Rechtbank: Werkgever heeft onvoldoende aan haar zorgplicht voldaan om de gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten bij werknemer te voorkomen

Samenvatting:

De rechtbank concludeert na deskundigenbericht en twee tussenvonnissen dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade van de werknemer als gevolg van zijn RSI-klachten. Gezien de aangeboren beperking van de werknemer (die bij de werkgever bekend was), zijn voornamelijk beeldschermwerk en de inrichting van zijn werkplek, was er een verhoogd risico op het ontwikkelen van RSI-klachten.

De rechtbank stelt zodoende vast dat de werkomstandigheden de oorzaak waren van deze klachten en dat de werkgever onvoldoende heeft voldaan aan haar zorgplicht. Werkgever had specifieke maatregelen moeten nemen om RSI-klachten bij de werknemer te voorkomen, in plaats van de getroffen algemene maatregelen die voor alle medewerkers golden. De werkgever is aldus aansprakelijk voor schade van de werknemer als gevolg van zijn RSI-klachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 8692477 UC EXPL 20-6102 MS/1270

Vonnis van 8 maart 2023

inzake

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder ook te noemen [eiser] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. J.G. Keizer,

tegen:

de besloten vennootschap

[gedaagde] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen [gedaagde] ,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. M.W.J. Ariëns.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure na het tussenvonnis van 22 december 2021 blijkt uit:

– de eindrapportage van 17 maart 2022 van dr. B. Sorgdrager ;

– de akte uitlaten na deskundigenbericht van [eiser] ;

– de antwoordakte na deskundigenbericht van [gedaagde] ;

– de akte uitlaten productie van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2Het deskundigenbericht

2.1.

Het deskundigenbericht, dat onder verantwoordelijkheid van dr. B. Sorgdrager (bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige, hierna: Sorgdrager ) is opgesteld, bevat een deelrapportage met bevindingen van Sorgdrager op basis van anamnese en dossiergegevens, een deelrapportage van prof. dr. M.F. Reneman (fysiotherapeut en bewegingswetenschapper, hierna: Reneman ) en een deelrapportage van mevrouw M. Hofman (gezondheidszorgpsycholoog, hierna: Hofman ).

2.2.

Reneman concludeert in zijn deelrapportage fysiotherapie ten opzichte van de door [eiser] ervaren pijn:

“Pijn: ik ben het met de neuroloog eens dat deze een ‘aspecifiek’ karakter heeft. Het heeft kenmerken van nociplastische pijn en centrale sensitisatie. Wanneer ik met een biopsychosociale bril naar het ontstaan en persisteren van de klachten kijk, acht ik de kans aanwezig dat er op alle 3 domeinen factoren mee hebben gespeeld of nog aanwezig zijn: hoge fysieke belasting gebaseerd op werkhoeveelheid en functioneel één handigheid, en mogelijk ook door gekozen strategie (precisie over snelheid), hoge ervaren werkdruk en stress, ervaren onrecht, deconditionering als gevolg van fysieke inactiviteit.”

2.3.

Hofman concludeert in haar deelrapportage psychologie:

“Een 59-jarige man met RSI/KANS-klachten aan rechterhand, -arm en -schouder sinds 2015. Vanuit de psychologische analyse bezien heb ik geen aanvullingen op de al eerder gerapporteerde persoonlijke stijl en kenmerken van de heer door Indigo en De Psychotherapiepraktijk. Gekeken vanuit het biopsychosociale model lijken er op alle drie de domeinen factoren te spelen die invloed hebben op het ontstaan en persisteren van de klachten, waarop op psychosociaal vlak ervaren onrecht, hoge ervaren werkdruk, (dreigend) ontslag en conflict met werkgever, perfectionisme en vasthoudendheid een rol kunnen hebben dan wel hebben gehad.”

2.4.

Sorgdrager schrijft in het onderdeel ‘Overwegingen en beantwoorden vraag’ onder meer het volgende.

“Conform de methodiek van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten passen we de zes stappen systematiek toe.

Stap 1: gestelde diagnose is aspecifieke klachten bovenste extremiteit (nekschouderarm)

Stap 2: beeldschermwerk is een risicofactor volgens registratierichtlijn D022 (www.beroepsziekten.nl)

Stap 3: de intensiteit van de blootstelling overschrijdt de maximaal aanvaarde normen bij beeldschermwerk, namelijk langdurige statische belasting en het tijdcriterium.

Stap 4: vanwege EFA syndroom beenskeletafwijking en linkerarm/hand: voor rechterarm bestaat er hierdoor een individuele kwetsbaarheid. Bovendien zijn er persoonskenmerken die extra risico vormen op overbelasting. De werkgebonden psychosociale belasting, namelijk de ervaren externe druk, is bijdragend.

Stap 5: het afwegen van de risicofactoren in het werk en de individuele kwetsbaarheid leidt tot de conclusie dat de klachten zijn ontwikkeld door een risicovolle werkhouding, onvoldoende doseren van taken, activiteiten en pauzes en negatief beïnvloed door externe druk met intensivering van taken.

Stap 6: interventie is gericht geweest op onder meer revalidatie (verbeteren functioneren, reductie psychische klachten en na de ziekmelding ergonomische adviezen ter preventie.”

Beantwoording vragen

(…)

  1. Kunt u uit de medische informatie uit de behandelende sector en van betrokkene opmaken wanneer de klachten van betrokkene precies zijn begonnen?

Antwoord: Ja. Met de kanttekening dat we het vermoeden hebben dat de heer de lichaamssignalen aanvankelijk heeft genegeerd. In de documentatie (huisartsenjournaal, brief neuroloog en revalidatiearts) staan al eerder dan 2015 klachten van de rechterarm. In 2012 de bursitis olecrani, 2014 hoge bloeddruk en beginnende pijnklachten rechterarm. De heer heeft de werkgebonden van de klachten in april 2015 als zodanig herkend.

(…)

  1. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 2h)

Overbelasting syndroom bij functioneel eenhandige

(…)

  1. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?

Antwoord: aanpassingsstoornis: de heer heeft een aangeboren afwijking waardoor hij extra aandacht moet hebben voor een ontspannen werkhouding, voldoende rustmomenten. In zijn voorgeschiedenis tot aan 2014-2015 heeft de heer dat vrijwel probleemloos kunnen doen. Bij de toegenomen druk kon hij zijn aangeboren beperking niet meer compenseren en zijn geleidelijk de klachten opgetreden.

  1. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?

Antwoord: De mentale belastbaarheid van de heer is beperkt blijkend uit spanningsgerelateerde klachten (zie deelrapportages), maar niet in die mate voor een percentage invaliditeit volgens de tabellen 14-8 en 14-9. De beperkingen lopen van een afstand heb ik niet betrokken bij de berekening van invaliditeitspercentage. De beperkingen aan de bovenste extremiteit leiden tot een invaliditeitspercentage van 24-42%. Op een schaal van 0-4 is de ernst 3. De linkerhand is niet functioneel, maar kan wel enige steun geven. Referentie tabellen 15-29 en 15-35. Geschatte invaliditeit voor de hele persoon is 16-29%.

  1. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Antwoord: Zie voor toelichting de deelrapportages. Voor het persoonlijk functioneren zien we momenteel geen beperkingen. De psychische mogelijkheden: de heer heeft behoefte aan duidelijkheid en structuur in zijn werk; hij heeft laten zien hoge verantwoordelijkheid aan te kunnen. Omgaan met druk is lastig gebleken in 2013-2015, deze druk schatten we in als buitensporig; normale druk is geen aandachtspunt. Concentratievermogen lijkt ons niet beperkt, concentratie vragend werk zal in een ongestoorde omgeving moeten plaatsvinden. Hier past wel een kanttekening aangezien pijnklachten gaan optreden wanneer de heer zijn rechterarm gedurende langere tijd gaat gebruiken. Deze pijnklachten zijn dan belemmerend voor het concentratievermogen. De heer reageert met stress reactie op ervaren onrecht en conflictueuze situatie zoals in de beschreven werksituatie; hoe de heer nu reageert om dergelijke situaties hebben we niet kunnen beoordelen. Lichamelijk functioneren: de heer kan beperkte afstanden lopen en staan (maximaal 15-30 minuten); zitten is geen beperking. Tillen, dragen van lichte lasten is mogelijk aangezien de linker arm wel enige steun kan geven. Verder is de linkerarm niet functioneel. Ergonomie moet zijn aangepast op zittende werkhouding.

  1. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de klachten mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied gestelde diagnose?

Antwoord: Spanning is een instandhoudende factor. Indien de heer meer ontspannen is, zullen bijvoorbeeld beeldschermtaken langer kunnen worden volgehouden. de pijnklachten verbeteren en wellicht de situatie van vóór 2013 kunnen bereiken.

(…)

  1. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?

Antwoord: wellicht na afronding juridische procedure en het ervaren onrecht afneemt. De ervaring leert dat letselschadeprocedures gepaard gaan met extra spanning en daardoor moeite met de noodzakelijke ontspanning.

(…)

  1. Hoe luidt uw commentaar op het medisch advies van [naam 2] van [onderneming] van 2 april 2021?

Antwoord: het medisch advies is opgebouwd vanuit de beschikbare documentatie. Haar conclusies volgen uit de bestaande richtlijnen van aandoeningen aan de bovenste ledematen. Haar overwegingen en conclusies komen overeen met die van ons. (…)

(…)

  1. In de hypothetische situatie zonder werkzaamheden bij [gedaagde]

(…)

Vragen:

  1. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als betrokkene niet de werkzaamheden bij [gedaagde] zou hebben verricht? Kunt u aangeven welke werkzaamheden met name zouden hebben geleid tot of bijgedragen aan de thans bestaande klachten? Zijn er ook alternatieve oorzaken aan te wijzen, en zo ja, welke? Wilt u daarbij ingaan op de in 5.5 genoemde alternatieve oorzaken, namelijk problemen in de privésfeer en pre-existente klachten? Indien sprake is van een combinatie van oorzaken, kunt u dan een percentage noemen waarin de oorzaken hebben geleid tot de klachten?

Antwoord: De heer zal de bij [gedaagde] opgetreden klachten ook in een andere werksituatie hebben opgelopen indien de werksituatie zou zijn gekenmerkt door een vergelijkbare expositie aan beeldschermwerk, veel druk, onvoldoende rustmomenten en door de werkhouding een onvoldoende ontspannen nek-schouderregio. Een ontspannen werkhouding heeft naast ergonomische principes ook te maken met de functioneel eenhandigheid, zijn perfectionisme, en mogelijk beperkte copingmechanismen en de stressgevoeligheid (onrecht, conflictsituaties). Percentages van oorzakelijke en bijdragende factoren zijn moeilijk te geven. Er is een blijvende beperking, namelijk de eenhandigheid. Doordat het beeldschermwerk in een periode onder hoge druk met ontoereikende ergonomie is verricht zijn pijnklachten opgetreden, die nu optreden als langer durend beeldschermwerk wordt verricht (zie de deelrapportages). De heer heeft jarenlang zonder hoge druk normaal kunnen functioneren ook met het vergelijkbare beeldschermwerk.”

3De reactie van partijen op het deskundigenbericht

de reactie van [eiser]

3.1.

stelt zich op het standpunt dat uit het deskundigenrapport volgt dat de aspecifieke klachten van de bovenste extremiteit (nek, armen, schouders en (uitstraling naar) handen en vingers), ofwel het overbelasting syndroom is ontstaan als gevolg van de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden bij [gedaagde] moest verrichten. Hij stelt dat hij hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gezondheidsklachten zijn ontstaan door en in en tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] , zodat [gedaagde] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW voor de uit die gezondheidsklachten voortvloeiende schade aansprakelijk is, tenzij [gedaagde] kan bewijzen dat zij aan haar uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende zorgplicht heeft voldaan. Volgens [eiser] kan [gedaagde] dit laatste niet bewijzen en moet zijn vordering daarom worden toegewezen. Hij wijst erop dat tussen partijen vaststaat dat 90% van zijn werkzaamheden uit beeldschermwerk bestond. In het tussenvonnis van 30 juni 2021 is al vastgesteld dat tot april 2015 zijn stoel niet goed stond afgesteld, zijn bureaublad niet op de goede hoogte stond, hij scheef voor zijn bureau zat, Workpace niet werd gebruikt en hij een gewone – in plaats van een aangepaste – muis gebruikte. Hieruit blijkt volgens [eiser] dat [gedaagde] heeft nagelaten om diverse maatregelen te nemen die gericht zijn op het voorkomen van het ontstaan van zijn gezondheidsklachten. [eiser] stelt dat er in rechte ook van kan worden uitgegaan dat vóór zijn ziekmelding sprake was van toenemende werkdruk. Hij stelt dat hij zijn stelling dat hij ook thuis moest overwerken voldoende heeft onderbouwd, maar dat uit de beantwoording door de deskundige op de aanvullende vragen van [gedaagde] volgt dat het overwerken op zichzelf niet de klachten heeft doen veroorzaken, maar dat hiervoor de gespannen (werk)houding en ervaren werkdruk (hoofd)verantwoordelijk waren.

de reactie van [gedaagde]

3.2.

wijst erop dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 30 juni 2021 heeft bepaald dat, daar waar partijen verschillende standpunten innemen over de werkomstandigheden, de deskundige deze (beide) standpunten in zijn beoordeling dient te betrekken. Volgens [gedaagde] heeft Sorgdrager dit niet gedaan en is hij aan wezenlijke twistpunten tussen partijen over de werkomstandigheden voorbij gegaan. Sorgdrager gaat er in zijn deskundigenbericht van uit dat sprake was van veel overwerk of toenemende werkdruk, maar dit is tussen partijen in geschil. Ook is in geschil op welke wijze [eiser] zijn werkzaamheden uitvoerde. [gedaagde] wijst erop dat vaststaat dat [eiser] tussen de middag meestal minstens een half uur pauze nam. Zij stelt verder dat in de tussenvonnissen is vastgesteld dat [eiser] dagelijks ruime pauzemomenten nam, zodat er voldoende rustmomenten waren. De wijze waarop hij zijn werk kon doen bood voldoende ruimte voor een ontspannen werkhouding. De mening van Sorgdrager dat de werkhouding en gespannenheid de klachten hebben veroorzaakt, verdragen zich volgens [gedaagde] niet met de arbeidsomstandigheden waaronder [eiser] zijn werk deed. Sorgdrager verklaart niet hoe een gespannen houding en ervaren werkdruk aanwezig kunnen zijn zonder veel overwerk. Voor zover de werkhouding en gespannenheid bij [eiser] klachten hebben veroorzaakt, dan is het volgens [gedaagde] goed voorstelbaar dat deze voortkomen uit omstandigheden die in de privésfeer van [eiser] zijn gelegen.

3.3.

[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar bezwaren tegen het deskundigenbericht een brief van haar gemachtigde van 26 mei 2022 in het geding gebracht die zij naar aanleiding van het concept deskundigenbericht aan Sorgdrager heeft gestuurd, met een reactie van 21 mei 2022 van de medisch adviseur van [gedaagde] , de bedrijfsarts [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [gedaagde] heeft ook de reactie hierop van Sorgdrager van 20 juni 2022 en de nadere reactie van [naam 1] van 11 november 2022 in het geding gebracht. Volgens [naam 1] voldoet het deskundigenbericht niet aan de eisen die daaraan gesteld dienen te worden. Er wordt veel belang gehecht aan het SALTSA rapport, terwijl dit rapport is gebaseerd op onderzoekgegevens bij mensen zonder anomaliteiten aan de extremiteiten. Ook is verzuimd een analyse te maken wat de gevolgen van de aangeboren afwijkingen van [eiser] zijn in relatie tot de klachten die hij ervaart. Daarvoor zal volgens [gedaagde] een deskundige moeten worden benoemd met expertise op dit terrein en een arbeidsdeskundige om een antwoord te geven op de vraag of het toenmalige eigen werk van [eiser] wel als passend is te beschouwen vanwege zijn handafwijking die al bestond bij zijn indiensttreding. Hierbij is van belang dat [eiser] deze afwijking al vanaf de geboorte heeft waardoor hij een verhoogde kans heeft op het verkrijgen van overbelasting van spieren, pezen en zenuwen bij eenzijdige repetitieve handelingen. Aan de impact hiervan op de (ontwikkeling van de) klachten van [eiser] is ten onrechte in het deskundigenbericht voorbij gegaan. [gedaagde] stelt dat het deskundigenbericht gezien het voorgaande onbruikbaar is en dat [eiser] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd.

4De beoordeling

4.1.

Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen (de zogenoemde zorgplicht) is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.2.

Gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van [eiser] . Om de aansprakelijkheid van [gedaagde] vast te stellen en gezien het debat tussen partijen dient daarom in deze procedure te worden beoordeeld:

(1) of [eiser] (gezondheids)schade heeft geleden als gevolg van RSI-klachten en zo ja,

(2) of de RSI-klachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] zijn ontstaan.

Indien dit het geval is, dient vervolgens te worden beoordeeld:

(3) of [gedaagde] heeft voldaan aan haar zorgplicht om deze gezondheidschade in de vorm van RSI-klachten bij [eiser] te voorkomen.

  1. [eiser] heeft schade geleden als gevolg van RSI-klachten

[eiser] lijdt aan RSI-klachten

4.3.

De kantonrechter is van oordeel dat op grond van de beschikbare medische informatie voldoende is komen vast te staan dat [eiser] aan RSI-klachten lijdt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat mevrouw [naam 2] in haar medisch advies van 2 april 2021 op basis van de beschikbare medische gegevens heeft geconcludeerd dat [eiser] is uitgevallen als gevolg van KANS-klachten, die tot voor kort als RSI-klachten werden aangeduid. Zij heeft toegelicht dat het daarbij gaat om klachten als pijn, stijfheid, tintelingen of verlies van kracht aan arm, nek en schouder. Sorgdrager heeft in het deskundigenbericht verklaard dat de overwegingen en conclusies van [naam 2] overeenkomen met de conclusies van hemzelf, Reneman en Hofman . De kantonrechter leidt daaruit af dat ook Sorgdrager zich op het standpunt stelt dat bij [eiser] sprake is van KANS/RSI-klachten. De conclusie van [naam 2] sluit ook aan bij de door Sorgdrager gestelde diagnose, te weten aspecifieke klachten bovenste extremiteit (nek, schouder, arm).

4.4.

Ten aanzien van de stelling van [naam 1] dat Sorgdrager in zijn deskundigenbericht ten onrechte veel belang heeft gehecht aan het SALTSA rapport, is de kantonrechter – met [eiser] – van oordeel dat [naam 1] onvoldoende heeft onderbouwd waarom dit rapport niet bruikbaar zou zijn bij een onderzoek naar beperkingen bij personen met aangeboren afwijkingen. Bovendien wordt in de vraagstelling van de kantonrechter onder 2g naar dit rapport verwezen en had het op de weg van [gedaagde] had gelegen om haar bezwaar tegen deze vraagstelling eerder kenbaar te maken en daarmee niet te wachten tot na het uitbrengen van het deskundigenbericht. [naam 1] heeft ten slotte niet concreet gemaakt aan welke onderzoeksbevindingen het gebruik van dit rapport volgens hem precies afbreuk doet en wat de consequenties daarvan zouden moeten zijn voor de conclusies van Sorgdrager . De kantonrechter gaat daarom aan deze stelling van [naam 1] voorbij.

[eiser] heeft als gevolg van de RSI-klachten (gezondheids)schade geleden

4.5.

Naar het oordeel van de kantonrechter staat ook voldoende vast dat [eiser] als gevolg van deze RSI-klachten (gezondheids)schade heeft geleden. Hij heeft na zijn ziekmelding op 28 april 2015 immers niet meer kunnen werken. Het UWV heeft hem na twee jaar ziekte per 25 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% en per 15 juli 2019 een IVA-uitkering. [eiser] is dus als gevolg van de RSI-klachten door het UWV volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij heeft gesteld dat dit bij hem heeft geleid tot een fors verlies aan verdienvermogen, omdat hij niet meer het salaris zal kunnen verdienen zoals hij dat bij [gedaagde] deed en ook geen promoties met bijbehorende salarisverhogingen meer zal kunnen maken. [eiser] stelt verder dat hij onder meer medische kosten en reiskosten heeft moeten maken en sinds het ontstaan van zijn klachten hulp nodig heeft in onder andere de huishouding. Hij maakt verder aanspraak op een billijke smartengeldvergoeding. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de RSI-klachten (gezondheids)schade heeft geleden. [gedaagde] heeft ook niet gemotiveerd betwist dat dit het geval is geweest.

  1. de RSI-klachten zijn bij [eiser] ontstaan in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde]

er zijn geen alternatieve oorzaken voor de RSI-klachten

4.6.

Naar het oordeel van de kantonrechter staat verder voldoende vast dat de RSI-klachten bij [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] zijn ontstaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door Sorgdrager geen alternatieve oorzaken voor de RSI-klachten zijn vastgesteld. Sorgdrager heeft opgemerkt dat [eiser] weliswaar een aangeboren beperking heeft (eenhandigheid), maar dat hij met deze beperking tot 2014-2015 zijn werk vrijwel probleemloos heeft kunnen doen. Volgens Sorgdrager zijn de RSI-klachten van [eiser] in 2014-2015 ontstaan door een risicovolle werkhouding, onvoldoende doseren van taken, activiteiten en pauzes en negatief beïnvloed door externe druk met intensivering van taken. De kantonrechter deelt gelet hierop niet de opvatting van [naam 1] dat Sorgdrager heeft verzuimd een analyse te maken wat de gevolgen van de aangeboren afwijkingen van [eiser] zijn in relatie tot de klachten die hij ervaart. Hij heeft dit wel degelijk in zijn beoordeling betrokken.

4.7.

[gedaagde] heeft er nog op gewezen dat [eiser] in zijn cv vermeldt dat hij als hobby’s onder meer snooker en basketbal heeft en dat deze sporten ook invloed kunnen hebben gehad op zijn gezondheidsklachten. [eiser] heeft in reactie hierop gesteld dat hij deze sporten alleen op tv bekeek. Dit is door [gedaagde] verder niet betwist. Er zijn daarom geen aanwijzingen dat de RSI-klachten door sportbeoefening zijn veroorzaakt. Anders dan [gedaagde] lijkt te veronderstellen, kan het enkele feit dat zij betwist dat [eiser] in het half jaar voor zijn uitval drie tot vier avonden per week thuis achter zijn computer voor [gedaagde] werkzaam was, op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat [eiser] in plaats daarvan de computer gedurende die tijd voor privédoeleinden gebruikte. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat dit het geval was.

inrichting werkplek

4.8.

Ten aanzien van de werkhouding staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat deze inderdaad risicovol is geweest. Uit het werkplekonderzoek van [naam 3] is immers gebleken dat tot april 2015 de stoel van [eiser] niet goed stond afgesteld, zijn bureaublad niet op de goede hoogte stond, hij scheef voor zijn bureau zat, en hij een gewone muis gebruikte terwijl een aangepaste muist beter voor hem was. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.

beeldschermwerk

4.9.

Verder staat tussen partijen vast dat het werk van [eiser] voor 90% uit het analyseren en uitwerken van cijfers en voor 10% uit overleg bestond. Tussen partijen is wel in geschil of die 90% geheel of hoofdzakelijk uit beeldschermwerk bestond.

4.10.

[gedaagde] stelt dat dit niet het geval was en dat het analyseren en beoordelen plaatsvond in alle soorten van omstandigheden: [eiser] nam deel aan vergaderingen, voerde (telefonische) overleggen en las de financiële stukken uit kranten (in hardcopy). Er waren bovendien speciale printers waarmee Exceloverzichten en andere rapportages in A3-formaat konden worden uitgeprint om medewerkers in staat te stellen hun eventuele fysieke belasting van beeldschermwerk te beperken.

4.11.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat zijn werk voor die 90% uit beeldschermwerk bestond. Hij heeft toegelicht dat hij met name werkte met het digitale boekhoudsysteem Exact. Verder werd gewerkt in Word en Excel en er werden op een dag vele e-mails gewisseld met collega’s en derden. Het was volgens [eiser] praktisch niet mogelijk alle documenten uit te printen. Voor Excel sheets geldt dat je dan de formules niet ziet. Het analyseren, invoeren en verwerken van de verschillende gegevens kon niet anders dan via en achter de computer plaatsvinden. Binnen de verschillende spreadsheets en documenten kon niet (effectief) anders worden gewerkt dan met veelvuldig gebruik van de muis en toetsenbord. Mondeling overleg met collega’s vond voornamelijk plaats vanachter zijn bureau.

4.12.

[gedaagde] heeft deze stellingen van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist in de zin dat het merendeel van het werk van [eiser] uit beeldschermwerk bestond. Gelet op de beperkingen voor [eiser] om zich fysiek te verplaatsen (zie hiervoor ook nr. 4.13 hierna) ligt dit ook voor de hand. Gelet hierop staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat het werk van [eiser] in ieder geval hoofdzakelijk uit beeldschermwerk bestond en dat ook een groot deel van zijn overige werkzaamheden – het overleg met collega’s – vanaf zijn werkplek plaatsvonden. De deskundige heeft kennelijk de exacte tijd aan beeldschermwerk niet relevant geoordeeld, wel dat het de normen overschreed. Dit laatste is niet concreet door [gedaagde] bestreden.

pauzes

4.13.

Verder staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [eiser] niet regelmatig pauzes hield. Tussen partijen is niet in geschil dat er sinds zijn indiensttreding tot april 2015 geen pauzesoftware op zijn computer was geïnstalleerd, waardoor hij niet werd geïnstrueerd om korte pauzes te nemen. Niet is gebleken dat [eiser] los daarvan regelmatig pauzes inlaste. [eiser] stelt dat dit te maken had met de werkdruk die hij ervoer, maar ook dat het voor hem lastig was om vaak van zijn plek te gaan en pauzes te houden in verband met zijn lichamelijke beperkingen, waardoor hij gedurende dag maximaal één uur kan lopen of staan. Dit is door [gedaagde] onvoldoende betwist. De enkele omstandigheid dat hij tussen de middag meestal ten minste een half uur pauze nam, is onvoldoende om van regelmatige pauzes te kunnen spreken. Zoals in het tussenvonnis van 30 juni 2021 is overwogen, is ook niet komen vast te staan dat [eiser] op zijn werkplek dagelijks een krant las en dat dit als tweede pauzemoment kan worden aangemerkt.

werkdruk

4.14.

Ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat Sorgdrager er in zijn deskundigenbericht ten onrechte van uitgaat dat sprake was van veel overwerk of toenemende werkdruk, merkt de kantonrechter het volgende op. Sorgdrager maakt in zijn deskundigenbericht inderdaad melding van toenemende externe druk/werkdruk, terwijl tussen partijen in geschil is of hiervan sprake is geweest. Uit de reactie van Sorgdrager van 20 juni 2022 op de brief van de gemachtigde van [gedaagde] blijkt echter dat hij het oorzakelijk verband met het ontstaan van de RSI-klachten vooral aan een gespannen houding en de door [eiser] ervaren werkdruk koppelt en niet aan overwerk.

4.15.

De kantonrechter overweegt dat ervaren werkdruk een subjectief element bevat waardoor er niet per se sprake hoeft te zijn van veel overwerk of een objectief hoge werkdruk. [eiser] stelt over de door hem ervaren werkdruk dat [gedaagde] eind 2014/begin 2015 financieel in moeilijk vaarwater raakte. Doordat het gas in de Noordzee opraakte, de discussie over de gaswinning in Groningen ging lopen met afnemende gaswinning en voorzieningen wegens aardbevingsschade als gevolg en onder andere de gasopslag in Bergermeer minder rendeerde, namen de winsten van [gedaagde] fors af. Dit leidde tot veel extra vragen en verzoeken voor tussentijdse rapportages en analyses vanuit de Raad van Commissarissen, de CFO van [gedaagde] en het Ministerie. Het bleek bovendien een uitdaging om enerzijds aan de wensen en eisen vanuit het Ministerie te voldoen en anderzijds de eisen van de International Financial Reporting Standards na te leven. Hij erkent dat hij niet verplicht was in de avonduren zij e-mail te controleren en te beantwoorden en/of door te werken, maar dat dit door leidinggevenden wel impliciet werd aangemoedigd omdat zij vaak ’s avonds laat e-mails verstuurden waarop de volgende dag al een reactie moest volgen. Eind 2014/begin 2015 werd op hem de nodige druk gelegd om rapportages en analyses tijdig, binnen korte deadlines, aan te leveren.

4.16.

[gedaagde] betwist dat sprake was van een (ongezonde) hoge werkdruk die niet bij de functie en verantwoordelijkheden van [eiser] paste en stelt dat ook door andere collega’s binnen zijn team geen hoge werkdruk werd ervaren. Indien een medewerker binnen het team te veel werk had, werd dit opgevangen door collega’s binnen het team, dat uit 10 personen bestond. [gedaagde] betwist dat [eiser] lange dagen maakte, dat van hem werd verwacht dat hij in de avonduren beschikbaar was en dat hij drie tot vier avonden per week thuis achter de computer voor [gedaagde] werkzaam was. [gedaagde] betwist dat de werkdruk eind 2014/begin 2015 hoger was dan gebruikelijk en stelt dat alleen de accenten in het werk in die periode wat verschoven. Zij verkeerde toen ook niet in moeilijk vaarwater en heeft ook in 2014 en 2015 financieel goede jaren gedraaid. Een afname van de winst heeft volgens [gedaagde] geen invloed op de werkdruk.

4.17.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [eiser] eind 2014/begin 2015 als gevolg van de door hem genoemde omstandigheden te maken kreeg met veel extra vragen en verzoeken voor tussentijdse rapportages en analyses vanuit de Raad van Commissarissen, de CFO van [gedaagde] en het Ministerie en dat dit bij hem heeft kunnen leiden tot een toegenomen ervaren werkdruk. Gezien deze concrete stelling van [eiser] is een enkele ontkenning onvoldoende.

Ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat zijn collega’s binnen zijn team geen hoge werkdruk ervoeren en dat zij het werk onderling verdeelden, geldt dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2021 heeft verklaard dat hij een unieke functie had, omdat hij de laatste was in alle schakels. Hij zat vlak onder de manager account en reporting en zijn andere directe collega’s zaten daar meer naast. Dit is door [gedaagde] erkend. [gedaagde] heeft toegelicht dat [eiser] in schaal 11 zat en zijn andere collega’s in schaal 7. Het is daarom onvoldoende aannemelijk dat de werkzaamheden van [eiser] ook door collega’s konden worden gedaan. Gezien het voorgaande acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat [eiser] in de periode 2014-2015 een toegenomen werkdruk heeft ervaren.

tussenconclusie

4.18.

Nu voldoende vaststaat dat [eiser] (gezondheids)schade heeft geleden als gevolg van RSI-klachten en deze klachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] zijn ontstaan, geldt dat [gedaagde] in beginsel aansprakelijk is voor deze schade, tenzij zij aantoont dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht om de gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten bij [eiser] te voorkomen. Dit zal hierna worden beoordeeld.

  1. [gedaagde] heeft niet voldaan aan haar zorgplicht om de gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten bij [eiser] te voorkomen

verhoogd risico op klachten

4.19.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht om de door [eiser] geleden gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten te voorkomen. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] door zijn aangeboren beperking (eenhandigheid) een verhoogde kans heeft op het ontwikkelen van RSI-klachten. Daar komt nog bij dat voldoende vaststaat dat het werk van [eiser] grotendeels uit beeldschermwerk bestond, hij uit zichzelf geen regelmatige pauzes nam en hij gezien zijn beperkte mobiliteit niet in staat is zijn werkplek regelmatig te verlaten. [eiser] stelt dat hij gedurende de gehele dag maximaal één uur kan lopen of staan en dat overschrijding van deze belastbaarheid leidt tot extra klachten en een nog mindere belastbaarheid voor de volgende dag. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Sorgdrager vermeldt in zijn deskundigenbericht weliswaar dat [eiser] beperkte afstanden kan lopen en kan staan (maximaal 15-30 minuten), maar heeft geen maximale duur per dag aangegeven. De stelling van [eiser] dat hij maximaal één uur per dag kan lopen of staan, is dus niet in strijd met de bevindingen van Sorgdrager .

4.20.

Gelet op de aangeboren beperking van [eiser] , het feit dat hij voornamelijk beeldschermwerk verrichte en zijn werkplek moeilijk kon verlaten, was er een verhoogd risico dat [eiser] RSI-klachten zou ontwikkelen. Het lag daarom op de weg van [gedaagde] om specifieke, op [eiser] gerichte maatregelen te treffen om RSI-klachten te voorkomen en niet te volstaan met algemene maatregelen die voor al haar medewerkers golden. Niet is gebleken dat [gedaagde] dit heeft gedaan.

de Arbowet en het Arbobesluit

4.21.

Op grond van artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) en artikel 5.9 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) rustte op [gedaagde] de verplichting een risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) op te stellen waarin specifiek aandacht is besteed aan de gevaren voor het gezichtsvermogen en die van de fysieke en psychische belasting als gevolg van arbeid aan een beeldscherm. Daarbij had gelet op de Parlementaire Geschiedenis van artikel 5 van de Arbowet aandacht moeten worden besteed aan bijzondere categorieën werknemers, waaronder gehandicapten. [gedaagde] heeft gesteld dat zij RI&E’s heeft opgesteld, maar heeft deze niet in het geding gebracht. Zij heeft niet gesteld dat zij ook een RI&E voor de specifieke situatie van [eiser] of voor werknemers met een beperking heeft opgesteld, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan en dat [gedaagde] daarom ook niet, zoals vereist in lid 2 van het Arbobesluit, op basis van de uitkomsten van deze RI&E doeltreffende maatregelen heeft genomen om de desbetreffende gevaren te ondervangen.

4.22.

Verder is in artikel 5.10 van het Arbobesluit bepaald dat de arbeid aan een beeldscherm zodanig is georganiseerd dat deze arbeid op gezette tijden wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht. [gedaagde] heeft ook niet aangetoond dat zij aan dit voorschrift heeft voldaan.

het werkplekonderzoek

4.23.

[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] vóór het werkplekonderzoek door [naam 3] in april 2015 heeft meegedaan aan ten minste twee eerdere werkplekonderzoeken, die op dezelfde wijze waren ingericht. Volgens [gedaagde] is [eiser] tijdens deze werkplekonderzoeken door [naam 3] geadviseerd over een goede werkhouding, een optimaal ingestelde werkplek en om te zorgen voor voldoende rustmomenten tijdens de dag. Gelet op de eerdere adviezen was hij dus al vóór het ENGRY-onderzoek in 2015 op de hoogte van wat in zijn geval de optimale instellingen waren. Het was aan [eiser] om dit advies blijvend op te volgen. [gedaagde] stelt dat zij hier ook op heeft toegezien en dat medewerkers in het voorkomende geval daarop werden aangesproken om hen hierop scherp te houden. [gedaagde] heeft hiervan getuigenbewijs aangeboden.

4.24.

[eiser] betwist dat al vóor 22 april 2015 door [gedaagde] een met het onderzoek van 22 april 2015 vergelijkbaar (voldoende uitgebreid) werkplekonderzoek is uitgevoerd. Hij stelt dat voor de eerdere onderzoeken voor alle werknemers niet meer dan 20 minuten beschikbaar waren en dat dit niet toereikend was om een op maat en aan zijn individuele behoeftes toegesneden onderzoek uit te voeren. [eiser] stelt dat [naam 3] alleen onderzoek heeft gedaan naar de werkplek, maar niet naar de overige arbeidsomstandigheden (mogelijkheid tot vertreden, inkleding van de werkzaamheden, werkdruk etc.) waaronder het werk diende te worden uitgevoerd en die mede hebben geleid tot het ontstaan en voortduren van zijn gezondheidsklachten.

4.25.

De kantonrechter laat in het midden of de eerdere twee werkplekonderzoeken vergelijkbaar waren met het werkplekonderzoek dat [naam 3] in april 2015 heeft uitgevoerd. Ook als [eiser] tijdens deze werkplekonderzoeken duidelijke instructies heeft gekregen om RSI-klachten te voorkomen, geldt dat het aan de werkgever is om erop toe te zien dat deze instructies worden nageleefd. [gedaagde] heeft niet voldoende onderbouwd dat zij dat ten aanzien van [eiser] daadwerkelijk heeft gedaan. Zij stelt weliswaar dat zij medewerkers in het voorkomende geval aansprak op – kort gezegd – een juiste werkhouding, maar heeft niet gesteld dat zij ook [eiser] hierop heeft aangesproken en wanneer en hoe vaak dat is gebeurd. Zij heeft haar stelling daarmee onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet toegelaten tot bewijslevering.

de pauzesoftware

4.26.

Hetzelfde geldt voor de pauzesoftware. [gedaagde] stelt dat de pauzesoftware in april 2015 naar aanleiding van het verzoek van [eiser] direct is geïnstalleerd en geactiveerd, maar dat deze ruim voor de ziekmelding al als applicatie werd aangeboden aan alle medewerkers die daarvoor belangstelling toonden. [eiser] stelt echter terecht dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat adequaat werd toegezien op het gebruik van deze software en dat dit ten aanzien van hem wel mocht worden verwacht, omdat hij door zijn beperkingen zijn werkplek moeilijker kon verlaten om pauzes te houden.

4.27.

De conclusie luidt gelet hierop dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar zorgplicht om de gezondheidsschade in de vorm van RSI-klachten bij [eiser] te voorkomen. Dat [eiser] , zoals [gedaagde] heeft gesteld, met het oog op zijn beperkingen geen specifieke eisen of wensen bij [gedaagde] heeft geuit ten aanzien van zijn werkplek en werkomstandigheden, maakt dit niet anders. [gedaagde] had uit oogpunt van goed werkgeverschap preventieve maatregelen moeten nemen en had niet mogen wachten tot [eiser] zich van zijn RSI-klachten bewust werd en daarvan melding maakte.

Eindconclusie

4.28.

Gezien het voorgaande is aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW voldaan. De gevorderde verklaring voor recht wordt daarom in die zin toegewezen, dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade als gevolg van zijn RSI-klachten en dat deze klachten zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij bij [gedaagde] heeft moeten werken.

Kosten

4.29.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:

– dagvaarding € 106,35

– griffierecht € 83,00

– kosten deskundige € 4.133,36

– salaris gemachtigde € 1.485,00 (4,5 punt x tarief € 330,00)

Totaal € 5.807,71

4.30.

De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade als gevolg van zijn RSI-klachten en dat deze klachten zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder hij bij [gedaagde] heeft moeten werken;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 5.807,71, waarin begrepen € 1.485,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;

5.3.

veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:

– € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,

– te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey