Rb: causaal verband tussen klachten en ongeval niet aangetoond, onvoldoende onderbouwd dat vóór het ongeval geen vergelijkbare klachten bestonden; uurtarief gematigd
Whiplash, ongeval 2013, blijvende klachten. 1. De rechtbank overweegt dat het enkele ontbreken van ‘medisch objectiveerbare afwijkingen’ niet in de weg behoeft te staan aan de (juridische) bewijslevering van klachten/beperkingen en het causaal verband met het ongeval. 2. Gezien de gemotiveerde betwisting van verzekeraar zijn de door verzoeker overgelegde stukken ontoereikend om het bestaan van causaal verband tussen deze klachten en het ongeval te kunnen vaststellen. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat hij vóór het ongeval geen vergelijkbare klachten had: verzoeker heeft (a) niet een volledig huisartsenjournaal en (b) de verzuimhistorie van de arbodienst overgelegd. Hierbij komt nog dat verzekeraar betwist dat aannemelijk is dat de gestelde blijvende rugklachten door de aanrijding zijn veroorzaakt omdat sprake zou zijn van een ‘low-impact’ aanrijding. 2. Afwijzing benoeming psychiatrisch deskundige in deelgeschilprocedure. 3. Kosten deelgeschil: niet gebleken is dat advocaat gespecialiseerd is op het gebied van letselschade; uurtarief gematigd van € 250,- tot € 200,- .
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23-12-2020
Datum publicatie
26-02-2021
Zaaknummer
C/10/593670 / HA RK 20-274
Rechtsgebieden
Verbintenissenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie
Deelgeschil letselschade. Causaal verband tussen aanrijding en klachten kan, hoewel verzekeraar miskent dat het bestaan van “medisch objectiveerbare afwijkingen” daarvoor geen vereiste is, op basis van de stukken niet worden vastgesteld. Afwijzing benoeming psychiatrisch deskundige in deelgeschilprocedure. Afwijzing voorschot en vergoeding buitengerechtelijke kosten.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/593670 / HA RK 20-274
Beschikking van 23 december 2020
in de zaak van
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND GROEP N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht.
Partijen worden hierna [naam verzoeker] en Allianz genoemd.
- De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
–
het verzoekschrift met producties,
–
het verweerschrift met producties,
–
de schriftelijke reactie d.d. 26 augustus 2020 van [naam verzoeker] op het verweerschrift van Allianz, met producties,
–
de schriftelijke reactie d.d. 5 oktober 2020 van Allianz op het nadere stuk van [naam verzoeker] , met productie.
1.2.
In verband met de COVID-19-maatregelen heeft geen mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben desgevraagd ingestemd met een schriftelijke behandeling van het verzoek. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
- De feiten
2.1.
Op 15 juli 2013 is [naam verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , een verkeersongeval overkomen. [naam verzoeker] is stilstaand in zijn auto van achteren aangereden door een vrachtwagen (hierna ook: de aanrijding).
2.2.
Op 29 juli 2013 heeft Allianz, als WAM-verzekeraar van de vrachtwagen, de aansprakelijkheid voor het ontstaan van de aanrijding erkend.
2.3.
Na de aanrijding heeft [naam verzoeker] verschillende klachten geuit, waaronder nek-, schouder- en rugklachten. [naam verzoeker] was werkzaam als schoonmaker van olietanks. Hij heeft zich na de aanrijding ziek gemeld en niet meer gewerkt. [naam verzoeker] is in de loop van de jaren door verschillende medisch specialisten onderzocht en behandeld.
2.4.
Sinds november 2015 is hij op verwijzing van de huisarts enige tijd onder behandeling geweest van een psychiater voor somberheid, slapeloosheid, stress en spanning. [naam verzoeker] meldt door zijn pijnklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen psychisch letsel te hebben opgelopen
.
2.5.
Met ingang van 5 februari 2016 heeft het UWV aan [naam verzoeker] op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2.6.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft [naam] in 2016 een neurologische expertise uitgevoerd. Daarbij zijn geen objectieve neurologische afwijkingen als gevolg van de aanrijding bij [naam verzoeker] vastgesteld.
2.7.
Allianz heeft in totaal (in ieder geval) € 8.500,- aan voorschotten op de schade van [naam verzoeker] voldaan en heeft € 11.688,97 aan buitengerechtelijke kosten van [naam verzoeker] vergoed.
- Het geschil
3.1.
[naam verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat de klachten van [naam verzoeker] in causaal verband staan met het ongeval van 15 juli 2013;
- één van de door [naam verzoeker] voorgedragen psychiaters te benoemen als onafhankelijke deskundige, op kosten van Allianz;
III. te bepalen dat Allianz binnen veertien dagen na de datum van de beschikking een aanvullend voorschot op de geleden schade voldoet van € 25.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
- te bepalen dat Allianz binnen veertien dagen na datum van de beschikking aan de advocaat van [naam verzoeker] voldoet een bedrag van € 10.060,42 als vergoeding voor de openstaande buitengerechtelijke kosten, althans een op dat bedrag te bepalen voorschot, een bedrag van € 7.500,- te vermeerderen met het griffierecht van € 304,- als te begroten bedrag van de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. [naam verzoeker] kampt als gevolg van de aanrijding met blijvend letsel. Uit de beschikbare medische informatie volgt, in samenhang met de arbeidsongeschiktheid aansluitend aan het ongeval en de afwezigheid van die klachten vóór het ongeval en de aard van het ongeval, dat tussen het ongeval en de klachten van [naam verzoeker] causaal verband bestaat. De bedrijfsarts, de verzekeringsarts en een expertisearts hebben forse beperkingen als gevolg van ongevalsgerelateerde klachten vastgesteld. Allen hebben gerapporteerd dat relevante pre-existente klachten of beperkingen niet aanwezig waren en dat [naam verzoeker] ten tijde van zijn dienstverband bij een detacheringsbedrijf voorafgaand aan het ongeval goed functioneerde. De klachten en beperkingen van [naam verzoeker] zijn reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven en zijn, gelet op het voorgaande, aan te merken als ongevalsgevolg. Voor wat betreft de psychische klachten van [naam verzoeker] geldt dat er nog geen psychiatrisch onderzoek is verricht. [naam verzoeker] is ervan overtuigd dat een dergelijk onderzoek de rechtbank en partijen meer zicht geven op zijn beperkingen. De verstrekte voorschotten dekken de door [naam verzoeker] geleden en nog te lijden schade niet dan wel onvoldoende. Op basis van een declaratie van zijn advocaat en van zijn vorige advocaat komt [naam verzoeker] aan buitengerechtelijke kosten een bedrag toe van € 1.968,54 (mr. De Jong) en € 4.855,13 (mr. Haulussy). Deze bedragen dient te worden vermeerderd met de na de indiening van het verzoekschrift gemaakte kosten van het deelgeschil.
3.3.
Allianz voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [naam verzoeker] .
3.4.
Allianz legt aan haar verweer, samengevat, het volgende ten grondslag.
[naam verzoeker] heeft onvoldoende gesteld voor toewijzing van de onder I verzochte verklaring van recht, omdat niet duidelijk is welke klachten hij in het verzoek bedoelt. Als de rechtbank de verzochte verklaring van recht al niet daarom afwijst, merkt Allianz op dat [naam verzoeker] het gestelde causaal verband niet heeft aangetoond. [naam verzoeker] moet aantonen dat de door hem gestelde klachten aanwezig zijn, dat deze klachten een gevolg zijn van de aanrijding, dat deze klachten tot beperkingen leiden, dat deze beperkingen op hun beurt weer leiden tot volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid, een huishoudelijke hulpbehoefte, verlies zelfwerkzaamheid, etc. Bij [naam verzoeker] zijn in de behandelend sector echter geen medisch objectiveerbare afwijkingen in relatie tot de aanrijding vastgesteld. [naam] heeft geen objectieve neurologische afwijkingen kunnen vaststellen die de door [naam verzoeker] gestelde klachten kunnen verklaren en er is geen sprake van een plausibel klachtenbeeld. De aard en omvang van de gestelde psychische klachten is onduidelijk. Er zijn voorts alternatieve oorzaken die de gestelde rugklachten kunnen verklaren en het bovendien onaannemelijk dat de gestelde blijvende rugklachten door de aanrijding zijn veroorzaakt, omdat sprake was van een zogenoemde ‘low-impact’ aanrijding’ waarbij de vrachtauto met een snelheid van maar 10 km/u op de stilstaande auto van [naam verzoeker] is gereden. Een deelgeschilprocedure leent zich niet voor benoeming van een nieuwe deskundige. Ook het verzoek onder I moet daarom worden afgewezen. Bovendien heeft [naam verzoeker] niet duidelijk gemaakt dat een onderzoek door een psychiater medisch geïndiceerd is. Ten slotte heeft [naam verzoeker] voor het verzochte aanvullend voorschot van € 25.000,- te weinig gesteld. Subsidiair wordt betwist dat [naam verzoeker] als gevolg van de aanrijding meer schade lijdt dan het bedrag van € 8.500,- dat hij reeds van Allianz betaald heeft gekregen. De gestelde buitengerechtelijke kosten voldoen niet aan de dubbele redelijkheidstoets en betwist wordt dat in het kader van de buitengerechtelijke schaderegeling nog voor een bedrag van € 7.500,- aan buitengerechtelijke kosten gemaakt zal worden. De gestelde kosten van het deelgeschil voldoen evenmin aan de dubbele redelijkheidstoets en dienen te worden gematigd.
- De beoordeling
4.1.
[naam verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.
4.2.
In deze zaak zijn partijen het oneens over de vraag of [naam verzoeker] als gevolg van de aanrijding klachten heeft ontwikkeld die tot de door hem gestelde beperkingen leiden. Een oordeel over het tussen partijen bestaande geschilpunt of de klachten van [naam verzoeker] in causaal verband staan tot de aanrijding, kan naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage leveren aan het weer op gang brengen van onderhandelingen tussen partijen die uiteindelijk in een vaststellingsovereenkomst kunnen resulteren. De zaak is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv.
primair verweer
4.3.
Allianz heeft met betrekking tot het verzoek onder I om voor recht te verklaren dat “de klachten” van [naam verzoeker] in causaal verband staan met de aanrijding van 15 juli 2013 primair als verweer aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is op welke klachten dit verzoek ziet en het reeds daarom moet worden afgewezen.
4.4.
De rechtbank volgt Allianz niet in dit primaire verweer. In het verweerschrift onder randnummer 5 wordt gesteld dat [naam verzoeker] na het ongeval “verschillende klachten” heeft geuit, waaronder rug- en nekklachten, alsmede tintelingen in de rechteronderarm. Daarnaast stelt [naam verzoeker] dat deze klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen bij [naam verzoeker] tevens tot psychisch letsel hebben geleid. Ook verderop in het verzoekschrift wordt melding gemaakt van “psychische klachten” van [naam verzoeker] .
4.5.
In samenhang met de door [naam verzoeker] overgelegde stukken is voldoende duidelijk dat [naam verzoeker] met zijn verzoek de rechtbank verzoekt vast te stellen dat de door hem na het ongeval geuite pijnklachten van aanvankelijk nek, schouder en rug, later overgaand in rugklachten met uitstralende pijn in de benen/linkerbeen, in causale relatie staan tot de aanrijding van 15 juli 2013. De rechtbank begrijpt het verzoek onder I aldus, dat het geen betrekking heeft op de door [naam verzoeker] gestelde psychische klachten, omdat voor de vaststelling daarvan, naar de rechtbank begrijpt, [naam verzoeker] nader onderzoek door een (onafhankelijke) psychiater nodig acht en daarom zijn verzoek onder II doet.
verzoek onder I: juridisch causale relatie tussen ongeval en klachten
4.6.
[naam verzoeker] legt met zijn verzoek onder I de vraag voor of zijn hiervoor bedoelde (rug)klachten als ongevalgerelateerd kunnen worden beschouwd. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv dient [naam verzoeker] het causaal verband tussen de aanrijding en die klachten te bewijzen. Met betrekking tot de vraag aan welke eisen het bewijs moet voldoen, wordt het volgende overwogen.
4.7.
Door Allianz is aangevoerd dat “geen medisch objectiveerbare afwijkingen” in relatie tot de aanrijding bij [naam verzoeker] zijn vastgesteld door de medici bij wie [naam verzoeker] zich onder behandeling heeft gesteld en die hem hebben onderzocht. Te dien aanzien geldt echter dat die vaststelling voor de (juridische) beoordeling van de schadevergoedingsvordering van [naam verzoeker] niet beslissend is. Het enkele ontbreken van ‘medisch objectiveerbare afwijkingen’ behoeft niet in de weg te staan aan de (juridische) bewijslevering van klachten/beperkingen en het causaal verband met het ongeval. De heersende rechtsopvatting is dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is ongevalgerelateerde beperkingen drie ‘deelvragen’ moeten worden onderscheiden, te weten: (1) of de klachten bestaan, (2) of er causaal verband bestaat met het ongeval, en (3) welke uit de ongevalgerelateerde klachten voortvloeiende beperkingen kunnen worden vastgesteld.
4.8.
Uit het arrest HR 8 juni 2001, NJ 2001/433 (Zwolsche Algemeene/De Greef) volgt dat voor de beantwoording van voornoemde vraag (1) beslissend is of sprake is van een plausibel – in de zin van een consistent, consequent en samenhangend – patroon van klachten. Voor de beoordeling van deelvraag (2) geldt dat ook medisch niet-objectiveerbaar of ‘substraatloos’ letsel in juridisch causale zin gerelateerd kan worden aan een ongeval en dat een dergelijk verband kan worden aangenomen als de desbetreffende klachten vóór het ongeval er bijvoorbeeld niet waren, die klachten op zich door dat ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
4.9.
[naam verzoeker] heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij klachten heeft die zijn ontstaan door het ongeval, het huisartsenjournaal, bezoekrapportages van de schaderegelaar van Allianz, adviezen en brieven van de medisch adviseur van Allianz, een rapport van arbeidsdeskundig onderzoek, een brief en beslissing van het UWV en adviezen van de medisch adviseur van de vorige belangenbehartigers overgelegd.
4.10.
Hoewel daarop door Allianz gewezen, heeft [naam verzoeker] echter niet overgelegd het expertiserapport van neuroloog [naam] van 27 januari 2017.
4.11.
Gezien de gemotiveerde betwisting van Allianz zijn de door [naam verzoeker] (wel) overgelegde stukken ontoereikend om het bestaan van causaal verband tussen deze klachten en het ongeval te kunnen vaststellen. Hoewel de rechtbank op grond van de overgelegde stukken wil aannemen dat [naam verzoeker] (lage)rugklachten heeft ontwikkeld na het ongeval – ook neuroloog [naam] lijkt daarvan, blijkens hetgeen de medisch adviseur van Allianz daarover heeft gerapporteerd, van uit te gaan -, heeft [naam verzoeker] onvoldoende onderbouwd dat hij vóór het ongeval geen vergelijkbare klachten had: [naam verzoeker] heeft (a) niet een volledig huisartsenjournaal overgelegd betrekking hebbend op een aantal jaren vóór het ongeval noch een verklaring gegeven waarom hij daaromtrent geen nadere informatie in het geding kon brengen en (b) ook niet de verzuimhistorie van de arbodienst in het geding gebracht, terwijl Allianz op het ontbreken van die stukken reeds in haar verweerschrift heeft gewezen.
4.12.
Ook wreekt zich dat [naam verzoeker] niet de rapportage van [naam] heeft overgelegd noch (andere) deskundigenrapportage waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rugklachten van [naam verzoeker] door een aanrijding als waarvan hier sprake is geweest, kunnen zijn veroorzaakt en dat een andere verklaring voor de klachten niet aanwezig is. Als de neuroloog [naam] zich hierover niet heeft uitgelaten of niet heeft kunnen uitlaten, zal een andere deskundige kunnen worden verzocht daarover te rapporteren (vergelijk bijvoorbeeld Hof Arnhem-Leeuwarden 28 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:749).
4.13.
[naam verzoeker] bestrijdt niet dat, zoals Allianz aanvoert, rugklachten veelvuldig voorkomen zonder dat er sprake is van een trauma, dat stress een risicofactor is voor het ontstaan van rugklachten, dat bij [naam verzoeker] sprake was van stress op het werk en dat ook de gezondheid van twee van zijn zoons de nodige stress moet hebben meegebracht en dat bij [naam verzoeker] sprake was van slijtage aan zijn rug. Zonder een oordeel van een onafhankelijke arts daarover valt deze door Allianz aangevoerde alternatieve oorzaken voor de rugklachten niet uit te sluiten.
4.14.
Hierbij komt nog dat Allianz betwist dat aannemelijk is dat de gestelde blijvende rugklachten door de aanrijding zijn veroorzaakt omdat sprake zou zijn van een ‘low-impact’ aanrijding, omdat haar verzekerde met een snelheid van 10 km/u tegen de achterzijde van de auto van [naam verzoeker] zou zijn aangereden. De op [naam verzoeker] rustende bewijslast brengt mee dat hij niet kan volstaan met de betwisting van die geringe snelheid en bewijs dient te leveren van de door hem gestelde hogere snelheid van (naar schatting) 50 km per uur. Dat bewijs is (nog) niet door [naam verzoeker] geleverd.
4.15.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat ook als ervan wordt uitgegaan dat [naam verzoeker] de door hem gestelde rugklachten heeft, op basis van de overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat die klachten in causaal verband staat tot de aanrijding, nu op basis van die stukken niet is vast te stellen of [naam verzoeker] de klachten voor het ongeval niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
4.16.
Voor (uitgebreide) bewijslevering dienaangaande bestaat binnen de deelgeschilprocedure geen ruimte. Het verzoek om het causaal verband tussen de klachten van [naam verzoeker] en de aanrijding van 15 juli 2013 vast te stellen, zal daarom worden afgewezen.
verzoek onder II: psychiatrische rapportage
4.17.
Het verzoek van [naam verzoeker] om één van de door hem voorgedragen psychiaters als onafhankelijk deskundige te benoemen is geen verzoek dat voor toewijzing in het kader van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade in aanmerking komt, en zal daarom ook worden afgewezen.
4.18.
Er bestaat voor de behandeling van een dergelijk verzoek een passend procesrechtelijk instrument in de vorm van het voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 lid 1 Rv. Ten overvloede merkt de rechtbank op, dat nu er wel vanuit kan worden gegaan dat [naam verzoeker] klachten heeft, maar het causaal verband tussen de klachten van [naam verzoeker] en het ongeval niet vaststaat, een deskundigenonderzoek door een psychiater wellicht prematuur zal zijn.
verzoek onder III: voorschot
4.19.
Voor toewijzing van een nader voorschot op de door [naam verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade dient voldoende aannemelijk te zijn dat de bodemrechter in de hoofdzaak tot het oordeel zal komen dat causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het ongeval en dat de omvang van de daaraan toe te rekenen schade de reeds door Allianz verstrekte voorschotten te boven gaat. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen mede te worden betrokken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van het voorschot.
4.20.
Omdat de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt om het causaal verband tussen de aanrijding en de rugklachten van [naam verzoeker] vast te stellen, bestaat geen duidelijkheid over de omvang van de aan de aanrijding toe te rekenen schade die [naam verzoeker] geleden heeft als gevolg van de functionele beperkingen die [naam verzoeker] door die klachten heeft moeten ondervinden. Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of en welke beperkingen [naam verzoeker] door zijn rugklachten heeft ondervonden, ligt het overigens in de rede om – als duidelijkheid is verkregen over de vraag of de klachten in juridische zin aan de aanrijding kunnen worden toegerekend – (vervolgens) onderzoek te laten verrichten door een verzekeringsarts en, in voorkomend geval, een arbeidsdeskundige (zie ook uitspraak van deze rechtbank van 18 juni 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4859, overweging 4.13).
4.21.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank nu niet kan vaststellen dat [naam verzoeker] een vorderingsrecht heeft dat de al verstrekte voorschotten van in totaal € 8.500,- overstijgt. Het verzoek tot bevoorschotting op de letselschade wordt daarom afgewezen. Ten overvloede wordt overwogen dat [naam verzoeker] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Immers, [naam verzoeker] heeft nagelaten te stellen waaruit zijn schade bestaat en op welke feiten hij dat baseert. De beginselen van een goede procesorde brengen mee dat [naam verzoeker] van de rechtbank en de wederpartij niet mag verlangen dat zij die informatie uit de overgelegde producties destilleren.
verzoek onder IV: buitengerechtelijke kosten
4.22.
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een advocaat van zijn keuze (ook wanneer die niet op toevoegingsbasis optreedt). Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Dit vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de dubbele redelijkheidstoets wordt de omvang van de schade als één van de in aanmerking te nemen aspecten meegewogen.
4.23.
Voor de verzochte vermeerdering van te vergoeden gemaakte buitengerechtelijke kosten met € 7.500,- is geen plaats nu daarvoor geen rechtsgrond is gesteld of gebleken.
4.24.
Van de door [naam verzoeker] gestelde openstaande buitengerechtelijke kosten betreft een bedrag van € 1.968,54 een openstaande declaratie van mr. De Jong, de vorige belangenbehartiger van [naam verzoeker] . Deze kosten komen niet voor vergoeding op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking. Immers, uit de overgelegde specificatie kan niet worden opgemaakt waarop de werkzaamheden van mr. De Jong zagen, zodat – zoals Allianz aanvoert – niet kan worden vastgesteld dat die werkzaamheden in redelijkheid zijn verricht. Dit klemt te meer nu [naam verzoeker] niet bestrijdt dat mr. De Jong zijn vierde belangenbehartiger was en door het veelvuldig overnemen van het dossier door opvolgende raadslieden dubbele kosten zijn gemaakt, die niet voor rekening van Allianz behoren te komen.
4.25.
Uit de stellingen van [naam verzoeker] valt niet op te maken of de openstaande kosten van mr. Haulussy ook zien op werkzaamheden die los staan van het deelgeschil. Voor zover dat het geval is zijn die kosten niet toewijsbaar omdat, zoals Allianz aanvoert, bij gebrek aan een specificatie van die werkzaamheden niet kan worden vastgesteld dat ze in redelijkheid zijn verricht. De beginselen van een goede procesorde brengen mee dat [naam verzoeker] die specificatie uiterlijk bij zijn schriftelijke reactie op het verweerschrift in het geding diende te brengen en dat hij er niet van mocht uitgaan dat hem nog gelegenheid daarvoor zou worden geboden. Het door [naam verzoeker] bij die schriftelijke reactie gedane aanbod om een nadere specificatie in het geding te brengen nadat Allianz had gereageerd, wordt daarom gepasseerd.
kosten deelgeschilprocedure
4.26.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. De laatste situatie is echter niet aan de orde.
4.27.
Volgens opgave van [naam verzoeker] hanteert mr. Haulussy een uurtarief van € 250,- te vermeerderen met 7% kantoorkosten en btw. Allianz bestrijdt de redelijkheid van dit uurtarief voor zover dat het bedrag van € 200,- per uur overschrijdt. Ook bestrijdt zij dat naast het te hanteren uurtarief een opslag van 7% aan kantoorkosten redelijk is.
4.28.
Niet gebleken is dat mr. Haulussy gespecialiseerd is op het gebied van letselschade. Het gehanteerde uurtarief van € 250,- komt naar het oordeel van de rechtbank daarom bovenmatig voor en zal worden gematigd tot het door Allianz als redelijk erkende tarief van € 200,- per uur. Dit uurtarief wordt niet gematigd door de kantoorkosten buiten beschouwing te laten, zoals Allianz heeft betoogd. Dat het hanteren daarvan een achterhaald systeem is, neemt niet weg dat [naam verzoeker] en zijn advocaat kennelijk de afspraak hebben gemaakt om op het uurtarief een verhoging van 7% toe te passen. Het uurtarief inclusief kantoorkosten komt daarmee op € 214,- exclusief btw.
4.29.
Als ervan wordt uitgegaan dat gestelde openstaande kosten van mr. Haulussy volledig betrekking hebben op het deelgeschil volgt uit de stellingen van [naam verzoeker] dat mr. Haulussy tot aan de indiening van het verzoekschrift 15 uren aan het deelgeschil heeft besteed. Hoewel deze tijdsbesteding niet nader is gespecificeerd komt deze tijdsbesteding, gelet op de omvang en complexiteit van de zaak redelijk voor.
4.30.
De vanaf de indiening van het verzoekschrift door mr. Haulussy aan het deelgeschil bestede tijd is niet opgegeven. Bij gebrek daaraan wordt die tijd begroot op de naar het oordeel van de rechtbank zonder twijfel in redelijkheid daaraan te besteden tijd van 4 uren.
4.31.
De gemaakte kosten komen daarmee op (19 uren x € 214,- = € 4.066,- + 21 %= ) € 4.919,86 inclusief btw, te vermeerderen met het door [naam verzoeker] betaalde griffierecht van € 304,00.
4.32.
Het vorenstaande leidt tot begroting van de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van [naam verzoeker] op € 5.223,86 in totaal. Nu de aansprakelijkheid van Allianz voor het ongeval is vastgesteld zal overeenkomstig het niet afzonderlijk bestreden verzoek van [naam verzoeker] worden bepaald dat Allianz deze kosten aan de advocaat van [naam verzoeker] dient te voldoen.
- De beslissing
De rechtbank
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv aan de zijde van [naam verzoeker] op € 5.223,86 en bepaalt dat Allianz binnen veertien dagen na de uitspraak van deze beschikking dit bedrag dient te voldoen aan de advocaat van [naam verzoeker] ;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst de verzoeken van [naam verzoeker] voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.E. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2020.
3255/2515/3152