dat het gedrag van [appellant 1] sterk afwijkend was, of in de woorden van [naam 1] ‘dat de man psychisch echt niet in orde was’. Beide agenten verklaren ook dat zij besloten [appellant 1] mee te nemen ‘in het kader van de hulpverlening’. Dat blijkt ook uit het insluitingsformulier van [appellant 1] dat agent [naam 3] die avond op het politiebureau heeft opgemaakt.

5.4.

Verder is van belang dat vertraging is ontstaan in de medische beoordeling van [appellant 1] . Dat is het gevolg van een miscommunicatie bij de Politie, zoals de Politie ook heeft erkend. [appellant 1] werd om 19:14 uur ingesloten in een cel. Uiteindelijk is hij pas om 21:49 uur in zijn cel bezocht door een GGD-arts. Daarna is eerst een psychiatrisch verpleegkundige opgeroepen die rond 22:30 uur op het politiebureau was. Later is een psychiater ingeschakeld die er tussen 23:00 tot 23:30 uur was.

Dit is van belang omdat er een opbouw te zien is in het gedrag van [appellant 1] , zoals door de Politie ook is benoemd. Hij begint steeds afwijkender gedrag te vertonen. Als er geen misverstand was geweest, had de GGD-arts [appellant 1] eerder beoordeeld en het is aannemelijk dat de psychiater dan ook eerder op het politiebureau was geweest. Dit heeft de betrokken GGD-arts, [de GGD-arts] , ook verklaard.

Anders dan de Politie stelt staat voor het hof vast dat [appellant 1] nadeel heeft ondervonden door de miscommunicatie bij de Politie. Door de vertraging veroorzaakt door de Politie heeft [appellant 1] niet eerder medische zorg gekregen terwijl hij die wel nodig had. Toen de betrokken psychiater, [de psychiater 1] , erbij kwam, stelde deze vast dat de situatie inmiddels zeer ernstig was. Hij wilde het gedrag van [appellant 1] , ter bescherming van zijn eigen veiligheid, stoppen door een kalmerend middel bij hem te injecteren. Uiteindelijk heeft [appellant 1] überhaupt geen medicatie in verband met zijn psychische toestand gekregen, omdat toen de Politie – weer later, om 00:13 – naar binnen ging in zijn cel om hem te fixeren zodat de medicatie kon worden toegediend, [appellant 1] een hartstilstand kreeg.

De rechtbank heeft in haar beoordeling meegenomen dat niet kan worden uitgesloten dat het bezoek van de GGD-arts de nodige agressie heeft opgeworpen, dat dit zelfdestructieve acties in gang heeft gezet en dat dit verergerd is door de contactpogingen van de psychiater nadien. Naar het oordeel van het hof is het echter niet aannemelijk dat het zelfdestructieve gedrag van [appellant 1] is veroorzaakt door het contact met de medische zorgverleners. Ook vóór het bezoek van de GGD-arts onderneemt [appellant 1] zelfdestructieve acties, met name het zich laten vallen, en uit de verklaring van psychiater [de psychiater 1] blijkt juist dat er geen contact meer mogelijk was, omdat [appellant 1] al ‘volkomen daas’ was.

5.5.

Het hof heeft een goed beeld van hoe het gedrag van [appellant 1] zich heeft ontwikkeld vanaf het moment van insluiting. Dit komt in het bijzonder doordat [appellant 1] is ingesloten in een Riagg-cel (observatiecel) waarin een camera hing waarmee ingeslotenen konden worden geobserveerd. Dit is in het geval van [appellant 1] ook gedaan. Door de beheerder van de apparatuur, Honeywell, zijn de beelden op een DVD gezet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de beelden op de DVD integraal bekeken.

Daarnaast is er door de Rijksrecherche uitgebreid onderzoek gedaan naar gebruik van geweld tegen [appellant 1] . Het hof beschikt ook over het rechercherapport dat van dat onderzoek is opgemaakt. In dit rechercherapport zijn de verklaringen opgenomen van de betrokkenen, waaronder van de agenten die die avond aanwezig waren op het politiebureau. Onderdeel van het rechercherapport is ook een proces-verbaal van rechercheur [de rechercheur] over de camerabeelden. [de rechercheur] heeft de beschikking gehad over de veiliggestelde beelden van de camera in de cel van [appellant 1] en de camera die zicht had op het portaal vóór zijn cel. Door Honeywell zijn niet al deze beelden op de DVD gezet. [de rechercheur] heeft een selectie van het veiliggestelde beeldmateriaal bekeken. Hij heeft de segmenten waaruit dit beeldmateriaal bestaat in chronologische volgorde gezet, met een tijdstip en een omschrijving van de opname. Het hof heeft geconstateerd dat de weergave door [de rechercheur] van de beelden die het hof heeft bekeken een correcte weergave daarvan is.

Het hof gaat ervan uit dat rechercheur [de rechercheur] de beelden die niet op de DVD zijn gezet ook correct heeft weergegeven. [appellanten] hebben verzocht om navraag te doen of die beelden nog beschikbaar zijn, en om [de rechercheur] als getuige te horen. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Het hof baseert zijn beoordeling van de vorderingen van [appellanten] daarom ook op het proces-verbaal van [de rechercheur] .

5.6.

Zoals hiervoor is beschreven, hadden de agenten die [appellant 1] hadden meegenomen naar het politiebureau al vastgesteld dat zijn gedrag sterk afwijkend was. In het begin vertoonde hij nog geen zelfdestructief gedrag, voor zover dat uit het dossier blijkt. Wel ging hij zich steeds verwarder gedragen. Dit uitte zich onder meer in op zijn buik liggen en zwembewegingen maken. De aanwezige agenten namen dit gedrag ook waar. Het hof verwijst naar de verklaringen van de agenten [naam 4] , [naam 3] , [naam 5] en [naam 6] .

In het proces-verbaal van [de rechercheur] is op 21:41 uur de eerste melding dat [appellant 1] zich laat vallen. Vervolgens ging hij steeds extremer zelfdestructief gedrag vertonen. Zo neemt hij op 22:20 uur een aanloop vanaf de muur en loopt hij hard tegen de celdeur op. Op 23:33 uur zet hij zich vol tegen de celmuur af en duikt hij met zijn hoofd tegen de celdeur. Op de beelden heeft het hof de aard en intensiteit van dit gedrag waargenomen. Met name het herhaaldelijk duiken met zijn hoofd vooruit tegen de celdeur door [appellant 1] is extreem zelfdestructief.

5.7.

Bij de beelden zit geen geluid, maar uit de verklaringen van de aanwezige agenten blijkt dat het hoofd van [appellant 1] met grote kracht tegen de celdeur kwam. Zo verklaart agent [agent 1] : ‘Het hoofd kwam als eerste in contact met de deur. Toen de man met zijn hoofd tegen het raam kwam, veroorzaakte dit een hard geluid. Het is te vergelijken met het geluid als je met je schoenen hard tegen een stalen celdeur trapt’. Dit geluid was dus hoorbaar buiten de cel, maar de agenten luisterden ook via de intercom mee. Verder konden zij zowel via de camera als via een deurluikje in de cel kijken. Ook dat deden zij. De hoofdverwondingen van [appellant 1] waren duidelijk zichtbaar. Er was veel bloed. [appellant 1] raakte gedesoriënteerd. De aanwezige agenten waren dus goed op de hoogte van het gedrag van [appellant 1] in de cel en het zelfdestructieve karakter daarvan. Dit blijkt ook uit hun verklaringen opgenomen in het rechercherapport.

5.8.

Het hof stelt over het tijdsverloop het volgende vast. Tussen 21:48 en 21:51 uur zijn drie agenten met een GGD-arts in de cel van [appellant 1] geweest. Toen is er een incident geweest waarbij onder meer [appellant 1] uit de cel wilde, maar door de agenten onder controle werd gebracht en door hen tegen zijn armen en benen werd geschopt terwijl hij op de grond lag. Daarna is zijn celdeur gesloten. Na 21:51 uur is zijn celdeur dicht gebleven totdat de celdeur om 00:13 uur wordt geopend en agenten zijn cel zijn binnengegaan om [appellant 1] te fixeren met toepassing van schildprocedure. In de relatief lange tijd daartussen heeft de Politie niet ingegrepen, zodat hij verder kon gaan met zichzelf beschadigen. Dit terwijl elke seconde telde, zoals staat in het bericht van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] van 6 november 2017.

Ingrijpen politie geboden

5.9.

Naar het oordeel van het hof had de Politie in de hiervoor beschreven omstandigheden wel behoren in te grijpen. Daarvoor was alle aanleiding, veel eerder dan 00:13 uur. In elk geval om 23:33 uur had de Politie onmiddellijk moeten ingrijpen. Ook tussen 22:20 en 23:33 uur waren er echter al voldoende aanwijzingen dat [appellant 1] zichzelf ernstig aan het beschadigen was. Terwijl elke seconde telde, ging er veel tijd voorbij zonder dat de Politie adequate actie ondernam. Door dit nalaten heeft de Politie de hiervoor in rechtsoverweging 5.2 geformuleerde maatstaf geschonden en onrechtmatig gehandeld.

5.10.

De Politie stelt zich op het standpunt dat de aanwezige politieagenten niet mochten ingrijpen zonder instructie van de aanwezige medici. Daarbij heeft de Politie een beroep gedaan op artikel 25 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en op het Protocol Insluiting IJsselland. Artikel 25 lid 2 van de Ambtsinstructie bepaalt dat de Politie personen die gevaarlijk zijn voor zichzelf aan het zogenoemde zorgkader moet overdragen. Volgens het Protocol moet een GGD-arts worden gewaarschuwd, als personen die geestelijk niet in orde zijn worden ingesloten.

Het hof deelt dit standpunt van de Politie niet. De Ambtsinstructie en het Protocol nemen de eigen verantwoordelijkheid van de Politie op grond van artikel 3 van de Politiewet niet weg. Het gedrag van [appellant 1] was zodanig zelfdestructief dat er geen medische deskundigheid vereist was om te beoordelen of ingrijpen noodzakelijk was. Uit het Protocol blijkt ook niet dat de Politie in een geval als het onderhavige moet afwachten totdat er een psychiater is gearriveerd en deze instructies geeft.

5.11.

[appellanten] betogen dat de Politie had moeten ingrijpen door [appellant 1] te fixeren om hem voor (verdere) zelfbeschadiging te behoeden. De Politie heeft hiertegen ingebracht dat fixatie een ingrijpende maatregel is en slechts in uitzonderingsgevallen wordt toegepast. Naar het oordeel van het hof deed zich in dit geval onmiskenbaar een dergelijk uitzonderingsgeval voor. Bij dit oordeel baseert het hof zich weer op de verklaringen van betrokkenen in het rechercherapport en de eigen waarneming van de camerabeelden ter zitting.

5.12.

[appellant 1] was in het kader van de hulpverlening meegenomen naar het politiebureau in [plaats 1] . Hij was daar ingesloten in een Riagg-cel. Bij dit politiebureau was dit een kale cel van 3 meter bij 3 meter. Anders dan bij andere Riagg-cellen (op het hoofdbureau in [plaats 2] ) was deze cel niet voorzien van beschermende wanden, bekleed met zacht materiaal. Hoewel de cel dus kaal was en hij zich verder nergens aan kon verwonden, kon [appellant 1] zichzelf nog wel verwonden door zich met hoofd en lichaam tegen de celdeur- en wanden aan te gooien, zoals hij heeft gedaan.

[appellant 1] was psychisch al niet in orde toen hij meegenomen werd naar het bureau. Hij was ingesloten in de cel in het kader van hulpverlening. Door een communicatiefout van de Politie kreeg hij niet de medische zorg die hij nodig had. Intussen ging hij steeds verwarder en op een gegeven moment ook extreem zelfdestructief gedrag vertonen. De Politie was hiervan op de hoogte. Zeker na het incident om 21:51 uur was het duidelijk dat er psychiatrische problematiek speelde. De GGD-arts heeft na het verlaten van de cel toen ook de crisisdienst Dimance gewaarschuwd.

Omdat fixatie in die omstandigheden de enige mogelijkheid was om [appellant 1] voor verdere zelfbeschadiging te behoeden, was dat zonder meer geboden. Er was een GGD-arts in huis en de crisisdienst was al gewaarschuwd. Te verwachten was dat de Politie [appellant 1] kon fixeren in afwachting van de komst van de psychiater om hem de nodige medicatie toe te dienen. De Politie had veel eerder dan zij heeft gedaan, moeten beginnen met het proces om [appellant 1] te fixeren (de voorbereiding en het eventueel oefenen van de schildprocedure). De Politie heeft zich niet op het standpunt gesteld dat de aanwezige politieagenten niet eerder hadden kunnen ingrijpen. Het hof gaat er daarom van uit dat zij dit ook hadden gekund, in elk geval door de armen en benen van [appellant 1] te fixeren.

Volgens de verklaring van agent [agent 2] heeft de voorbereiding en het ‘droog’ oefenen van de schildprocedure zo’n half uur geduurd. Dit nadat door de psychiater te kennen was gegeven dat [appellant 1] gefixeerd moest worden, ter bescherming van hemzelf en voor het toedienen van medicatie. Als het al nodig was de schildprocedure van [appellant 1] te oefenen, heeft de Politie niet (voldoende) uitgelegd waarom het zo veel tijd heeft gekost voordat daartoe werd overgaan. [agent 2] , die de leiding had over de procedure en de voorste man (de schildman) zou zijn, had ook al praktijkervaring met toepassing van de schildprocedure. Snelheid was geboden omdat het duidelijk was voor de Politie dat [appellant 1] doorging met zijn extreem zelfdestructieve gedrag.

Causaal verband tussen nalaten Politie en schade [appellanten]

5.13.

De Politie heeft betwist dat er causaal verband bestaat tussen het nalaten van de Politie en de door [appellanten] gestelde schade. Daarbij beroept zij zich op een advies van medisch adviseur [de medisch adviseur] . Volgens de Politie had [appellant 1] de klachten en beperkingen ook zonder het gebeuren van 4/5 mei 2010 kunnen hebben.

Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] voldoende onderbouwd dat de schade die [appellant 1] heeft opgelopen bestaat uit (blijvend) letsel in en aan zijn hoofd. Na het voorval op 4 en 5 mei 2010 is [appellant 1] onderzocht door diverse medische deskundigen. [appellanten] hebben daarvan medische stukken aan het dossier toegevoegd. [appellant 1] is gediagnosticeerd met ernstige cognitieve stoornissen en is niet meer in staat zelfstandig te functioneren.

Het hof merkt allereerst op dat [de medisch adviseur] [appellant 1] zelf niet heeft onderzocht. Op basis van de medische stukken in het dossier stelt het hof het volgende vast over het causaal verband.

5.14.

De psychiater [de psychiater 2] concludeert in zijn bericht van 13 mei 2010 dat voorafgaand aan de opname van [appellant 1] sprake was van onder meer traumatisch schedelletsel. Daarnaast zijn er als restverschijnselen cognitieve stoornissen, een dysartrie (verstoord spraakvermogen) en een gestoord looppatroon. Traumatisch letsel kan deze restverschijnselen verklaren. Verder hebben [appellanten] het bericht van de GZ-psycholoog [de GZ-psycholoog] van 15 juni 2012 overgelegd. Ook dit wijst erop dat de contusio (hersenkneuzing) een oorzaak van de cognitieve stoornissen van [appellant 1] is. Gezien het geweld waarmee het hoofd van [appellant 1] bij herhaling tegen de celdeur is gekomen, vindt het hof het aannemelijk dat dit hersenletsel heeft veroorzaakt. Tot slot verwijst het hof naar de bevindingen van verzekeringsarts [de verzekeringsarts] . Hij schrijft in zijn bericht van 6 november 2017: ‘Mijn conclusie kan dan ook niet anders luiden dan dat er zowel op theoretische als op klinische gronden voldoende bewijs is om aannemelijk te kunnen maken dat de delay in (adequate) behandeling van (groot) belang moet is (geweest) bij het doen ontstaan van het ernstige verlies aan cognitie bij cliënt. Als je alle opinies en bevindingen van de zijde van de behandeld specialisten goed naast elkaar legt, blijft die conclusie feitelijk als enige echt plausibele over.’.

5.15.

Ondanks het feit dat er mogelijk ook andere oorzaken voor de huidige cognitieve stoornissen van [appellant 1] zijn, staat voor het hof het vereiste causaal verband voor toewijzing van de vorderingen van [appellanten] voldoende vast. Als de Politie eerder had ingegrepen, zou de schade van [appellant 1] zich niet of in elk geval niet in dezelfde mate hebben voorgedaan. Daarom is de Politie aansprakelijk voor de schade van [appellanten] als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Politie.

Schadevergoeding voor [appellanten]

5.16.

De hoogte van de schadevergoeding van [appellanten] kan niet in deze procedure worden vastgesteld. Daarvoor zijn niet voldoende gegevens voorhanden. [appellanten] willen dat ook niet. Zij willen dat de Politie in deze procedure wordt veroordeeld tot schadevergoeding en dat het hof bepaalt dat de hoogte van de vergoeding zal worden begroot in een andere procedure, een zogenoemde schadestaatprocedure. Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft de Politie onrechtmatig gehandeld en is er causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de Politie en de schade van [appellanten] Het hof voegt hieraan toe dat [appellanten] aan de hand van medische stukken voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat door de restverschijnselen [appellant 1] in zijn huidige toestand grotendeels is aangewezen op dagopvang of zorg door [appellant 2] . Dat [appellant 1] aangewezen is op zorg door [appellant 2] heeft de Hoge Raad ook als feit tussen partijen vastgesteld (zie hiervoor onder 3., bij punt 14). Dit brengt mee dat [appellant 2] op grond van artikel 6:107 BW (schade van derden bij letsel) aanspraak kan maken op schadevergoeding. De vordering van [appellanten] tot verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure is daarom toewijsbaar.

5.17.

De Politie heeft een beroep op eigen schuld van [appellant 1] gedaan (artikel 6:101 BW). Of en zo ja in hoeverre er sprake is van eigen schuld kan in de schadestaatprocedure worden beoordeeld. [appellanten] hebben te kennen gegeven dit te wensen. Dat de Politie volledig aansprakelijk is en de Politie alle schade van [appellanten] moet vergoeden zoals [appellanten] vorderen, staat dus nog niet vast. Of dit zo is, zal in de schadestaatprocedure worden beslist.

6Conclusies

6.1.

De conclusie is dat het hoger beroep van [appellanten] gegrond is. Er is geen aanleiding om partijen de gelegenheid te geven om meer bewijsstukken over te leggen of om getuigen te horen. Het hof heeft de feiten kunnen vaststellen die relevant zijn voor de beslissingen in deze zaak.

6.2.

Het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 maart 2018 moet worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen van [appellanten] alsnog toewijzen zoals hierna in het dictum van dit arrest (zie onder 7.) is vermeld.

6.3.

Omdat de Politie in het ongelijk wordt gesteld, moet de Politie ook de kosten van [appellanten] van de procedure bij de rechtbank en de procedure bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en bij hof Den Bosch betalen. Het is niet nodig de nakosten en de wettelijke rente daarover afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden.2

7De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 maart 2018;

en doet opnieuw recht als volgt:

verklaart voor recht dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die [appellant 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatige handelen door de Politie op 4 en 5 mei 2010;

verklaart voor recht dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die [appellant 2] op grond van artikel 6:107 BW heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatige handelen door de Politie op 4 en 5 mei 2010;

veroordeelt de Politie tot vergoeding van de door [appellanten] geleden en te lijden schade als gevolg van het onrechtmatige handelen door de Politie op 4 en 5 mei 2010, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 5 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de Politie in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] op € 100,33 aan dagvaardingskosten, op € 287,– aan griffierecht en op € 904,– aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 103,81 aan dagvaardingskosten, op € 318,– aan griffierecht en op € 3.549,– aan salaris advocaat voor het hoger beroep; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en G. Creutzberg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 maart 2023.

griffier rolraadsheer

1Gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI-nummer: ECLI:NL:HR:2022:274.

2Zie HR 6 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey