Hof: Werkgever heeft re-integratieverplichtingen geschonden. Vordering van werknemer tot schadevergoeding niet toewijsbaar.

Samenvatting:

Appellant is arbeidsongeschikt. Hij vordert schadevergoeding van zijn voormalige werkgever omdat zij haar re-integratieverplichting niet (steeds) is nagekomen. In hoger beroep baseert appellant zijn vordering ook op schending van de op grond van artikel 7:658 BW op werkgever rustende zorgplicht.

Het hof oordeelt dat appellant de schade waarvan hij vergoeding vordert niet ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ heeft geleden. De zorgplicht van werkgever kan daarom niet de geschonden rechtsnorm zijn. Daarnaast acht het hof onvoldoende weersproken dat werkgever is tekortgeschoten in haar re-integratieverplichtingen in de zin van artikel 7:658a BW, wat een uitwerking is van het goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW. Nu werkgever niet meer verweten kan worden dan deze tekortkoming, biedt artikel 7:611 BW geen verdere grondslag voor de vorderingen. Tenslotte heeft appellant onvoldoende gesteld om het causaal verband tussen de tekortkoming van werkgever en de gevorderde schade aan te nemen.

ECLI:NL:GHDHA:2023:1573

Instantie Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak 08-08-2023
Datum publicatie 15-08-2023
Zaaknummer 200.297.442/01
Rechtsgebieden Arbeidsrecht
Bijzondere kenmerken

Inhoudsindicatie

Hoger beroep

Arbeidsrecht. Werkgever heeft re-integratieverplichtingen geschonden. Vordering van werknemer tot schadevergoeding niet toewijsbaar.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer : 200.297.442/01

Zaaknummer rechtbank : 8265716 RL EXPL 20-772

arrest van 8 augustus 2023

in de zaak van

[appellant] , wonende te [woonplaats 1] , appellant, hierna te noemen: [appellant] , advocaat: mr. U. Karatas,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

T-Mobile Netherlands Retail B.V., gevestigd te Den Haag, geïntimeerde, hierna te noemen: T-Mobile, advocaat: mr. M.E.C.M. Paumen.

  • Waar het in deze zaak over gaat

[appellant] is arbeidsongeschikt. Hij vordert schadevergoeding van zijn (voormalige) werkgever, TMobile, omdat T-Mobile haar re-integratieverplichtingen niet (steeds)is nagekomen. De schadevergoeding is niet toewijsbaar, omdat er geen causaal verband staat tussen de tekortkoming van T-Mobile en de schade van [appellant] . [appellant] onderbouwt niet dat – als T-Mobile wel aan haar verplichtingen had voldaan – zijn situatie anders zou zijn geweest.

  • Het procesverloop
    • In het vonnis van de kantonrechter van 15 april 2021 staat hoe de procedure bij de kantonrechter verlopen is.
    • Bij dagvaarding in hoger beroep van 7 juli 2021 is [appellant] in hoger beroep gekomen van dat vonnis.
    • Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
      • memorie van grieven;
      • memorie van antwoord;
      • akte na antwoord van [appellant] ;
      • antwoordakte van T-Mobile;
      • schriftelijk pleidooi van [appellant] ;- schriftelijk pleidooi van T-Mobile.
    • Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
  • De feiten
    • Het gaat in deze zaak om het volgende:
    • [appellant] had twee werkgevers: uitzendbureau Maandag Interim Professionals B.V. (“Maandag”) en T-Mobile.
    • In 2014 is [appellant] overvallen. Hij heeft als gevolg daarvan psychische klachten opgelopen. Op 3 april 2014 heeft [appellant] zich ziekgemeld bij Maandag. Per 1 januari 2015 is de standplaats van [appellant] bij T-Mobile gewijzigd van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2]. Op 3 juni 2015 heeft [appellant] zich ziekgemeld bij T-Mobile.
    • Op 19 augustus 2015 heeft de (nieuwe) leidinggevende manager van T-Mobile aan een HRadviseur van T-Mobile geschreven:

“[…] Ik krijg [appellant] niet te pakken. Heb jij nog opties ? Heb jij advies hoe ik hier verder mee om moet gaan?

Overigens wil ik graag nogmaals melden dat [appellant] nu al meermaals niet is komen opdagen op verschillende afspraken.

Graag hoor ik van jou wat de vervolgstappen zijn. […]”

  • Dezelfde dag heeft de HR-adviseur teruggeschreven:

Als hij echt niet te bereiken is dan kun je iemand van zijn familie bellen of langs gaan bij hem thuis. Als dat niet werkt dan moet hem een mail sturen waar je een tijdstip communiceert waarop je hem verwacht. […] als hij dan vervolgens niet op komt dagen dan stuur je hem een waarschuwing en als dat niet werkt dan nog een tweede waarschuwing. Daarna kunnen we zijn loon opschorten.

  • De leidinggevende heeft daarop terug teruggeschreven:

Bedankt voor je mail.

Zoals je wellicht weet ben ik sinds 1 juni de nieuwe shopmanager voor city [woonplaats 2]. Ik heb zelf nog nooit persoonlijk contact gehad met [appellant] . Meermaals zijn er pogingen gedaan om met hem een afspraak te maken, echter zonder resultaat. Ofwel kregen wij hem niet te pakken, ofwel kwam hij niet opdagen bij een gemaakte afspraak. Meermaals heeft hij aangegeven dat hij geen reden zag om langs te komen voor een afspraak.

Vanuit meerdere hoeken hoor ik dat hij psychisch niet in orde is en dat dit zich soms uit in agressie. Om deze reden ga ik zelf niet bij hem thuis langs. Los van het feit dat hij meermaals geen enkele medewerking heeft verleent bij het inzetten van een re-integratieproces, ga ik niet de confrontatie met hem aan op een voor mij vreemde en onbekende plek.

Voorts heb je het over het benaderen van familie, mensen die ik niet ken. Het lijkt mij niet de bedoeling dat wij als bedrijf derden gaan lastig vallen met interne kwesties.

Als nieuwe manager in [woonplaats 2] heb ik geen recente naw informatie van hem. Kan jij mij deze gegevens doorsturen ? Ik zal hem dan per mail benaderen. Echter denk ik dat het beter is om aangetekende brieven te gaan sturen, de tijd van de ‘ zachte benadering’ lijkt mij ruimschoots voorbij.

Wel doe ik een beroep op HR om hierin te voorzien in de juiste ondersteuning en formats zodat de boel op de juiste wijze wordt afgehandeld.

Zoals je hierboven kan lezen betreft het hier geen reguliere situatie maar iets wat extra aandacht behoeft via andere wegen dan die nu zijn bewandeld.

In afwachting van jou reactie, […]”

3.7. Op 17 september 2015 heeft de leidinggevende van T-Mobile aan de HR-adviseur geschreven:

Graag zou ik gebruik maken van de optie om [appellant] over te plaatsen naar [woonplaats 1], afwachtende op zijn reintegratie. Momenteel betekend dat alleen het verplaatsen van uren, die ik overigens goed kan gebruiken. De besparing op reiskosten is een goede motivatie, maar ook het verkorten van de reistijd ten gunste van een eventuele reintegratie. In dat opzicht denk ik dat wij als werkgever dan ook laten zien dat wij er alles aan willen doen om zijn reintegratie te bevorderen. (voor zover deze alsnog gaat plaatsvinden)Zolang er geen reintegratie is, is er voor [woonplaats 1] ook geen extra workload in deze zaak.

3.8. Bij brief van 23 oktober 2015 schreef T-Mobile aan [appellant] (op het adres [adres] te [woonplaats 2] ) dat zijn standplaats per 1 november 2015 zou worden gewijzigd van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1].

3.9. [appellant] heeft in de eerste twee ziektejaren diverse malen de bedrijfsarts bezocht. Daarnaast is door een verzekeringsarts een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld en zijn arbeidsdeskundige rapportages opgesteld.

UWV-beschikking

3.10. Bij besluit van 14 februari 2018 heeft het UWV beslist dat [appellant] niet in aanmerking komt voor een tweede WIA-uitkering en dat (daarom) het UWV de re-integratie-inspanningen van TMobile niet zou toetsen. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het UWV heeft het besluit gehandhaafd. [appellant] is vervolgens in beroep gegaan bij de bestuursrechter. Die procedure zag op de vraag of het UWV terecht de re-integratie-inspanningen van T-Mobile niet heeft getoetst en T-Mobile geen loonsanctie heeft opgelegd.

3.11. In de uitspraak van 17 mei 2019 overweegt de bestuursrechter;

Uit het door hem in beroep verstrekte deskundigenoordeel van 12 december 2018 leidt de rechtbank af dat werkgever II [T-Mobile, hof] voor de periode van september 2016 tot en met mei 2017 niet heeft onderbouwd dat er voldoende vinger aan de pols is gehouden. Relevante stukken in dit verband zijn niet verstrekt. Werkgever II stelde verder weliswaar dat eiser onvoldoende zou hebben meegewerkt aan de re-integratie, maar heeft ook dat niet met stukken kunnen onderbouwen. In het deskundigenoordeel is zodoende geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van werkgever II in de periode van september 201,6 tot en met mei 2017 onvoldoende waren. […] De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank vaststelt dat de re-integratie-inspanningen van werkgever II onvoldoende waren en dat in beginsel aanleiding bestond voor het opleggen van een loonsanctie maar dat daar […] geen mogelijkheid meer toe bestond.

Ontslagaanvraag

3.12. T-Mobile heeft op 5 februari 2018 bij het UWV toestemming voor ontslag gevraagd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [appellant] . De ontslagaanvraag is door het UWV niet in behandeling genomen, omdat de door het UWV gevraagde informatie (een actueel oordeel van de bedrijfsarts) niet tijdig door T-Mobile is ingediend.

Ontbindingsprocedure

3.13. Op 12 maart 2020 heeft T-Mobile een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter, om de arbeidsovereenkomst met [appellant] te ontbinden. Het verweer van [appellant] strekte tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dan wel in het geval van een ontbinding rekening te houden met de opzegtermijn en aan [appellant] de wettelijke transitievergoeding, de volledige combinatievergoeding en een billijke vergoeding ad € 170.000,00 toe te kennen.

3.14. In de beschikking van 8 juli 2020 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen

[appellant] en T-Mobile per 1 september 2020 ontbonden en heeft de kantonrechter aan

[appellant] een transitievergoeding toegekend. Over de billijke vergoeding heeft de kantonrechter overwogen:

Gelet op artikel 7:671b lid 10 sub c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter in het onderhavige geval niet voor. Evenmin is de conclusie gerechtvaardigd dat de verstoorde relatie tussen partijen volledig aan T-Mobile te wijten is.

3.15. [appellant] is tegen die uitspraak in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter op 20 juli 2021 bekrachtigd en overwoog over de billijke vergoeding:

Alleen in de uitzonderlijke gevallen dat de ontbinding het gevolg is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever is plaats voor het toekennen van een billijke vergoeding. Uit het vooroverwogene volgt dat de verstoring van de arbeidsverhouding in ieder geval (in relevante mate) mede aan [appellant] valt te verwijten en dat er van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van T-Mobile geen sprake is geweest. T-Mobile heeft zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst jegens [appellant] , de re-integratie inspanningen inbegrepen, mogelijk niet steeds correct ingevuld, maar zeker niet grovelijk verwaarloosd. Het is juist [appellant] zelf geweest die zijn eventuele re-integratiemogelijkheden heeft gefrustreerd door niet mee te werken aan een oordeel door de bedrijfsarts over zijn arbeidsmogelijkheden en beperkingen en een goede afloop van de mediation heeft verhinderd door tijdens het mediation-proces een procedure tegen T-Mobile aanhangig te maken strekkende tot schadevergoeding wegens het niet nakomen door T-Mobile van haar re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft [appellant] dus terecht geen billijke vergoeding toegekend.

  • De procedure bij de kantonrechter
    • In eerste aanleg vorderde [appellant] (samengevat):
      • een verklaring voor recht dat T-Mobile ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van haar re-integratie verplichtingen;
      • veroordeling van T-Mobile tot het betalen van schadevergoedingen van € 70.000,00 (netto) en € 100.000,00 (bruto) of op te maken in de schadestaatprocedure, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en de rente;
      • veroordeling van T-Mobile om op straffe van een dwangsom een plan van aanpak op te stellen om de re-integratie-inspanningen vorm te geven;
      • veroordeling van T-Mobile in de proceskosten.
    • Bij eindvonnis van 15 april 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.
  • De vordering en het verweer in hoger beroep
    • [appellant] vordert (samengevat) dat het hof het eindvonnis zal vernietigen en dat het hof, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad:
      • voor recht verklaart dat T-Mobile is tekortgeschoten in de nakoming van haar reintegratieverplichtingen jegens [appellant] ;
      • voor recht verklaart dat T-Mobile in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW jegens [appellant] ;
      • voor recht verklaart dat T-Mobile jegens [appellant] is tekortgeschoten in haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW;
      • voor recht verklaart dat T-Mobile aansprakelijk is voor alle schade die [appellant] als gevolg daarvan lijdt en heeft geleden, waaronder in ieder geval de materiele schade en de immateriële schade;
      • de schade van [appellant] in het kader van deze procedure begroot op € 95.000,00 althans de schade van [appellant] ex artikel 6:97 BW begroot en T-Mobile veroordeelt de schade van

[appellant] aan hem te betalen; te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;

  • T-Mobile veroordeelt in de kosten van beide instanties.
  • T-Mobile voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
  • De beoordeling in hoger beroep
    • [appellant] verwijt T-Mobile dat T-Mobile als werkgever haar re-integratieverplichtingen geschonden heeft en dat hij daardoor schade heeft geleden. In het hoger beroep legt [appellant] aan zijn vorderingen ten grondslag dat T-Mobile hem al vanaf 2015 heeft tegengewerkt en niets heeft gegund. In e-mails is hij beschreven als een ‘agressieve gek’ en T-Mobile heeft vanaf 2015 geweigerd belangrijke re-integratiedocumenten op te stellen. Hij is bewust overgeplaatst naar [woonplaats 1], naar de drukste winkel van Nederland, zodat hij niet succesvol kon re-integreren. Daar is hij ook door zijn collega’s gepest, aldus steeds [appellant] .
    • De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. In rechtsoverwegingen 5.3. en 5.5. van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter – samengevat – overwogen dat de schadevergoeding niet op artikel 7:658a BW gebaseerd kan worden, omdat het schenden van de re-integratieverplichtingen als gevolg waarvan een loonsanctie aangewezen is, in beginsel geen grond oplevert voor schadevergoeding en dat een schadevergoedingsvordering die is gebaseerd op artikel 7:611 BW alleen toewijsbaar is als de feitelijke grondslag voor de (aanvullende) schadevergoeding geen verband houdt met de omstandigheden die hebben geleid tot het ontslag. De grieven II, III en IV van [appellant] richten zich tegen die redenering. Ook als die grieven zouden slagen, zijn de vorderingen van [appellant] echter niet toewijsbaar, omdat [appellant] niet voldoende stelt dat hij schade heeft geleden door een tekortkoming van T-Mobile. Het hof overweegt daartoe als volgt.

geen schending zorgplicht

  • In hoger beroep baseert [appellant] zijn vordering ook op schending van de op grond van artikel 7:658 BW op T-Mobile rustende zorgplicht. Artikel 7:658 BW bepaalt dat op de werkgever een zorgplicht rust om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De werkgever is – op grond van de wet – aansprakelijk voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat aan die zorgplicht is voldaan. [appellant] stelt dat T-Mobile door niet te voldoen aan haar reintegratieverplichtingen, niet aan deze zorgplicht heeft voldaan en daarom aansprakelijk is voor zijn schade.
  • Het hof volgt [appellant] daarin niet. In haar memorie van antwoord voert T-Mobile aan dat [appellant] zich heeft ziekgemeld op 3 juni 2015 en dat hij daarna, in het voorjaar van 2016, enkele uren in het kader van arbeidstherapie in [woonplaats 1] heeft gewerkt. In zijn akte en schriftelijk pleidooi weerspreekt [appellant] dat niet, zodat dit vaststaat. Het in de ontslagprocedure ingenomen standpunt van [appellant] “dat de angst in [woonplaats 1] en de druk om naar de Lijnbaan in [woonplaats 1] te komen zonder dat wekelijks te evalueren heeft geleid tot verslechtering van de gezondheid.” is alleen onderbouwd met een verwijzing naar zijn vrijwillige opname. Dat de gestelde schade daarmee in causaal verband staat, is niet onderbouwd en blijkt

met name niet uit de medische gegevens die zijn overgelegd. Ook het verwijt dat [appellant] tijdens zijn re-integratie gepest zou zijn door collega’s is niet concreet onderbouwd. Het hof passeert daarom deze stellingen. De overige, concrete, verwijten die [appellant] T-Mobile maakt, zien ook niet op die gewerkte uren of een gebeurtenis die zich tijdens die gewerkte uren heeft voorgedaan. Dat betekent dat [appellant] de schade waarvan hij vergoeding vordert niet “in de uitvoering van zijn werkzaamheden” heeft geleden. De zorgplicht van T-Mobile als werkgever die daarop ziet, kan daarom in dit geval niet de geschonden rechtsnorm zijn. Dat betekent dat TMobile ook niet hoeft aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. De vorderingen van [appellant] kunnen niet op deze rechtsgrond worden toegewezen en de onder 5.1.3 gevorderde verklaring voor recht is niet toewijsbaar.

schending re-integratieverplichtingen

  • [appellant] stelt zich ook op het standpunt dat T-Mobile aansprakelijk is voor door hem geleden schade omdat T-Mobile de re-integratieverplichtingen die op grond van artikel 7:658a BW op een werkgever rusten niet is nagekomen.
  • Het hof acht onvoldoende weersproken dat T-Mobile is tekortgeschoten in haar reintegratieverplichtingen. [appellant] heeft dit punt – in een procedure tegen het UWV – voorgelegd aan de bestuursrechter. De bestuursrechter overweegt: “Uit het door [ [appellant] , hof] in beroep verstrekte deskundigenoordeel van 12 december 2018 leidt de rechtbank af dat [T-Mobile, hof] voor de periode van september 2016 tot en met mei 2017 niet heeft onderbouwd dat er voldoende vinger aan de pols is gehouden. Relevante stukken in dit verband zijn niet verstrekt. [T-Mobile] stelde verder weliswaar dat [ [appellant] ] onvoldoende zou hebben meegewerkt aan de re-integratie, maar heeft ook dat niet met stukken kunnen onderbouwen. In het deskundigenoordeel is zodoende geconcludeerd dat de re-integratieinspanningen van [T-Mobile] in de periode van september 2016 tot en met mei 2017 onvoldoende waren.” En stelt vast “dat de re-integratie-inspanningen van [T-Mobile] onvoldoende waren”. [appellant] beroept zich ook in deze procedure op het deskundigenoordeel van 12 december 2018 (overgelegd als productie 65). De conclusie daarvan luidt dat “in periode september

2016 tot en met mei 2017 onvoldoende inspanningen door de werkgever zijn verricht.

  • T-Mobile voert aan dat door UWV, bestuursrechter en de kantonrechter te [woonplaats 1] is vastgesteld dan wel onderschreven, dat de re-integratie-inspanningen tot september 2016 als voldoende zijn beschouwd en dat daarna tot einde wachttijd onvoldoende de vinger aan de pols is gehouden. Gelet op de opname van [appellant] in een zorginstelling, eind 2016, vindt T-Mobile dat de periode waarin zij naar het oordeel van genoemde instanties “te weinig de vinger aan de pols hield”, feitelijk korter was. Gelet op de conclusies van de arbeidsdeskundige en de bestuursrechter, volgt het hof T-Mobile hierin niet.
  • Volgens [appellant] kan T-Mobile juist meer verweten worden. Uit de e-mails zou blijken dat hij als een gevaarlijke gek werd beschouwd. T-Mobile zou in het kader van een harde aanpak hem hebben overgeplaatst van de winkel in [woonplaats 2] naar de veel drukkere winkel in

[woonplaats 1], met de bedoeling hem te beschadigen. Uit het ontbreken van vereiste stukken en het indienen en vervolgens intrekken van de ontslagaanvraag blijkt dat T-Mobile sinds 2015 nooit serieus aan zijn re-integratie heeft willen werken, aldus steeds [appellant] . Het hof volgt [appellant] hierin niet.

  • Het is alleen de voormalige manager van [appellant] in [woonplaats 2] die (intern) bespreekt dat hij gehoord heeft over agressie van [appellant] . Niet blijkt dat die ene e-mail een rol heeft gespeeld bij het latere verloop van het re-integratietraject in [woonplaats 1] met een andere leidinggevende. Het in de e-mail genoemde einde van de ‘zachte benadering’ ziet, gelet op de context van die opmerking, op de communicatie tussen [appellant] en T-Mobile. Het is dezelfde voormalige manager in [woonplaats 2] die inzet op het verzenden van aangetekende brieven als opmaat voor een loonstop. Daar heeft T-Mobile niet voor gekozen, maar T-Mobile heeft [appellant] overgeplaatst naar [woonplaats 1]. De manager in [woonplaats 2] was daardoor ook niet langer verantwoordelijk voor de re-integratie van [appellant] . Het hof ziet geen aanwijzing dat T-Mobile [appellant] overplaatste naar [woonplaats 1] met het doel [appellant] te beschadigen of zijn reintegratie te frustreren. Er waren op dat moment immers goede redenen voor die overplaatsing en [appellant] heeft daartegen ook destijds niet geprotesteerd. Op 6 juni 2015 schreef [appellant] immers aan de assistent shopmanager [woonplaats 2] dat een gesprek in [woonplaats 2] alleen mogelijk was als zijn gezondheid het toeliet en hij in staat zou zijn om van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] te reizen. Daarna, bij brief van 23 oktober 2015, heeft T-Mobile aan [appellant] laten weten dat zijn standplaats per 1 november 2015 werd gewijzigd van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1]. In de brief stond ook: “Mocht je het niet eens zijn met deze wijziging, dan kun je dit binnen twee weken na dagtekening van deze brief per mail [email adres verwijderd, hof] kenbaar maken bij HR Operations.” Die brief is verzonden naar het bij T-Mobile bekende adres in [woonplaats 2], maar [appellant] stelt dat hij die brief niet heeft ontvangen. Hij zou pas in november op de hoogte zijn geraakt van de overplaatsing.
  • [appellant] stelt dat de overval waar zijn psychische klachten door zijn veroorzaakt, heeft plaatsgevonden in [woonplaats 1] en dat T-Mobile dit wist. Als juist is dat hij dit aan de bedrijfsarts heeft medegedeeld, is dat nog niet voldoende om te oordelen dat (ook) T-Mobile dit wist of moest weten. Daarbij acht het hof van belang dat de bedrijfsarts T-Mobile niet heeft geadviseerd reintegratie buiten [woonplaats 1] te laten plaatsvinden. [appellant] stelt dat hij in een gesprek op 9 februari 2016 bij zijn nieuwe manager in [woonplaats 1] zijn bezwaar tegen de terugplaatsing kenbaar heeft gemaakt. In het dossier bevindt zich een e-mail van die manager van maandag 8 februari 2016 aan onder meer de betrokken HR-adviseur waarin staat: “Afgelopen vrijdag heb ik een “koffie gesprek” gehad met [appellant] . Hierin gaf [appellant] dat de “wil” er wel is, maar hij wellicht nog een paar koffie dates kon hebben alvorens hij kon beginnen met werken. Ik heb [appellant] verteld dat ik vind dat we het iig konden proberen om alvast wat uurtjes te starten met werken. […] Dit zag hij echter wel zitten, en hij sprak vertrouwen uit naar z’n werkgever en staat open om te re-integreren. […]”. [appellant] onderbouwt verder niet dat er (ook) een gesprek tussen [appellant] en zijn nieuwe manager heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. Evenmin weerspreekt [appellant] voldoende dat hij op de vrijdag voor 8 februari 2016 (nog) openstond voor re-integratie in [woonplaats 1]. De arbeidsdeskundige van het UWV noteert in het arbeidsdeskundig onderzoek van 18 februari 2016 dat op 18 februari 2016 met [appellant] is gesproken over re-integratie bij TMobile: “Werknemer wil graag weer het werk hervatten, maar zonder verantwoordelijkheid en zonder veel druk. Wellicht start hij over enkele weken voor 3 uur per week in aangepast werk.” Pas in 2018 noteert een andere arbeidsdeskundige van het UWV – in het kader van een nieuw deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van T-Mobile – bezwaren tegen de overplaatsing: “Volgens cliënt [ [appellant] , hof] is hij door de werkgever niet geïnformeerd dat hij vanaf juni 2015 was teruggeplaatst naar [woonplaats 1] waar hij zich juist onveilig voelt. Er zou ook sprake zijn van een hogere werkdruk (drukste locatie van T-Mobile Retail Nederland) In Brabant waren de re-integratiekansen aanzienlijk groter. Dit zou cliënt ook hebben gezegd als de werkgever vooraf had overlegd. Betrokkene heeft naar eigen zeggen herhaaldelijk tijdens de wachttijd, de problemen en omstandigheden die de locatie met zich meebrengt, gesignaleerd bij werkgever.” De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op andere gronden geoordeeld dat de re-integratie-

inspanningen van T-Mobile onvoldoende waren. Het hof acht de stelling van [appellant] dat hij al in 2015 heeft geklaagd over de overplaatsing onvoldoende onderbouwd. Ook heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij destijds al aan T-Mobile heeft medegedeeld dat hij door paniekaanvallen niet kon reizen naar de specifieke locaties waar hij zou re-integreren. Vast staat dat de locatie in [woonplaats 1] drukker is, maar het verweer van T-Mobile dat [appellant] in het kader van zijn re-integratie alleen beperkte back-office werkzaamheden verrichtte, zonder klant contact, is niet weersproken. Dat andere medewerkers van T-Mobile [appellant] tijdens zijn werkzaamheden zouden hebben gepest, is opnieuw alleen een blote stelling, waaraan het hof voorbijgaat. Het hof verwerpt ook als onvoldoende onderbouwd de stelling van [appellant] dat TMobile wist of behoorde te weten dat de winkels in [woonplaats 1] niet geschikt zouden zijn voor re-integratie van [appellant] .

  • Door T-Mobile is een ontslagaanvraag gedaan die door het UWV niet in behandeling is genomen. Het hof ziet bij gebreke van een voldoende toelichting van [appellant] niet in waarom dit de reintegratie van [appellant] ontoelaatbaar zou hebben doorkruist of dit op andere wijze tegenover [appellant] onrechtmatig zou zijn.
  • Dat betekent dat onvoldoende onderbouwd is dat T-Mobile meer verweten kan worden dan door de arbeidsdeskundige in de deskundigenbeoordeling van 12 december 2018 is vastgesteld: “De door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn over de periode september 2016 tot en met mei 2017 onvoldoende. De werkgever heeft onvoldoende vinger aan de pols gehouden en op de momenten dat re-integratie verder onderzocht had kunnen worden, is dit niet opgepakt.

goed werkgeverschap

  • Artikel 7:611 BW bepaalt dat T-Mobile verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. De re-integratieverplichtingen van artikel 7:658a BW zijn een uitwerking van die norm. Omdat T-Mobile niet meer verweten kan worden dan een tekortkoming in de nakoming van de reintegratieverplichtingen, biedt artikel 7:611 BW verder ook geen grondslag voor de vorderingen van [appellant] .

geen causaal verband / geen schade

  • De vervolgvraag die het hof moet beantwoorden, is of [appellant] door die tekortkoming van TMobile in de re-integratie-inspanningen ook schade heeft geleden.
  • De arbeidsongeschiktheid van [appellant] is immers veroorzaakt door de psychologische gevolgen voor [appellant] van een overval. Daardoor is ook zijn terugval in verdienvermogen veroorzaakt. [appellant] wijst erop dat de prognose voor herstel op 9 september 2015 (nog) gunstig was, terwijl hij in 2016 vrijwillig is opgenomen en op 23 mei 2017 de bedrijfsarts schreef: “Op basis van de huidige arbeidsongeschiktheidsduur en de medische bevindingen verwacht ik geen geschiktheid voor eigen werk op afzienbare termijn.”. Maar daaruit volgt nog niet dat de verslechtering van de prognose het gevolg is van het nalaten dat T-Mobile verweten kan worden. Er geen garantie te geven dat een re-integratietraject van twee jaar bij een werkgever zelf (eerste spoor) of bij een andere werkgever (tweede spoor) succesvol zal verlopen. Dat betekent dat de omstandigheid dat T-Mobile op dit punt is tekortgeschoten alleen nog niet voldoende is om te oordelen dat [appellant] daardoor schade heeft geleden.
  • Om dat vast te stellen moet worden beoordeeld wat de (hypothetische) situatie zou zijn geweest als T-Mobile niet zou zijn tekortgeschoten. Terecht voert [appellant] aan dat doordat TMobile is tekortgeschoten in de re-integratieverplichting, niet met zekerheid kan worden beantwoord wat de (financiële) situatie van [appellant] zou zijn geweest als T-Mobile wel haar reintegratieverplichtingen was nagekomen. Absolute zekerheid is dan ook niet vereist, maar [appellant] heeft wel de stelplicht dat zijn schade is veroorzaakt door de tekortkoming van TMobile. Dat betoog van [appellant] houdt in dat als T-Mobile niet tekortgeschoten zou zijn, hij korter arbeidsongeschikt zou zijn geweest of een hogere uitkering zou ontvangen. Die stellingen zijn echter niet onderbouwd. Met name stelt [appellant] te weinig over het normale, te verwachten verloop van zijn klachten om te kunnen oordelen dat het nalaten van T-Mobile een relevant negatief effect op de ernst of de duur zijn klachten heeft gehad. Daarbij is ook van belang dat het re-integratietraject bij zijn eerste werkgever, Maandag, volledig is doorlopen en evenmin succesvol is geweest. Dat betekent dat op dit punt [appellant] niet voldoende stelt om zijn conclusie – dat hij schade heeft geleden door het nalaten van T-Mobile – te kunnen dragen.
  • De gevorderde verhuiskosten zijn niet toewijsbaar. T-Mobile voert aan dat [appellant] feitelijk altijd in [woonplaats 1] is blijven wonen en dat het (post)adres in [woonplaats 2] waarover TMobile beschikte niet het adres was waar [appellant] feitelijk woonde. Daar was immers een stichting (een voormalig werkgever van [appellant] ) gevestigd. [appellant] weerspreekt deze verweren van T-Mobile niet concreet en de gevorderde verhuiskosten onderbouwt hij evenmin. Het

hof concludeert daarom dat [appellant] de door hem gestelde verhuiskosten onvoldoende heeft onderbouwd.

  • De gevorderde immateriële schadevergoeding is ook niet toewijsbaar. Op grond van artikel 6:106 BW is vergoeding van immateriële schadevergoeding alleen toewijsbaar als T-Mobile het oogmerk had om die schade te veroorzaken (aanhef en sub a.) of als [appellant] lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (aanhef en sub b.). Zoals hiervoor overwogen kan T-Mobile slechts worden verweten dat zij “onvoldoende de vinger aan de pols heeft gehouden” en het onderzoek naar de mogelijkheden van re-integratie onvoldoende heeft opgepakt. [appellant] onderbouwt onvoldoende dat hij hierdoor immateriële schade heeft geleden, laat staan dat aan de voorwaarden voor vergoeding daarvan zou zijn voldaan.
  • Het voorgaande betekent dat [appellant] niet voldoende stelt om het causaal verband tussen de tekortkoming van T-Mobile en de gevorderde schade aan te kunnen nemen. Het hof overweegt ambtshalve dat ook de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is gemaakt. Het hof zal de procedure daarom niet verwijzen naar de schadestaat procedure. Dat betekent ook dat

[appellant] , zoals T-Mobile heeft aangevoerd, geen voldoende belang als bedoeld in artikel 3:303 BW heeft bij de gevorderde verklaring voor recht dat T-Mobile is tekortgeschoten in de nakoming van haar re-integratie verplichtingen jegens [appellant] of de verklaring voor recht dat T-Mobile in strijd heeft gehandeld met het goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. [appellant] heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat hij wel een voldoende belang heeft bij enkel de verklaringen voor recht. Die verklaringen voor recht zijn daarom niet toewijsbaar.

bewijs

  • Omdat [appellant] zijn stellingen niet voldoende onderbouwt en omdat [appellant] bovendien geen specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod doet, komt het hof aan bewijslevering niet toe.

conclusie

  • Grieven I, V en VI tegen het oordeel van de kantonrechter slagen niet. De vorderingen van [appellant] zijn niet toewijsbaar. Dat betekent dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Het hof begroot die kosten op € 2.106,00 aan griffierecht en – conform het liquidatietarief – op 2,5 punt van het toepasselijke appeltarief.
  • De beslissing Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Gravenhage van 15 april 2021;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van T-Mobile tot op heden begroot op € 2.106,00 aan verschotten en € 5.392,50 aan salaris advocaat; – verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E. Loesberg en A. van Zanten-Baris en ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey