Rechtbank: Aansprakelijk na groepsmishandeling

Samenvatting:

Op 19 april 2022 reed eiser op zijn scooter. Terwijl hij stond te wachten voor het stoplicht is hij door drie personen (gedaagden) aangevallen. De bewezenverklaring uit het strafvonnis leidt er toe dat, behoudens tegenbewijs, vaststaat dat gedaagden openlijk geweld hebben gepleegd tegen eiser, dat zij eiser hebben mishandeld en dat deze mishandeling lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Gedaagden hebben de bewezenverklaring in de strafvonnissen niet betwist. Daarmee staat vast dat zij onrechtmatig hebben gehandeld. Naast de eigen onrechtmatige daad is ook sprake van groepsaansprakelijkheid. In totaal wijst de rechtbank een bedrag van € 1.517,40 aan (aanvullende) schadevergoeding toe.

ECLI:NL:RBAMS:2023:6765

Instantie Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak 20-10-2023
Datum publicatie 15-11-2023
Zaaknummer 10336524 \ CV EXPL 23-2271 en 10336497 / CV EXPL 23-2270
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken

Inhoudsindicatie

Eerste aanleg – enkelvoudig

Gevoegde zaken. Aansprakelijkheid, onrechtmatige daad (6:162 BW) en groepsaansprakelijkheid (6:166 BW) vanwege mishandeling na strafrechtelijke veroordeling (art 161 Rv strafvonnis). Materiële schade en immateriële schade (smartengeld)

Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

1.          RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

In de zaak met zaak- en rolnummer: 10336524 / CV EXPL 23-2271 (hierna: 10336524) en de zaak met zaak- en rolnummer: 10336497 / CV EXPL 23-2270 (hierna: 10336497) Vonnis van 20 oktober 2023

in de zaak van 10336524:

[eiser] , wonende te [woonplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. M. Ketting,

tegen

[gedaagde in 10336524] , wonende te [woonplaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde in 10336524] , gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg,

en in de zaak van 10336497:

[eiser] , wonende te [woonplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. M. Ketting,

tegen

[gedaagde in 10336497] , wonende te [woonplaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde in 10336497] , gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg.

1.1.      1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

in de zaak 10336524:

  • de dagvaarding van 18 januari 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord van 18 april 2023, met producties,
  • het tussenvonnis van 2 mei 2023, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verkorte proces-verbaal en de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 7 juli 2023, met de daarin genoemde stukken,
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 11 juli 2023 dat de voortzetting van de mondelinge behandeling plaats zal vinden op 18 september 2023,
  • het e-mailbericht van mr. Ketting van 5 augustus 2023 met twee nadere producties,
  • het e-mailbericht van mr. Ketting van 2 september 2023, met nadere producties,
  • de voortzetting mondelinge behandeling van 18 september 2023, waarvan door de griffieraantekeningen zijn gemaakt. in de zaak 10336497:
  • de dagvaarding van 23 januari 2023, met producties,
  • het tegen [gedaagde in 10336497] verleende verstek,
  • het verkorte proces-verbaal en de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 7 juli 2023, waar mr. Langeweg zich heeft gesteld voor [gedaagde in 10336497] en daarmee het verstek heeft gezuiverd, en met de in het proces-verbaal genoemde stukken,
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 11 juli 2023 dat de mondelinge behandeling plaats zalvinden op 18 september 2023,
  • de conclusie van antwoord van 4 augustus 2023, met producties,
  • het e-mailbericht van mr. Ketting van 5 augustus 2023 met twee nadere producties,
  • het e-mailbericht van mr. Ketting van 2 september 2023, met nadere producties,
  • de mondelinge behandeling van 18 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Op 7 juli 2023 zijn beide zaken gevoegd. Na de (voortzetting) mondelinge behandeling van 18 september 2023 is een datum voor vonnis bepaald.

1.2.      2 De feiten

2.1. Op 19 april 2022 rijdt [eiser] op zijn scooter door [woonplaats 1] . Terwijl hij stond te wachten voor het stoplicht is hij door drie personen aangevallen. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] waren twee van deze drie personen.

2.2. In een proces-verbaal van de politie staat over de gebeurtenissen op 19 april 2022 aan de hand van camerabeelden:

2.3. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] zijn, ieder in een apart strafvonnis van 26 juli 2022, veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen [eiser] . De inhoud van beide vonnissen is hetzelfde als het gaat om de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen. Hierna wordt volstaan met een weergave van de inhoud van het vonnis tegen [gedaagde in 10336524] (het vonnis tegen [gedaagde in 10336497] bevat dezelfde of soortgelijke overwegingen). In het vonnis tegen [gedaagde in 10336524] staat:

“(…)

1.3.      2. Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan

  1. primair het samen met anderen plegen van een poging tot doodslag, subsidiair een poging tot zware mishandeling van [eiser] door hem onder andere tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen;
  2. openlijke geweldpleging door [eiser] onder andere tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen, waarbij die [eiser] letsel heeft opgelopen:
  3. diefstal in verenging van diverse goederen, toebehorende aan [eiser] .(…)

(a)        3.1. Vrijspraak feiten 1 primair en 3

(…) Daarnaast kan de diefstal op basis van het dossier niet worden bewezen. De ketting en Airpods zijn op de plaats van de vechtpartij teruggevonden. Niet kan worden vastgesteld dat deze goederen zijn weggenomen. Ten aanzien van de telefoon, het hoesje en daarin het rijbewijs kan niet worden vastgesteld door wie deze goederen zijn weggenomen en of verdachte daar enige bijdrage aan heeft geleverd, al dan niet in de vorm van medeplegen.

3.2. Bewijsoverwegingen feiten 1 subsidiair en 2

(…)

1.4.      Vaststelling van de feiten

De rechtbank stelt op basis van het dossier, de waarneming van de camerabeelden ter terechtzitting en de verklaringen van verdachte [ [gedaagde in 10336524] ] het volgende vast. Verdachte en medeverdachten rijden op 19 april 2022 in een zwarte Renault Clio door [woonplaats

1] als zij aangever [eiser] op zijn scooter zien rijden. Medeverdachte [gedaagde in 10336497]

stapt samen met een onbekend gebleven persoon uit de auto en rent richting aangever. [gedaagde in 10336497] en de onbekende derde slaan met hun vuisten meermalen tegen het hoofd en lichaam van aangever. Nadat verdachte [ [gedaagde in 10336524] ] de auto tot stilstand heeft gebracht, komt ook hij aangerend en valt aangever [eiser] aan. Vervolgens probeert aangever aan de verdachten te ontkomen, maar wordt door verdachte [ [gedaagde in 10336524] ] naar de grond gebracht. Aangever komt ten val en terwijl hij op de grond ligt, schoppen verdachte [ [gedaagde in 10336524] ] en de onbekende derde meerdere keren met kracht tegen zijn (boven)lichaam. De onbekende derde deelt dan ook meerdere vuistslagen uit aan aangever, die dan nog steeds op de grond ligt. [gedaagde in 10336497] slaat hem vervolgens met een tas. De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden en de verklaringen van de getuigen vast dat er met kracht geslagen en geschopt is. De verklaring van verdachte [ [gedaagde in 10336524] ] dat hij niet met kracht heeft geschopt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk.

Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat tegen het hoofd van aangever is geschopt. Op grond van de beschrijving van de camerabeelden in het dossier en de waarneming van de camerabeelden ter terechtzitting kan de rechtbank weliswaar vaststellen dat verdachte in de richting van het hoofd heeft geschopt, maar niet dat het hoofd daadwerkelijk is geraakt. Ook past het letsel aan het hoofd van aangever niet bij het (meermaals) met kracht schoppen tegen het hoofd.

(…)

(b)        4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

ten aanzien van feit 1 subsidiair:

op 19 april 2022 te [woonplaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [eiser] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn mededaders meermalen met kracht langdurig tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [eiser] met geschoeide voet hebben geschopt en/of met gebalde vuist hebben gestompt, terwijl voornoemde [eiser] al dan niet op de grond lag. terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 2:

op 19 april 2022 te [woonplaats 1] openlijk, te weten op de openbare weg (Keizer Karelplein), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [eiser] , door met zijn mededaders meermalen met kracht langdurig tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [eiser] met geschoeide voet te schoppen en/of met gebalde vuist te stompen, terwijl voornoemde [eiser] al dan niet op de grond lag.

(…)”

2.4. Verder zijn [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] in de strafvonnissen veroordeeld tot het betalen van een materiële schadevergoeding aan [eiser] van € 1.585,35 voor verschillende posten. De strafrechter heeft [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in door hem gevorderde schadevergoeding voor enkele andere posten, namelijk zijn vorderingen voor de scooter (€ 940,80), zilveren ketting (€ 280,00), Bitcoin-wallet (€ 587,20) en rijbewijs (€ 41,60), omdat deze kosten onvoldoende waren onderbouwd. Aan immateriële schadevergoeding is in de strafvonnissen aan [eiser] een vergoeding van € 1.000,- toegekend ‘op grond van de door de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebrachte omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegewezen’.

(c)         3 Het geschil

3.1. [eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

  1. te bepalen dat [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] ten gevolge van voornoemd onrechtmatig handelen heeft geleden zoals hierna gevorderd;
  2. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] te veroordelen tot betaling van €6.672,89 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.339,42 vanaf 15 december 2022; III. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] te veroordelen in de proceskosten.
    • [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat zowel [gedaagde in 10336524] als [gedaagde in 10336497] aansprakelijk is op grond van een eigen onrechtmatige daad, omdat [eiser] schade heeft geleden door het geweld dat zowel [gedaagde in 10336524] als [gedaagde in 10336497] tegen [eiser] heeft toegepast. Daarnaast is ook sprake van groepsaansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (BW).

Op basis van de veroordeling in het strafvonnis staat de onrechtmatigheid van de gedragingen van [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] vast. [eiser] stelt dat hij meer schade heeft geleden dan de schadevergoeding die de strafrechter heeft toegewezen.

  • [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] voeren verweer. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

[gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] erkennen dat uit het strafvonnis volgt dat de onrechtmatige daad in beginsel vaststaat en dat hun aansprakelijkheid voor hun eigen gedragingen daardoor gegeven is. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] betwisten echter dat sprake is van groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW). Daarom zijn zij niet aansprakelijk zijn voor het handelen van de ander. Daarnaast betwisten [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] de verschuldigdheid en de hoogte van de verschillende schadeposten.

  • Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

1.5.      Eigen onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW)

4.1. Op grond van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, in een civiele procedure dwingend bewijs op van dat feit. De bewezenverklaring uit de twee strafvonnissen (zie 2.3) leidt er dus toe dat, behoudens tegenbewijs door [gedaagde in 10336524] en of [gedaagde in 10336497] , vaststaat dat [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] openlijk geweld hebben gepleegd tegen [eiser] , dat zij [eiser] hebben mishandeld en dat deze mishandeling lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.

4.2. Op basis van het strafvonnis stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde in 10336497] samen met een (onbekende) mededader uit de auto is gestapt waarvan [gedaagde in 10336524] de

bestuurder was. Kort gezegd hebben [gedaagde in 10336497] en de onbekende mededader met hun vuisten meerdere malen tegen het lichaam en het hoofd van [eiser] geslagen. De onbekende mededader heeft [eiser] ook geschopt en [gedaagde in 10336497] heeft [eiser] met een tas geslagen. [gedaagde in 10336524] heeft, nadat hij de auto tot stilstand had gebracht en eveneens was uitgestapt, [eiser] ook aangevallen. [gedaagde in 10336524] heeft [eiser] naar de grond gebracht, geschopt en geslagen.

4.3. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] hebben de bewezenverklaring in de strafvonnissen niet betwist. Daarmee staat vast dat zij onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [eiser] . [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] hebben verder geen concreet verweer tegen het onrechtmatig handelen gevoerd. Zij hebben alleen aangevoerd dat er over en weer nog veel meer speelt tussen beide partijen (en hun families) en dat [eiser] niet alleen slachtoffer is. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij een aandeel in enig conflict heeft.

Wat er mogelijk vooraf is gegaan aan het gebeurde op 19 april 2022 en of [eiser] daar enig aandeel in heeft gehad, kan niet worden meegenomen in dit vonnis, omdat de kantonrechter hierover niets kan vaststellen. [gedaagde in 10336497] en [gedaagde in 10336524] hebben hun standpunt hierover niet onderbouwd met feitelijke gegevens die steun kunnen bieden aan dat standpunt.

Op basis van de hiervoor onder 4.2 genoemde feitelijke gedragingen van [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] staat daarom voor beiden vast dat zij – vanwege het geweld dat zij jegens [eiser] hebben toegepast – ieder onrechtmatig hebben gehandeld (artikel 6:162 BW).

1.6.      Groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW)

4.4. Naast de eigen onrechtmatige daad is ook sprake van groepsaansprakelijkheid. Dat betekent dat [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] niet alleen aansprakelijk zijn voor hun eigen handelen (artikel 6:162 BW) maar ook voor het handelen van de ander en dat van de onbekende mededader (artikel 6:166 BW). Zij hebben namelijk alle drie fysiek geweld gebruikt tegen [eiser] . Dat niet kan worden vastgesteld door wiens toedoen precies welke schade is toegebracht, is in dit geval niet van belang. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] hebben deelgenomen aan gedragingen in groepsverband waarvan de kans op het toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van die deelname. Zij hebben elk een actieve bijdrage geleverd aan de onrechtmatige gedragingen in groepsverband.

Het verweer van [gedaagde in 10336524] lijkt te zijn dat hij niet voor het geheel aansprakelijk is, omdat het ook mogelijk is dat bepaalde spullen al kapot zijn gegaan toen hij nog in de auto zat. Dit verweer gaat echter niet op. [gedaagde in 10336524] is als bestuurder op enig moment gestopt met de auto en zelf ook uitgestapt. Hij is zich toen ook meteen met de aanval op [eiser] gaan bemoeien. Hij heeft daarbij actief opgetreden en gehandeld. Dit is allemaal in een zeer kort tijdsbestek gebeurd. [gedaagde in 10336524] is hierdoor ook verantwoordelijk geworden voor het geheel. [gedaagde in 10336524] heeft er namelijk bewust voor gekozen om zich te mengen in de aanval op [eiser] , terwijl hij zich hiervan ook had kunnen distantiëren. Dit laatste heeft hij niet gedaan.

1.7.      Schadeposten

4.5. Nu vaststaat dat [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] beiden aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser] als gevolg van het op 19 april 2022 gepleegde onrechtmatige handelen dienen de afzonderlijke door [eiser] gevorderde schadeposten te worden beoordeeld.

1.8.      Schadepost: scooter

4.6. In het proces-verbaal van de politie (onder 2.2) staat (kort samengevat) dat op de stills van de videobeelden is te zien dat de scooter op de grond valt nádat [gedaagde in 10336497] en de (onbekende) mededader [eiser] te lijf gingen. Daardoor is voldoende aannemelijk dat de scooter

van [eiser] is gevallen door de aanval van [gedaagde in 10336497] en de mededader.

4.7. De schade aan de scooter is omschreven in een door [eiser] overgelegd schaderapport van een scooterbedrijf. De aard van de daarin genoemde beschadigingen zijn passend bij de val van de scooter, zodat ervan uit kan worden gegaan dat die beschadigingen het gevolg zijn van het onrechtmatig handelen op 19 april 2022.

4.8. Uitgangspunt bij de begroting van de schade is dat [eiser] in de toestand wordt gebracht zonder dat de onrechtmatige gedraging zou hebben plaatsgevonden. [eiser] wil de scooter laten repareren en heeft ter onderbouwing van de kosten daarvan het schaderapport van het scooterbedrijf overgelegd. In beginsel kunnen reparatiekosten voor vergoeding in aanmerking komen. Reparatie is echter alleen verantwoord als de kosten van de reparatie lager zijn dan de door de beschadiging opgetreden waardevermindering. Met andere woorden, als de reparatiekosten hoger zijn dan de resterende dagwaarde, worden niet de reparatiekosten vergoed, maar de dagwaarde, na aftrek van de restwaarde. [eiser] had in de strafzaak aangegeven dat de dagwaarde van de scooter € 940,80 was, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Daarnaast heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat de scooter zo erg beschadigd is door de val als gevolg van de aanval op 19 april 2022 dat deze geen restwaarde meer heeft vanwege de vele benodigde reparaties. Daarom zal alleen de dagwaarde van € 940,80 worden toegewezen. Het meerdere wordt afgewezen, omdat de reparatiekosten hoger zijn dan de dagwaarde.

1.9.      Schadepost: ketting

4.9. [eiser] heeft gesteld dat zijn ketting kapot is gegaan tijdens de aanval op 19 april 2022. Hij onderbouwt dit met de foto van de kapotte ketting in het zakje van de politie. Dit wordt gebruikt voor spullen die de politie vindt op de plaats delict.

[gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] betwisten dat de ketting door hun toedoen kapot is gegaan, ook omdat zij zijn vrijgesproken van diefstal. In het strafvonnis staat echter dat kan worden vastgesteld dat de ketting kapot is gegaan door het bewezenverklaarde. Dat de politie de kapotte ketting heeft teruggevonden op de plaats delict, maakt voldoende aannemelijk dat de ketting kapot is gegaan door de gedragingen van [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] .

4.10. [eiser] vordert de kosten van een vergelijkbare nieuwe ketting ter hoogte van € 35,-. [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] voeren als verweer dat de reparatiekosten moeten worden gevorderd in plaats van de kosten van een nieuwe ketting. In dit geval neemt de kantonrechter aan dat de reparatiekosten van de in drie stukken gebroken ketting niet goedkoper zouden zijn geweest dan de nieuwwaarde. Daarom wordt het bedrag van € 35,- voor de ketting toegewezen.

1.10.   Schadepost: Bitcoin-wallet

4.11. [eiser] stelt dat hij door toedoen van het onrechtmatig handelen van [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] geen toegang meer heeft tot zijn Bitcoin-wallet en hij vordert daarom vergoeding van de waarde van zijn Wallet. [eiser] stelt namelijk dat het wachtwoord van zijn Bitcoin-wallet alleen op zijn telefoon stond en dat hij zijn telefoon kwijt is geraakt bij de aanval op 19 april 2022.

4.12. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat hij op 19 april

2022 beschikte over een Bitcoin-wallet met de waarde van het door hem gevorderde bedrag (€ 587,20). Voor zover op basis van de overschrijvingen van [eiser] uit de periode van begin 2021 kan worden vastgesteld dat die door hem zijn gedaan voor een ‘cryptocurrency’, kan niet worden vastgesteld dat [eiser] die Wallet met de cryptocurrency nog had op 19 april 2022 én kan evenmin worden vastgesteld dat die Wallet op 19 april 2022 de door hem gestelde waarde had. De omstandigheid dat [eiser] die waarde niet kan onderbouwen, omdat hij ervoor heeft gekozen het wachtwoord voor de Wallet uitsluitend op zijn telefoon te bewaren, komt voor zijn rekening en risico. De vordering tot vergoeding van deze schadepost wordt dus afgewezen.

1.11.   Schadepost: rijbewijs

4.13. De kantonrechter vindt voldoende aannemelijk dat [eiser] zijn rijbewijs kwijt is geraakt door de aanval op 19 april 2022 en dus door de gedragingen van [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] . Het feit dat [eiser] een half jaar heeft gewacht om een nieuw rijbewijs aan te vragen, is verklaarbaar door zijn toelichting dat hij het rijbewijs een tijdje niet nodig had. Het bewijs van de aanvraag en betaling van het nieuwe rijbewijs zijn voldoende voor de onderbouwing van deze schadepost en daarom zal het bedrag van € 41,60 worden toegewezen.

1.12.   Immateriële schade (smartengeld)

4.14. In de strafzaak is € 1.000 aan immateriële schadevergoeding aan [eiser] toegekend. [eiser] vordert in deze procedure een extra bedrag van € 3.000 aan immateriële schadevergoeding. Hij stelt hiertoe dat de breuk van zijn neus en zijn psychische toestand, waaronder de behandelingen voor PTSS, niet (voldoende) zijn meegenomen in de beoordeling in de strafzaak.

4.15. De kantonrechter overweegt als volgt. [eiser] heeft fysiek letsel opgelopen, waaronder verschillende kwetsuren, kneuzingen en een gebroken neus. De neus wordt mogelijk ook nog geopereerd. De psychische klachten van [eiser] zijn ook voldoende komen vast te staan. Ten tijde van het strafvonnis van 26 juli 2022 was nog onvoldoende duidelijk wat de psychische klachten van [eiser] inhielden, behalve dat al wel bekend was dat hij onder meer last had van angstklachten, slaapproblemen en concentratieproblemen. [eiser] heeft zich echter daarna gemeld bij een psycholoog en heeft vervolgens EMDR-therapie ondergaan. Daardoor kan in ieder geval worden vastgesteld dat sprake was zodanige psychische klachten dat daarvoor behandeling nodig was met EMDR-therapie.

4.16. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] zowel lichamelijk letsel als psychisch letsel heeft ondervonden als gevolg van de gedragingen van [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] . De kantonrechter acht in dit geval een smartengeldvergoeding van € 1.500,passend, mede gelet op De Letselschade Richtlijn Licht Letsel1 en vergelijkbare jurisprudentie. Aangezien in de strafzaak € 1.000,- is toegewezen, is in aanvulling daarop in deze procedure een bedrag van € 500,- toewijsbaar. Het meerdere wordt afgewezen.

1.13.   Slotsom en kosten

4.17. In totaal zal een bedrag van € 1.517,40 aan (aanvullende) schadevergoeding worden toegewezen. [eiser] heeft wettelijke rente hierover gevorderd vanaf 19 april 2022. De verschuldigdheid daarvan is niet betwist, zodat de wettelijke rente vanaf die datum zal worden toegewezen.

4.18. De gevorderde verklaring voor recht (zie 3.1 onder I) zal worden afgewezen, omdat [eiser] niet heeft onderbouwd wat zijn belang is bij toewijzing van die vordering nu een concreet bedrag aan schadevergoeding wordt toegewezen.

4.19. [gedaagde in 10336497] en [gedaagde in 10336524] hebben grotendeels ongelijk gekregen en zij zullen daarom in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Bij de begroting van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten houdt de kantonrechter er rekening mee dat [eiser] met één dagvaarding (en dus met het starten van één procedure) had kunnen volstaan. Zonder dat daar een goede reden voor is, zijn echter twee afzonderlijke zaken aangebracht. De daaruit voortvloeiende extra kosten moeten als onnodig gemaakt voor rekening van [eiser]

worden gelaten. Dat betekent dat slechts de kosten van één dagvaarding, eenmaal griffierecht en bij het salaris gemachtigde alleen de kosten voor het opstellen van één dagvaarding en de aanwezigheid bij één mondelinge behandeling voor vergoeding in aanmerking komen. Het salaris gemachtigde wordt gebaseerd op het forfaitaire tarief dat past bij de hoogte van de toewijsbare schadevergoeding.

Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van [eiser] daarom als volgt vastgesteld:

– kosten van de dagvaarding 130,67  
– griffierecht 86,00  
– salaris gemachtigde 398,00 (2,00 punten × € 199,00)
Totaal 614,67  

4.20. De door [eiser] betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, waarvan [eiser] afzonderlijk betaling heeft gevorderd, wordt geacht in het toe te wijzen bedrag aan proceskosten te zijn begrepen, zodat deze post niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt.

4.21. Hierna in ‘de beslissing’ staat verder welk bedrag [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] moeten betalen aan nakosten. Dit is een standaard bedrag dat altijd wordt toegewezen aan de (grotendeels) in het gelijk gestelde partij (in dit geval: [eiser] ), als vergoeding voor kosten van de gemachtigde en eventuele betekeningskosten die hij nog maakt na het wijzen van dit vonnis.

(d)        5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. veroordeelt [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.517,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 19 april 2022 tot de dag van volledige betaling,

5.2. veroordeelt [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 614,67,

5.3. veroordeelt [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de kosten van betekening van dit vonnis als [gedaagde in 10336524] en [gedaagde in 10336497] niet binnen veertien dagen aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, 5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey