Rb, afwijzing verzoek in deelgeschil omdat nadere bewijslevering nodig is

Samenvatting:

Partijen verschillen van mening over de precieze toedracht van het ongeval. De rechtbank komt tot de conclusie dat bewijslevering noodzakelijk is voordat inhoudelijk op de verzoeken kan worden beslist. Deelgeschil leent zich daar niet voor.

ECLI:NL:RBGEL:2023:2190

Instantie                                       Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak                           20-04-2023

Datum publicatie                          27-04-2023

Zaaknummer                                C/05/410951 / HA RK 22-187

Rechtsgebieden                           Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken                 Beschikking

Inhoudsindicatie                          Verbintenissenrecht. Deelgeschil. Verkeersongeval. Achteropaanrijding op de snelweg. Art. 19 RVV 1990. Toedracht waaruit verkeersfout moet volgen in geschil. Eigen schuld. Bewijslevering nodig. Afwijzing op grond van art. 1019z Rv. Wel kostenbegroting.

Vindplaatsen                                Rechtspraak.nl

PS-Updates.nl 2023-0238

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rekestnummer: C/05/410951 / HA RK 22-187

Beschikking van 20 april 2023

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [plaats] ,

verzoekster,

advocaten mrs. H. Solstad en P. Barendregt te Capelle aan den IJssel,

tegen

de aansprakelijkheidsverzekeringsmaatschappij voor motorvoertuigen naar Duits recht

VOLKSWOHL BUND VERSICHERUNGEN,

tevens handelend onder de naam VOLKSWOHL BUND SACHVERSICHERUNG AG,

gevestigd te Dortmund, Duitsland,

ten deze in Nederland vertegenwoordigd door de naamloze vennootschap

INTEREUROPE N.V. NEDERLAND,

gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,

verweerster,

advocaat mr. A.A.M. Zeeman te Voorburg.

De partijen zullen verder [verzoekster] en Volkswohl worden genoemd.

1De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het verzoekschrift

het verweerschrift

de mondelinge behandeling. Daar zijn verschenen [verzoekster] , bijgestaan door mr. Barendregt voornoemd, en namens Volkswohl mr. Zeeman voornoemd. [verzoekster] heeft spreekaantekeningen, twee schermafbeeldingen uit Google Street View van de A15 en een overzicht van maximumsnelheden op Nederlandse snelwegen per 23 juni 2017 van Rijkswaterstaat overgelegd. Volkswohl heeft ter zitting een schadeformulier in de Duitse taal in het geding gebracht.

Vervolgens is beschikking bepaald.

2De feiten

2.1.

Bij knooppunt Deil kan verkeer op de A2 zich voegen bij het verkeer op de A15 richting Nijmegen. De A15 heeft daar in beide richtingen 2 rijstroken. Voor het invoegende verkeer is één gescheiden rijbaan beschikbaar die overgaat in een invoegstrook.

2.2.

Op 27 november 2017 om 9.00 uur in de ochtend is [verzoekster] in haar [auto 1] ingevoegd op de rechterrijstrook van de A15, zoals hiervoor bedoeld. Vervolgens is zij op de linkerrijstrook gaan rijden. Daar is zij van achteren aangereden door een bij Volkswohl verzekerde [auto 2] , die op de linkerrijstrook kwam aanrijden met ongeveer 130 km/uur. [betrokkene 1] was de bestuurder van deze [auto 2] . Bij het ongeval is de [auto 1] aan de achterzijde beschadigd geraakt en de [auto 2] aan de voorzijde. Beide auto’s hebben hun weg weer kunnen vervolgen.

2.3.

Met een formulier dat zij op 27 november 2017 heeft ondertekend heeft [verzoekster] de aanrijding bij haar verzekeraar gemeld. Het aanrijdingsformulier is alleen door haar ingevuld en ondertekend. Over de toedracht is daarop vermeld dat de wederpartij op de achterzijde van haar auto is gebotst, in dezelfde richting en op dezelfde rijstrook rijdend, waardoor aan de achterzijde van haar auto schade is ontstaan. Verder is “nee” aangekruist op de vraag “Gewonde(n), ook licht gew.”

2.4.

Op 27 november 2017 heeft [betrokkene 1] het volgende aan zijn werkgever gemaild:

“I did not really had a good start of the day as I had a little accident this morning on the highway in the Netherlands.

When I was driving on the A15 in the direction of Nijmegen (east) I came at the point where highway A2 inserts in the A15, because I saw the cars arriving I moved tot the left lane to create space for the cars to enter the highway. In the front of this group of cars inserting was a truck and the lady behind this truck inserted the highway and came immediately to the left lane with an estimated speed of about 70 to 80 kM per hour, I was driving about 130 kM per hour, I braked immediately full but could not avoid a collision.

I will receive a copy of her insurance papers tonight but in the attachments you will find the necessary documents to report this to the leasing company.

Where can I go for the repair and can I have a European damage document as it was not available in my car?”

2.5.

Op het formulier waarmee de schade bij de leasemaatschappij is gemeld staat:

“Unfallhergang

UG (Unfallgegner, [verzoekster] , rb) fuhr von der A2 auf die A15 ein und fuhr plötzlich auf die linke Spur, wo FL (Fahrzeuglenker, [betrokkene 1] , rb) fuhr, FL fuhr mit ca. 130 km/h, der UG mit ca. 70 km/h, FL konnte aufgrund des Geschwindigkeitsunterschieds nicht mehr rechtzeitig bremsen.“

Volgens het formulier is er zichtbare schade aan de voorzijde van de [auto 2] . Bij “Verschuldensfrage” is “unklar” aangevinkt.

2.6.

Op 28 november 2017 heeft [verzoekster] zich bij haar huisarts gemeld. Over dat consult is in het huisartsenjournaal vermeld:

“aanrijding gehad, achterop geklapt; vlagen met hoofdpijn. (JH)

op de snelweg reed 120 km/uur, iemand achterop geklapt, droeg gordel, airbags niet uitgegaan,

gisterenavond enorm veel hoofdpijn, op werk erg geschrokken, toen naar huis gegaan

veel pijn in de nek beide kanten, thv schouders, nu nog lichte hoofdpijn, wat raar gevoel in de maag, maar denkt door de angst (…)

hoofdpijn, ogen wat gevoelig aan licht,

bij fixeren snel duizelig (…)

hypertonie nek en schouderspieren, beide kanten, aanhechtingen achterhoofd bilat gevoelig (…)

Whiplash

rust, zn pijnstilling

bij blijvende klachten 1wk retour

dd lichte hersenschudding”

2.7.

Op 5 december 2017 heeft [verzoekster] opnieuw haar huisarts bezocht, met soortgelijke klachten. De huisarts heeft [verzoekster] voor een CT-scan naar het ziekenhuis verwezen en een machtiging voor fysiotherapie afgegeven. Op de scan zijn geen traumatische afwijkingen gezien.

2.8.

Bij brief van 13 december 2017 heeft [verzoekster] aan Volkswohl bericht dat zij [betrokkene 1] aansprakelijk houdt voor haar schade als gevolg van de aanrijding en voorts aanspraak gemaakt op schadevergoeding.

2.9.

Op 15 december 2017 heeft CED Nederland B.V. in opdracht van de verzekeraar van [verzoekster] de schade aan de [auto 1] opgenomen. In het expertiserapport van CED van 18 december 2017 staat dat de schade zich midden-achter bevindt, dat de stootrichting 6 uur is en het aangrijppunt midden-achter. De reparatiekosten zijn begroot op € 2.783,00 en de dagwaarde van de [auto 1] op € 1.600,00.

2.10.

Bij e-mail van 20 juli 2018 heeft Volkswohl aan [verzoekster] laten weten dat er geen politierapport is opgemaakt en dat Volkswohl geen aansprakelijkheid kan erkennen.

2.11.

In de periode februari tot en met mei 2019 is [verzoekster] door een fysiotherapeut behandeld.

2.12.

Bij brief van 17 maart 2022 heeft [verzoekster] [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van de aanrijding. Daarin is ook vermeld dat de brief als stuitingshandeling moet worden beschouwd.

3Het geschil

3.1.

Het verzoek van [verzoekster] strekt er, na inwilliging van haar verzoek dag en uur van de mondelinge behandeling te bepalen, nog kort gezegd toe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv zal bepalen,

– dat [betrokkene 1] op 27 november 2017 een verkeersfout heeft gemaakt waarvoor en voor de gevolgen waarvan Volkswohl jegens [verzoekster] aansprakelijk is en voorts,

– dat Volkswohl gehouden is alle dientengevolge door [verzoekster] geleden schade te vergoeden,

met begroting van de kosten op de voet van art. 1019aa Rv en met veroordeling van Volkswohl tot betaling van deze kosten, uitvoerbaar bij voorraad.

3.2.

Aan haar verzoek legt [verzoekster] zakelijk weergegeven ten grondslag dat [betrokkene 1] in strijd met art. 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gevaarlijk (want sneller dan de destijds ter plaatste geldende maximumsnelheid van 120 km/u) heeft gereden en in strijd met art. 19 van het RVV 1990 zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en aldus onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld. Op grond van art. 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen kan zij haar schade rechtstreeks verhalen op Volkswohl, aldus [verzoekster] .

3.3.

Volkswohl voert verweer.

4De beoordeling

4.1.

In deze zaak met internationale aspecten heeft deze rechtbank rechtsmacht op grond van art. 12 van de Herschikte EEX-Vo (nr. 1215/2012) nu de gestelde onrechtmatige daad zich in haar arrondissement heeft voorgedaan. Gelet op art. 3 jo. art. 11 van het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 (Trb. 1971, 118) is in deze zaak Nederlands recht van toepassing, nu het ongeval in op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden.

4.2.

Partijen verschillen van mening over de precieze toedracht van het ongeval. Volgens [verzoekster] heeft zij de [auto 2] in haar zijspiegel in de verte zien rijden toen zij met iets meer dan 100 km/u op de linker rijbaan is ingevoegd en reed zij al enige minuten op deze linkerbaan toen zij aan de achterzijde werd aangereden. Volkswohl heeft dat betwist en opgeworpen dat [betrokkene 1] op de linkerbaan reed om invoegend verkeer de ruimte te geven, dat de [auto 1] na het invoegen op de A15 direct met 70 à 80 km/u naar de linker rijbaan is doorgeschoven om een vrachtwagen in te halen en dat de [auto 1] daarbij zo kort voor de met 130 km/u rijdende [auto 2] terecht is gekomen dat, ondanks maximaal remmen, een achterop aanrijding onvermijdelijk was, nu uitwijken onmogelijk was omdat rechts van de [auto 2] een vrachtwagen reed en aan de linkzijde een vangrail zat.

4.3.

[verzoekster] neemt terecht aan dat op haar de plicht rust te stellen en zo nodig te bewijzen dat [betrokkene 1] een toerekenbare verkeersfout heeft gemaakt en daardoor met zijn auto op haar auto is gebotst. Zij heeft in dat verband gewezen op art. 19 van het RVV 1990, waarin is bepaald dat de bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. Het enkele feit dat [betrokkene 1] niet in staat is gebleken zijn auto zo tijdig af te remmen dat een botsing werd voorkomen is echter niet toereikend voor het oordeel dat hij een toerekenbare verkeersfout heeft gemaakt. Dat hangt af van de toedracht van de aanrijding. [verzoekster] ’s lezing daarvan biedt voor haar stelling de nodige aanknopingspunten, nu [betrokkene 1] in die lezing voldoende gelegenheid moet hebben gehad om te remmen om zo een botsing te voorkomen. In de lezing van Volkswohl is echter van een toerekenbare verkeersfout geen sprake, nu, van die lezing uitgaande, de vrije linker rijbaan opeens werd versperd door de naar links komende [auto 1] en [betrokkene 1] aldus niet de mogelijkheid had om zijn auto tijdig af te remmen. Het komt dus erop aan of de door [verzoekster] gestelde toedracht in rechte kan worden vastgesteld. In dat verband geldt het volgende.

4.4.

Naast haar eigen verklaring heeft [verzoekster] gewezen op foto’s waarop de schade aan de auto’s is te zien, op de bevindingen van CED en op het aanrijdingsformulier. Daaruit volgt dat de [auto 1] recht van achteren is aangereden door de [auto 2] , terwijl beide auto’s op de linker rijbaan reden. Dit staat echter tussen partijen wel vast. Dat [betrokkene 1] voldoende gelegenheid had om te remmen kan uit deze bewijsmiddelen niet worden afgeleid. Hooguit zou uit het schadebeeld kunnen worden geconcludeerd dat de [auto 1] niet zo kort voor de [auto 2] naar links is gekomen dat de auto’s elkaar in de flank hebben geraakt of op de hoek, maar dat is een standpunt over de toedracht dat geen van beide partijen heeft ingenomen. De lezing van Volkswohl over de toedracht vindt steun in de schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] in zijn e-mail van 27 november 2017 en in het Duitse schadeformulier. Verder bewijs van de toedracht van het ongeval ontbreekt. Bij deze stand van zaken dient [verzoekster] in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld bewijs te leveren van haar lezing van de toedracht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, anders dan in de door [verzoekster] aangehaalde beschikking van de Rechtbank Rotterdam (C/10/573716 / HA RK 19-519), voor deze lezing, gegeven op de gemotiveerde betwisting, thans zo weinig (overtuigend) bewijs voorhanden is dat de door [verzoekster] gestelde toedracht niet voorshands bewezen kan worden geacht. Overigens zou in dat geval Volkswohl tot het leveren van tegenbewijs moeten worden toegelaten en zou dus ook dan zonder bewijslevering niet op de verzoeken kunnen worden beslist.

4.5.

De stelling van [verzoekster] dat [betrokkene 1] te hard heeft gereden voorafgaand aan de aanrijding doet aan het voorgaande niet af. Ook dat gestelde feit is in geschil. [verzoekster] heeft weliswaar aangevoerd dat destijds ter plaatse van de aanrijding, nabij hectometerpaal 116,7, een maximumsnelheid van 120 km/uur gold, maar Volkswohl heeft dat betwist en [verzoekster] heeft haar stelling enkel toegelicht met foto’s waaruit blijkt dat destijds bij hectometerpaal 117,2, dus 50 meter voorbij de ongevalslocatie, een bord heeft gestaan waarmee de maximumsnelheid tussen 6 en 19 uur werd beperkt tot 120 km/uur. Het overzicht van Rijkswaterstaat biedt geen uitsluitsel over de maximumsnelheid ter plaatste van het ongeval. Ook het overschrijden van de maximumsnelheid door [betrokkene 1] kan dus zonder bewijslevering niet worden vastgesteld. Toepassing van de omkeringsregel vanwege deze overschrijding, zoals [verzoekster] ter zitting heeft bepleit, is dan nu niet aan de orde.

4.6.

De stelling van [verzoekster] ter zitting dat [betrokkene 1] vaart had moeten minderen vanwege het risico op gladheid en slecht zicht als gevolg van regen, heeft Volkswohl betwist en heeft [verzoekster] niet onderbouwd, zodat dit nu evenmin zonder bewijslevering kan worden vastgesteld.

4.7.

Schending van art. 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994, kort gezegd het vertonen van gevaarlijk rijgedrag (met een ongeval en letselschade tot gevolg), heeft [verzoekster] eveneens gebaseerd op haar visie op de toedracht. Ook in dat verband is dus bewijslevering nodig voordat op de verzoeken kan worden beslist. Dit geldt in het bijzonder voor het verzoek te bepalen dat Volkswohl gehouden is alle schade te vergoeden. In dat verzoek ligt besloten dat het beroep van Volkswohl op eigen schuld van [verzoekster] in de zin van art. 6:101 BW niet slaagt. Volkswohl verwijt [verzoekster] dat zij bij het wisselen van rijbaan aan [betrokkene 1] in strijd met art. 54 van het RVV 1990 geen voorrang heeft verleend en dat zij in strijd met art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994 met gevaarlijk lage snelheid op de linker rijbaan is gaan rijden. Deze verwijten zijn gebaseerd op Volkswohl’s lezing van de toedracht van de aanrijding. Weliswaar rusten in dit verband stelplicht en bewijslast op Volkswohl, maar voor een beslissing op dit verzoek dient haar gelegenheid tot bewijslevering te worden gegeven.

4.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bewijslevering noodzakelijk is voordat inhoudelijk op de verzoeken van [verzoekster] kan worden beslist. De investering in tijd en geld die met deze nadere instructie, hoogstwaarschijnlijk in de vorm van getuigenverhoren, gepaard zal gaan weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van de vordering ten gronde en de bijdrage die een beslissing kan leveren aan de totstandkoming van een minnelijke regeling. De verzoeken te bepalen dat [betrokkene 1] een verkeersfout heeft gemaakt en dat Volkswohl tot schadevergoeding is gehouden zullen dan ook worden afgewezen op de voet van art. 1019z Rv.

4.9.

Wat betreft de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van de verzoeken geldt het volgende.

4.10.

De afwijzing van de verzoeken lag naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer voor de hand dat [verzoekster] had moeten afzien van het indienen ervan. Afzien van begroting op de grond dat het verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, is dan niet aan de orde.

4.11.

[verzoekster] wenst werkzaamheden van haar advocaten vanaf 24 januari 2022 begroot te zien conform de urenstaat die als bijlage 13 bij het verzoekschrift is gevoegd, die blijkens de laatste pagina sluit op 11 uur en 40 minuten, vermeerderd met 4 uur voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting, tegen een tarief van € 265,00 per uur, exclusief 21% btw. Volkswohl heeft de redelijkheid van de hoeveelheid bestede uren gemotiveerd betwist.

4.12.

Uit de specificatie van de werkzaamheden blijkt dat 5 uur en 50 minuten zijn besteed aan het opstellen van het verzoekschrift, 2 uur en 40 minuten aan substantiële correspondentie en telefoongesprekken en voorts dat 51 keer 10 minuten is gemuteerd ter zake van e-mails, overleg, financiële administratie, correspondentie en het bestuderen van medische informatie. Aan Volkswohl kan worden toegegeven dat dit laatste wat overdadig voorkomt. Als deze 10-minuten mutaties worden opgeteld is daaraan 8 uur en 30 minuten besteed. Worden de opgevoerde 11 uur en 40 minuten verminderd met de uren die zijn besteed aan het opstellen van het verzoekschrift en substantiële correspondentie en telefoongesprekken dan resteren nog 3 uur en 10 minuten. Van de 8 uur en 30 minuten aan 10-minutenmutaties kunnen dus 5 uur en 20 minuten als niet gedeclareerd worden beschouwd. Daarmee wordt genoegzaam aan het bezwaar van Volkswohl tegemoet gekomen. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank bovendien in de overige bezwaren onvoldoende aanleiding om het opgevoerde aantal uren niet redelijk te achten. Vermeerderd met btw en met € 314,00 aan griffierecht worden de kosten dan begroot op een bedrag van € 5.338,59 (15,67 uur × € 265,00 + 21% btw + € 314,00 griffierecht). Voor een veroordeling van Volkswohl in de aldus begrote kosten bestaat geen aanleiding omdat aansprakelijkheid van [betrokkene 1] en vergoedingsplicht van Volkswohl niet vast staan.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

begroot de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van dit verzoek op € 5.338,59,

5.2.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey