Rb, deelgeschil: whiplashklachten vastgesteld (want reëel en niet ingebeeld) en ongevalsgevolg (want voordien niet aanwezig); pre-existentie

Samenvatting:

De rechtbank overweegt dat whiplashklachten moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat een anatomisch substraat ontbreekt. Enige objectivering is echter wel mogelijk; daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn. (vervolg)

Vervolg samenvatting:

Dat benadeelde voor het ongeval al klachten had die (wellicht ook) kunnen leiden tot onder meer nek- en hoofdpijn (hyperventilatie en stress) doet aan het voorgaande niet af. Uitgangspunt is dat verzekeraar benadeelde dient te nemen zoals hij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zich onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. De rechtbank is van oordeel dat (nader) onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige in de rede ligt.

Kosten deelgeschil: € 5.858,60, uurtarief: € 240,- .  

Opm PIV:

zie met name r.o 15 en 19 

Volledige uitspraak:

LJN: BX9800, Rechtbank Rotterdam , 406822 / HA RK 12-606

Datum uitspraak: 10-10-2012

Datum publicatie: 10-10-2012

Rechtsgebied: Civiel overig

Soort procedure:

Eerste aanleg – enkelvoudig

Inhoudsindicatie: Letselschade; deelgeschil; bestaan van klachten; causaal verband tussen klachten en ongeval

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

 

Uitspraak

 

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rekestnummer: 406822 / HA RK 12-606

Beschikking van 10 oktober 2012

in de zaak van

[verzoeker],

wonende te Eindhoven,

verzoeker,

advocaat mr. C.W.H.M. Uitdehaag te Veldhoven,

tegen

de naamloze vennootschap

LONDON VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

verweerster,

advocaat mr. K.M. Volker te Amsterdam.

Partijen zullen hierna [verzoeker] en London genoemd worden.

1.  De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  het op 6 augustus 2012 binnengekomen verzoekschrift, met producties;

  het verweerschrift, met producties;

  het faxbericht van 21 september 2012 van mr. Uitdehaag, met bijlagen;

  de mondelinge behandeling ter zitting van 26 september 2012.

2.  De vaststaande feiten

2.1.  Aan [verzoeker] is op 29 oktober 2007 een verkeersongeval overkomen. Daarbij is de bestuurder van een bij London verzekerde auto achterop de voor een verkeerslicht stilstaande auto van [verzoeker] gereden (hierna: het ongeval).

 

2.2.  Aansluitend aan het ongeval is [verzoeker] vanwege onder meer pijnklachten aan de nek en het hoofd met een ambulance vervoerd naar het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven, alwaar hij drie dagen opgenomen is geweest.

 

2.3.  Naast nek- en hoofdpijnklachten ondervindt [verzoeker] sinds het ongeval ook pijnklachten aan de linkerarm, geheugenklachten, concentratiestoornissen, woordvindingsproblemen en visusklachten aan het linkeroog.

 

2.4.  London heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. In dat kader heeft zij een bedrag van in totaal € 1.000,00 (incl. BTW) aan voertuigschade aan [verzoeker] vergoed, alsmede een bedrag van in totaal € 9.750,00 aan voorschotten onder algemene titel aan [verzoeker] betaald.

 

2.5.  Op verzoek van partijen heeft dr. [per[persoon 1] (hierna: [persoon 1]), neuroloog, op 15 april 2010 een rapport uitgebracht over [verzoeker], dat – voor zover van belang – het volgende inhoudt:

 

“I.2  Huidige klachten

Betrokkene blijft een constante stekende pijn in het achterhoofd en de nekstreek langs de wervelkolom houden, links meer dan rechts uitgesproken. Deze pijnklachten nemen toe bij belasting van de nek of armspieren en door deze pijn kan betrokkene zijn hoofd niet zo goed naar links en rechts draaien. Hij heeft soms het idee dat de kracht in de linkerarm verminderd is en ondervindt dan tintelingen in de linkerarm, diffuus gelokaliseerd. (…) Betrokkene ziet redelijk goed met zijn linkeroog, hij is weer goed gekeurd voor het vrachtwagenrijbewijs, wel vertelt hij dat wanneer de pijn in de nek toeneemt, hij met zijn linkeroog waziger gaat zien. (…) Naast bovenstaande klachten vertelt echtgenote van betrokkene dat betrokkene na het ongeval erg vergeetachtig is geworden. Vaak weet hij niet meer wat ze net tegen hem heeft verteld. Daarnaast blijft hij moeite houden om goed uit zijn woorden te komen tijdens gesprekken.

 

I.3  Medische voorgeschiedenis

In het verleden heeft betrokkene geen noemenswaardige nek- of hoofdpijnklachten gehad of uitval dan wel werkverzuim in dit kader. (…)

 

Conclusie

Betrokkene heeft gezien de aard van het ongeval op mijn vakgebied een acceleratie-deceleratie trauma van de cervicale wervelkolom ondergaan met een overrekkingsletsel van de weke delen structuren van de halswervelkolom. De huidige nekklachten van betrokkene zoals weergegeven in de huidige anamnese en de aanvullende correspondentie, passen bij een whiplash associated disorder graad I. Ik heb tijdens mijn onderzoek geen aanwijzingen voor een cervicale myelopathie, plexus brachialisletsel, cervicaal radiculair syndroom dan wel perifeer zenuwletsel of een andere neurologische aandoening waarmee de overige klachten en verschijnselen van betrokkene, zoals het pupilverschil met wazig zien links, maar ook cognitieve klachten en fatische stoornissen, neurologisch te verklaren zijn in relatie tot het ongeval. De behandelend neuroloog beschrijft in eerste instantie bij onderzoek van betrokkene een pathologisch VZR rechts en wijdere linkerpupil met ptosis links terwijl tevens licht fatische (bij het huidige onderzoek niet degelijk geobjectiveerde) klachten worden genoemd. Deze combinatie zou verklaard kunnen worden door een grote hemisferale laesie links met inklemmingsverschijnselen, echter betrokkene heeft hier geen enkele verdere kliniek van vertoond. Voor een laesie in het mesenchephalon links als verklaring voor deze bevindingen ontbraken bij betrokkene eveneens vele andere verschijnselen van hersenstam uitval, die hierbij te verwachten zijn. Bovendien heeft aanvullende diagnostiek in de vorm van MRI onderzoek eveneens geen enkele aanwijzing voor structurele intracerebrale afwijkingen aangetoond, nog afgezien van het feit dat ook het trauma niet van die aard is geweest dat ernstige intracerebrale (hersen-

 stam-)pathologie te verwachten is. Ten aanzien van de door betrokkene ervaren cognitieve klachten is eveneens op te merken dat er geen traumatische schedelhersentrauma van dien aard is geweest dat op grond van cerebrale schade een dergelijke klacht is te verwachten (wederom afgezien van het gegeven dat er geen aanwijzingen voor structurele schade op de MRI is aangetoond).

 Om aard en ernst van de cognitieve stoornissen een spraakstoornissen te bepalen, is derhalve neuropsychologisch onderzoek gewenst.

 

V.  Beantwoording van uw vragen (…)

1c.  Hoe luidt de diagnose binnen uw vakgebied?

Betrokkene heeft op mijn vakgebied een acceleratie-deceleratietrauma van de cervicale wervelkolom ondergaan met nu nekklachten passend bij een whiplash associated disorder graad I.

 2a.  Welke zijn de huidige klachten en verschijnselen op uw vakgebied?

Ik heb neurologisch geen afwijkingen bij betrokkene kunnen vaststellen, behoudens een subjectief verminderde sensibiliteit in het V.2 en V.3 gebied links met intacte corneareflex alsmede een pupilverschil waarbij de linkerpupil iets groter is dan de rechterpupil maar wel goed op licht reageert zodat de n. oculomotorius intact is. Met name zijn er geen aanwijzingen voor een cervicale myelpathie, radiculopathie dan wel plexus brachialisletsel of perifeer zenuwletsel. Eveneens zijn er zowel klinisch als radiologisch geen aanwijzingen voor een laesie van de hersenstam ten gevolge van het ongeval (…).

 2b.  bestonden deze klachten en/of verschijnselen al voor het ongeval?

Voor zover mij bekend had betrokkene voor het ongeval geen neurologische antecedenten behoudens in het verre verleden (1992) spanningshoofdpijn en atypische migraine. Een pupilverschil werd in het verleden nooit beschreven.

 2c.  Hebben andere factoren c.q. prae-existente ziekten of aandoeningen hierop invloed?

   Niet van toepassing.

2d.  Zouden de huidige klachten en/of verschijnselen ook op enig moment ontstaan zijn als betrokkene het ongeval niet was overkomen?

   Neen.

2e.  Welke klachten en/of verschijnselen kunnen op medische gronden als ongevalsgevolg beschouwd worden?

 Op mijn vakgebied kan ik, behoudens een subjectief sensibiliteitsverschil ten nadele van de linker V.2 en V.3 regio en een pupilverschil ten nadele van links, geen afwijkingen vaststellen. Deze bevindingen veroorzaken echter geen klachten. Derhalve kan ik de door betrokkene aangegeven klachten neurologisch niet verklaren. (…)

 4a.  Wilt u de mate van functiestoornis op uw vakgebied, die veroorzaakt is door het ongeval, uitdrukken in een percentage van arm/been/mens, ongeacht enig beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene voor het ongeval? Wilt u hierbij uitgaan van de AMA-guide 5e editie, aangevuld met de NVvN-richtlijnen.

 Op grond van de huidige richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan er bij een WAD graad I niet gesproken worden van percentage neurologische functiestoornis. De gevoelsstoornissen in het gelaat zijn eveneens niet van dien aard dat hieraan een percentage functiestoornissen kan worden ontleend. Ik heb op mijn vakgebied geen verklaring voor het pupilverschil bij betrokkene en derhalve kan er ook wat dit betreft niet gesproken worden van een percentage functieverlies op neurologisch terrein. Voor deze laatste aandoening dient een oogheelkundige expertise plaats te vinden. (…)

 5b.  Kunnen deze door betrokkene aangegeven beperkingen verklaard worden op grond van uw onderzoeksresultaten, voor zover die ongevalsgevolg zijn?

 Zoals reeds opgemerkt kan ik bij betrokkene geen aanwijzingen vinden voor een cervicale myelopathie, cervicaal radiculair syndroom dan wel plexus brachialisletsel of neurologische aandoeningen anderszins waardoor zijn nekklachten verklaard kunnen worden.

 

Eveneens heb ik geen aanwijzingen voor een traumatisch schedelhersenletsel op grond waarvan de door betrokkene ondervonden cognitieve klachten en fatische stoornissen van sensibiliteit in het gelaat en het pupilverschil ten nadele van links op mijn vakgebied. Derhalve kan er neurologisch niet gesproken worden van neurologisch bepaalde afwijkingen. (…)

 7.  Acht u een ander onderzoek buiten uw vakgebied geïndiceerd? Zo ja, welk vakgebied?

 Voor een nadere analyse van de pupilstoornissen en de mate van functiestoornissen alsmede de eventuele beperkingen die hieruit voortvloeien is oogheelkundig onderzoek gewenst. Betrokkene ondervindt voorts fatische stoornissen en cognitieve stoornissen waarvoor ik op mijn vakgebied geen verklaring kan leveren. Om aard en ernst van deze afwijking nader vast te stellen, kan neuropsychologisch onderzoek overwogen worden.”

 

3.  Het geschil

3.1.  Het verzoek, zoals weergegeven in het verzoekschrift, luidt – verkort en zakelijk samengevat – om:

 1.  te bepalen dat de door [verzoeker] aan [persoon 1] gepresenteerde klachten het gevolg zijn van het ongeval;

 2.  de medewerking van London te gelasten aan een onderzoek door een verzekeringsarts;

 3.  de medewerking van London te gelasten aan een onderzoek door een arbeidsdeskundige;

 4.  de vraagstelling aan deze verzekeringsarts en arbeidsdeskundige vast te stellen;

 zulks onder begroting van en veroordeling van London in de kosten van het onderhavige geschil.

 

3.2.  London voert verweer, dat strekt tot afwijzing van het verzoek.

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.

 

4.  De beoordeling

4.1.  [verzoeker] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In genoemd artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade

 

4.2.  Het verzoek, zoals dat ter zitting is toegelicht, strekt er -in essentie en primair- toe te bepalen dat de gestelde klachten aan het ongeval moeten worden toegerekend. Aan het verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat hij sedert en ten gevolge van het ongeval lijdt aan -kort gezegd- whiplashklachten, zich uitend in (onder meer) hoofdpijn, nekpijn, geheugenverlies en concentratiestoornissen, met als gevolg dat hij wordt beperkt in (onder meer) het uitoefenen van zijn beroepsmogelijkheden. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat op grond van de overgelegde medische informatie, in het bijzonder het rapport van [persoon 1], de door hem gestelde klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval voldoende zijn aangetoond.

 4.3.  London betwist het bestaan van de door [verzoeker] gestelde klachten alsmede enig causaal verband tussen deze klachten en het ongeval. In dat verband stelt London (onder meer) dat [persoon 1] niet een erkend ziektebeeld heeft kunnen vaststellen, dat uit de overgelegde medische informatie valt af te leiden dat [verzoeker] vóór het ongeval al klachten had (hyperventilatie en stress) die op zichzelf kunnen leiden tot hoofdpijn, nekpijn, geheugenverlies en concentratiestoornissen en dat [verzoeker] door het ongeval geen beperkingen ondervindt.

 

4.4.  In de eerste plaats dient, gezien de betwisting van London op dit punt, te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank overweegt als volgt.

 

4.5.  Gezien het doel van de deelgeschilprocedure, te weten het bevorderen van de buitengerechtelijke onderhandelingen in het kader van de afhandeling van letsel- en overlijdensschade, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

 

4.6.  Zoals overwogen strekt het verzoek er -in essentie en primair- toe een oordeel te geven over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval. Naar ter zitting van de zijde van [verzoeker] desgevraagd is toegelicht, is het [verzoeker] in de onderhavige procedure in eerste instantie niet te doen om benoeming van een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige te bewerkstelligen teneinde de beperkingen en in het verlengde daarvan de (omvang van de) schade vast te stellen. [verzoeker] onderkent dat, als het louter om zulke benoemingen gaat, het vragen van een voorlopig deskundigenbericht de aangewezen route is.

 

4.7.  Partijen zijn het erover eens dat neuropsychologische of psychiatrische of (nieuwe) neurologische onderzoeken niet nodig zijn. Op grond daarvan en zoals uit het hierna volgende zal blijken, is nader (medisch) onderzoek of nadere bewijslevering niet noodzakelijk voor het nemen van een beslissing op het verzoek betreffende het causaal verband. Daarbij komt dat partijen ter zitting desgevraagd te kennen hebben gegeven dat zij verwachten dat, nadat een beslissing over het causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval is gegeven, en dus nadat duidelijk is wat op dit punt tussen partijen rechtens heeft te gelden, zij de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Daarmee is het belang van [verzoeker] gegeven. Dit alles afgewogen tegen de investering in tijd, geld en moeite, bestaat er geen grond om het verzoek van [verzoeker] op voorhand af te wijzen.

 

4.8.  De vraag of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dient naar het oordeel van de rechtbank, gezien het voorgaande, bevestigend te worden beantwoord. Aldus komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

 

4.9.  Ter beoordeling ligt voor de vraag of de gestelde klachten in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. Ter zitting is van de zijde van [verzoeker] desgevraagd verklaard dat het hierbij gaat om de klachten zoals gepresenteerd aan en neergelegd in het rapport van [persoon 1]. Het verzoek heeft dan ook betrekking op de hiervoor onder 2.5. weergegeven klachten. Echter, om een beslissing op het door [verzoeker] voorgelegde verzoek betreffende het causaal verband te kunnen nemen, dient eerst te worden beoordeeld of de gestelde klachten bestaan. De rechtbank overweegt als volgt.

 

4.10.  Het verweer van London, dat erop neerkomt dat de gestelde klachten niet bestaan omdat zij niet door middel van reguliere onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de betreffende beroepsgroep vastgestelde richtlijnen als passend in een erkend ziektebeeld kunnen worden vastgesteld, gaat niet op. Immers, juridisch gezien is voor het bewijs van het bestaan van gezondheidsklachten (die naar hun aard subjectief zijn), zoals in het navolgende nader zal worden toegelicht, niet noodzakelijk dat bij het slachtoffer op basis van de geldende standaarden een erkend ziektebeeld wordt vastgesteld.

 

4.11.  De rechtbank zal, nu partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen in gezamenlijk overleg hebben besloten tot een neurologische expertise, waarbij beide partijen zich hebben kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen, en -naar ter zitting is gebleken- voldoende invulling is gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor en partijen ook thans aan de deskundigheid van [persoon 1] niet twijfelen, terwijl deze expertise in het kader van het causaliteitsdebat tussen partijen was gevraagd, het rapport van [persoon 1] als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat het rapport van [persoon 1] voldoet aan de daaraan te stellen eisen en er ook overigens tegen dit rapport geen bezwaren zijn geuit.

 

4.12.  De rechtbank stelt op basis van het rapport van [persoon 1] vast dat de door [verzoeker] gepresenteerde klachten gekwalificeerd dienen te worden als -kort gezegd- whiplashklachten. Inherent aan dergelijke klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt.

 

4.13.  Enige objectivering van de -subjectieve- klachten is echter wel mogelijk en ook vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat hij tracht de situatie ernstiger te doen overkomen dan deze is. Anders dan London meent bestaat op dit punt bestendige jurisprudentie in deze zin.

 Nu het aan de rechter is om het causaal verband tussen een onrechtmatige daad en de volgens het slachtoffer van die onrechtmatige daad daaruit voortvloeiende schade vast te stellen en, volgens het slachtoffer -in casu [verzoeker]-, de klachten leiden tot beperkingen die weer leiden tot materiële schade in de vorm van verlies aan verdienvermogen komt het aan op het rechterlijk oordeel (en niet op een medische diagnose).

 

4.14.  Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [verzoeker] diverse (medische) stukken in het geding gebracht. Deze stukken bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van gezondheidsklachten in vorenbedoelde zin.

 Het gaat daarbij om de door [verzoeker] genoemde nek- en hoofdpijn, pijnklachten aan de linkerarm, geheugenklachten, concentratiestoornissen, woordvindingsproblemen en visusklachten aan het linkeroog. [verzoeker] heeft deze klachten in de periode na het ongeval steeds benoemd in de contacten met zijn (para)medisch behandelaars en hij heeft diverse behandelingen ondergaan gericht op het verminderen van deze door hem ervaren klachten. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een consistent, consequent en samenhangend patroon van “whiplashachtige” klachten. Verder kan uit de medische gegevens worden afgeleid dat de hiervoor genoemde klachten sinds het ongeval onafgebroken hebben voortgeduurd. Ter zitting heeft [verzoeker] gesteld dat hij sinds het ongeval te maken heeft met (onder meer) beperkingen in zijn werk, terwijl voorheen nooit van belemmeringen sprake is geweest.

 

4.15.  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat [verzoeker] een kop-staart-botsing is overkomen en dat juist een dergelijk ongeval tot het ontstaan van whiplashklachten kan leiden, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] het bestaan van zijn klachten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor het oordeel dat de klachten niet reëel zijn of zijn ingebeeld, voorgewend of overdreven bestaan onvoldoende aanknopingspunten. De omstandigheid dat [verzoeker] relatief kort na het ongeval zijn oude werkzaamheden heeft hervat wijst juist in de richting dat daarvan geen sprake is.

 

4.16.  De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van de vraag of de klachten van [verzoeker] door het ongeval zijn veroorzaakt. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om medisch moeilijk objectiveerbare klachten, aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de klachten (waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de situatie zonder ongeval) in de gegeven omstandigheden geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Dit betekent dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet aanwezig hoeft te zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn.

 

4.17.  Uit de overgelegde medische informatie volgt dat de klachten van [verzoeker] zijn aangevangen meteen na het ongeval, dat zij sedertdien steeds in meerdere of mindere mate aanwezig zijn geweest en nog immer voort duurden ten tijde van de expertise van [persoon 1]. De beschikbare medische gegevens bevatten geen enkele aanwijzing dat [verzoeker] in het verleden vergelijkbare problemen met zijn gezondheid heeft ondervonden. Hyperventilatie en (andere effecten van) stress komen niet veel voor in de medische historie van [verzoeker] en leiden ook niet typisch tot dit soort klachten. In het medisch dossier zijn evenmin aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat [verzoeker], indien het ongeval hem niet was overkomen, de hiervoor genoemde gezondheidsklachten ook zou hebben ontwikkeld. [persoon 1] heeft de hem hierover gestelde vraag 2d met “neen” beantwoord.

 

4.18.  De stelling van London dat de klachten van [verzoeker] niet aan het ongeval zijn toe te rekenen, volgt de rechtbank dus niet. Zij overweegt hiertoe naast het voorgaande als volgt. Zoals hiervoor reeds is overwogen, hoeft voor het aannemen van een (juridisch) causaal verband geen specifieke, medisch aantoonbare verklaring aanwezig te zijn. Gelet hierop acht de rechtbank -anders dan London- de conclusie van [persoon 1] dat voor de klachten van [verzoeker] geen neurologische verklaring bestaat niet van doorslaggevende betekenis.

 

4.19.  Dat [verzoeker], zoals London heeft gesteld en [verzoeker] niet heeft weersproken, voor het ongeval al klachten had die (wellicht ook) kunnen leiden tot onder meer nek- en hoofdpijn (hyperventilatie en stress) doet aan het voorgaande niet af. Immers, voor juridische causaliteit is niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente klachten en/of de persoonlijkheidstructuur van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Uitgangspunt is dat London [verzoeker] dient te nemen zoals hij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie tot ontwikkeling of het in stand houden van bepaalde klachten. Dit is slechts anders in geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer zich van zijn kant, mede in aanmerking genomen zijn persoonlijkheidsstructuur, onvoldoende inspant om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. Hetgeen onder 4.15. is gesteld geldt ook hier.

 

4.20.  Gezien het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat de klachten zoals verwoord in het rapport van [persoon 1] het gevolg zijn van het hem overkomen ongeval, toewijzen.

 

4.21.  De rechtbank is – met partijen – van oordeel dat (nader) onderzoek door een verzekeringsarts en – in voorkomend geval – een arbeidsdeskundige in de rede ligt. Uit het bestaan van klachten volgt immers niet zonder meer het bestaan van beperkingen, terwijl van beperkingen voorts niet zonder meer gezegd kan worden dat zij leiden tot schade in de zin van verlies aan verdienvermogen, zoals hier kennelijk volgens [verzoeker] aan de orde. Het verzoek van [verzoeker] London te veroordelen haar medewerking aan zulke onderzoeken te verlenen zal dan ook in zoverre worden toegewezen.

 

4.22.  Het verzoek de vraagstelling aan genoemde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige vast te stellen zal evenwel worden afgewezen. Niet valt in te zien waarom partijen daarover, en over de namen van de aan te zoeken deskundigen, niet samen afspraken zouden kunnen maken, nu zij beide worden bijgestaan door advocaten en medisch adviseurs en tussen partijen reeds in goed onderling overleg een deskundigenrapport tot stand is gekomen. Indien dat op problemen stuit is het vragen een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 194 Rv e.v. de aangewezen weg.

 

4.23.  Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.

 

4.24.  Bij faxbericht van 21 september 2012 heeft mr. Uitdehaag een urenstaat overgelegd, waaruit blijkt dat in totaal 18,5 uren aan de zaak zijn besteed. In de urenstaat is voldoende gespecificeerd hoeveel tijd aan welke verrichtingen is besteed. Uit de urenstaat kan de rechtbank niet afleiden dat aan de zaak onevenredig veel tijd is besteed. Er is een uurtarief gehanteerd van EUR 255,00 (exclusief kantoorkosten en exclusief BTW). Voor wat betreft het uurtarief acht de rechtbank, gelet op de complexiteit van de zaak en de ervaring en het specialisme van de advocaat, een uurtarief van EUR 255,00 in het kader van dit deelgeschil niet redelijk. Zij zal een uurtarief van EUR 240,00 in aanmerking nemen.

 De rechtbank begroot de kosten mitsdien op EUR 5.600,60 (18,5 x EUR 240,00 vermeerderd met 6% kantoorkosten en vermeerderd met 19% BTW), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van EUR 258,00, in totaal dus EUR 5.858,60.

 

4.25.  Nu London aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal zij in de hiervoor genoemde kosten worden veroordeeld.

 

5.  De beslissing

De rechtbank

5.1.  Bepaalt dat de klachten van [verzoeker] zoals verwoord in het rapport van [persoon 1] het gevolg zijn van het hem op 29 oktober 2007 overkomen ongeval.

 

5.2.  Gelast London haar medewerking te verlenen aan een onderzoek door een verzekeringsarts en, in voorkomend geval, een arbeidsdeskundige.

 

5.3.  Begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op EUR 5.858,60.

5.4.  Veroordeelt London tot betaling aan [verzoeker] van de kosten van deze procedure, welke zijn begroot op € 5.858,60.

 

5.5.  Wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.?

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey