Rb, achteroprijdende scooter botst op voorligger nadat deze vaart minderde, achteroprijdende bestuurder heeft letsel, na billijkheidscorrectie 50-50 verdeling van de schade

Samenvatting:

Twee scooters reden achter elkaar op een rechtdoor gaande weg met een snelheid van zo’n 50 kilometer per uur. De achteroprijdende scooter botst op de voorste scooter nadat deze om onopgehelderde reden vaart minderde. De achteroprijdende scooter valt en heeft hierdoor letsel aan zijn elleboog. Eiser vordert voor recht te verklaren dat de WAM-verzekeraar aansprakelijk is jegens eiser en de geleden en nog te lijden materiële eb immateriële schade aan eiser dient te vergoeden, met veroordeling van de WAM-verzekeraar in de proceskosten. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat de voorligger onrechtmatig (art. 6:162 BW) heeft gehandeld. De onrechtmatigheid bestaat volgens eiser uit 1. Het rijden zonder deugdelijke achterremverlichting 2. Het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, zonder eiser voor te laten gaan 3. Onzorgvuldig rijgedrag, het plotseling en zonder aanleiding remmen en een keerbeweging inzetten. De rechtbank komt tot het oordeel dat de voorligger heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die men als verkeersdeelnemer in acht behoort te nemen door zodanig te remmen dat het achteropkomend verkeer voor hem zou moeten uitwijken zonder dat voor dergelijk afremmen aanleiding bestond. Op basis van art. 6:101 BW wordt de vergoedingsplicht verminderd als de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er drie oorzaken 1. Het afremmen door de voorste bestuurder 2. Het niet voldoende afstand houden van eiser 3. Het achterom kijken van de voorste bestuurder. De rechtbank past een beperkte correctie toe die leidt tot een 50-50 verdeling van de schade. De rechtbank verklaart voor recht dat de WAM-verzekeraar voor 50% aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die eiser door de aanrijding heeft geleden en nog zal lijden.

ECLI:NL:RBROT:2022:11216

Instantie                          Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak             21-12-2022

Datum publicatie            22-12-2022

Zaaknummer                   C/10/639628 / HA ZA 22-468

Rechtsgebieden              Verbintenissenrecht

Bijzondere kenmerken Eerste aanleg- enkelvoudig

Inhoudsindicatie             Personenschade. Verkeersrecht. Twee scooters rijden achter elkaar op rechtdoor gaande weg. Achteroprijdende scooter botst op voorste, nadat deze (om onopgehelderde redenen) afremde. Achteroprijdende scooter valt en heeft hierdoor letsel aan elleboog. Voorste scooterbestuurder is aansprakelijk door onzorgvuldige rijmanoeuvre. Achteroprijdende scooter heeft echter eigen schuld. Billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW.

Vindplaatsen                   Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/639628 / HA ZA 22-468

Vonnis van 21 december 2022

in de zaak van

[eiser01] ,

wonende te [woonplaats01] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. S.P. de Groot te Den Haag,

tegen

de naamloze vennootschap

UNIVE SCHADE ,

gevestigd te Assen,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. G. Loman te Assen.

Partijen zullen hierna [eiser01] en Univé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 3 juni 2022, met producties 1 t/m 7;

de conclusie van antwoord in conventie tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties 1 t/m 6;

de zittingsagenda van de rechtbank van 11 oktober 2022;

de brief van 18 oktober 2022 van de zijde van Univé met B8-formulier en geluidsdrager (USB-stick);

de brief van 19 oktober 2022 van de zijde van [eiser01] met B3-formulier en de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie tevens houdende overlegging producties, met producties 8 en 9;

de mondelinge behandeling, gehouden op 8 november 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.

Op vrijdag 12 juni 2020 reed [eiser01] rond 21:00 uur over de [straatnaam01] te [plaats01] op een scooter met het kenteken [kenteken01] . Voor [eiser01] reed [naam01] (hierna: [naam01] ) op een scooter met het kenteken [kenteken02] .

2.2.

[eiser01] en [naam01] reden met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur. [naam01] is verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid in de zin van de Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (WAM) bij Univé.

2.3.

Terwijl [eiser01] en [naam01] rechtdoor reden, heeft [naam01] vaart geminderd en is [eiser01] tegen de linkerzijde van [naam01] aangereden waarna [eiser01] ten val kwam (hierna: ‘de aanrijding’). [naam01] is niet ten val gekomen. Kort voorafgaand aan de aanrijding heeft [eiser01] achterom gekeken.

2.4.

De politie is ter plaatse gekomen en heeft een registratieset opgesteld. In de eerste versie van die registratieset is – onder meer – het volgende opgenomen:

Goed G5634553

( [kenteken01] )

Soort : BROMFIETS
[…]
Identificaties : CHASSISNUMMER: […]

KENTEKEN: [kenteken01]

[…]

Bijzonderheden : ROOD ZWARTE KAPPENSET, ACHTERLICHT GLAS MIST

UITLAAT IS ZIL
[…]

Goed G5876661

( [kenteken02] )

Soort : BROMFIETS

[…]

Identificaties: : CHASSISNUMMER: […]

KENTEKEN: [kenteken02]

[…]

Toedracht

Voertuig A: [kenteken02]

Voertuig B: [kenteken01]

Voertuig A reed op de [straatnaam01] te [plaats01] . Voertuig A reed voor voertuig B. Voertuig A wilde op de [straatnaam01] draaien, voertuig B kwam toen tegen de linkerzijde van voertuig A. Hierop is de bestuurder van voertuig B ten val gekomen.

2.5.

Een collega van de advocaat van [eiser01] heeft naar aanleiding van de registratieset per e-mail drie vragen gesteld aan de politie, waarop de politie bij e-mail van 29 juli 2020 antwoord heeft gegeven (hieronder dikgedrukt):

  1. In het rapport staat vermeld dat het voertuig met kenteken [kenteken01] bijzonderheden bevat. Volgens [eiser01] horen deze bijzonderheden bij het voertuig met kenteken [kenteken02] . Kunt u dit nakijken en zo nodig aanpassen in het rapport?

De bijzonderheden die bij kenteken [kenteken01] staan, de zwart/rode kappen, behoren bij kenteken [kenteken01] . Over de uitlaat en achterlicht kan ik geen uitspraken doen of dit klopt ja of nee.

  1. Bij de toedracht staat beschreven dat Voertuig A wilde draaien. Kan ik hieruit opmaken dat hij aan het draaien was? Hoe heeft u de toedracht van het ongeval onderzocht?

U kunt hier inderdaad uit opmaken dat voertuig A aan het draaien was. De draai heeft hij niet volledig kunnen afmaken omdat voertuig B in de flank terecht kwam.

De bestuurder van voertuig B heeft dit ook zelf verklaard. Hij dacht namelijk dat voertuig A niet vlak achter hem zat.

  1. [eiser01] stelt dat er getuigen zijn van het ongeval. Heeft u hiervan de gegevens genoteerd of hen gesproken?

Er zijn geen gegevens van getuigen genoteerd.

2.6.

De politie heeft vervolgens de registratieset aangepast, in die zin dat onder ‘Toedracht’ het woord ‘wilde’ is vervangen door ‘ging’. Zodoende staat er in de gewijzigde registratieset de volgende tekst:

Toedracht

Voertuig A: [kenteken02]

Voertuig B: [kenteken01]

Voertuig A reed op de [straatnaam01] te [plaats01] . Voertuig A reed voor voertuig B. Voertuig A ging op de [straatnaam01] draaien, voertuig B kwam toen tegen de linkerzijde van voertuig A. Hierop is de bestuurder van voertuig B ten val gekomen.

2.7.

Een aantal dagen na de aanrijding hebben [eiser01] en [naam01] gezamenlijk de voorzijde van een aanrijdingsformulier ingevuld. In afwezigheid van [naam01] heeft [eiser01] vervolgens ook de achterzijde van dit formulier ingevuld.

2.8.

In een reactie op de registratieset van de politie heeft [naam01] aan Univé het volgende verklaard:

Waarom remde ik?: Ik en [eiser01] komen beide uit [plaats02] en reden op dat moment samen op de cyclamenweg. Het was mijn bedoeling om aan t eind van de weg af te slaan dus minderde ik alvast mijn vaart, [eiser01] had dat niet in de gaten en keek op dat moment ook zelf achterom waardoor hij niet zag dat ik afremde (Hierboven in de bijlage een spraakmemo waarin [eiser01] dit zelf bevestigt). Op foto’s is ook te zien dat mijn scooter precies nog de richting instaat van de weg en verder ook geen draai is gemaakt. verder weet ik zeker dat als er een draai was gemaakt dat mijn scooter en ik er anders uit hadden gezien. (Het is een rechtdoor gaande weg)

Was u aan t keren of reed u recht?: Ik heb de hele weg op mijn deel recht gereden en voor de rest niet gekeerd of een bocht gemaakt, op de foto is ook te zien dat [eiser01] ’s scooter langs mijn scooter is gegaan ipv er bovenop.

[…]

2.9.

[eiser01] heeft schade geleden als gevolg van de aanrijding.

3.Het geschil

in conventie

3.1.

[eiser01] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Univé aansprakelijk is jegens [eiser01] en de dientengevolge geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan [eiser01] dient te vergoeden, met veroordeling van Univé in de proceskosten.

3.2.

Univé voert verweer en heeft geconcludeerd tot, zakelijk weergegeven, afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met veroordeling van hem in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in voorwaardelijke reconventie

3.4.

Onder de voorwaarde dat de rechtbank tot aansprakelijkheid van Univé jegens [eiser01] concludeert, vordert Univé – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat op Univé geen schadevergoedingsverplichting rust, althans te verklaren voor recht dat Univé gehouden is om een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage van de schade, zijnde minder dan 50%, aan [eiser01] te vergoeden, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten alsmede de nakosten.

3.5.

[eiser01] voert verweer en heeft geconcludeerd Univé in haar voorwaardelijke eis niet ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van haar in de proceskosten, inclusief nakosten.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Onrechtmatige daad

4.1.

[eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [naam01] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld (artikel 6:162 BW). De onrechtmatige daad bestaat volgens [eiser01] uit:

(1) primair: het rijden zonder deugdelijke achter-/remverlichting, hetgeen handelen in strijd met een wettelijke bepaling (artikel 5.6.53 lid 4 en artikel 5.6.55 lid 3 en 4 van de Regeling Voertuigen) oplevert;

(2) subsidiair: het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre (keren) zonder [eiser01] daarbij voor te laten gaan, hetgeen eveneens handelen in strijd met een wettelijke bepaling (artikel 54 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: ‘RVV 1990’)) oplevert;

(3) meer subsidiair: het plotseling en zonder aanleiding remmen en een keerbeweging inzetten, hetgeen handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid oplevert.

Op deze stellingen wordt hieronder ingegaan.

(1) Rijden zonder deugdelijke achterremverlichting

4.2.

Ter onderbouwing van zijn stelling dat het achterremlicht van de scooter van [naam01] niet werkte, verwijst [eiser01] naar de door hem overgelegde registratieset van de politie. Hierin wordt gesproken over een missend achterlichtglas. Dit wordt genoemd direct na de vermelding van een rood zwarte kappenset. Volgens [eiser01] volgt hieruit dat op de scooter van [naam01] een achterlichtglas ontbrak.

4.3.

Beide bijzonderheden (missend achterlicht en rood zwarte kappenset) zijn echter in de registratieset van de politie genoemd als bijzonderheden die te zien zijn op de scooter van [eiser01] (met kenteken [kenteken01] ). Zelfs nadat hier expliciet navraag naar is gedaan bij de politie, is niet opgehelderd of hier sprake is van een verwisseling van kentekens. De politie heeft in haar antwoord eraan vastgehouden dat de zwart/rode kappen behoren bij kenteken [kenteken01] (de scooter van [eiser01] ) en laat vervolgens in het midden of het achterlicht al dan niet werkte. Ook in de door de politie op verzoek van [eiser01] gewijzigde registratieset is deze onduidelijkheid niet weggenomen. Univé heeft foto’s overgelegd waarop een werkend achterremlicht op de scooter van [naam01] is te zien. [eiser01] heeft weliswaar aangevoerd dat onbekend is van welk moment die foto’s dateren, maar heeft zelf geen beeldmateriaal of andere bewijsstukken overgelegd waarop te zien is of waaruit volgt dat het achterremlicht van [naam01] ten tijde van de aanrijding niet werkte.

4.4.

Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het vorenstaande niet komen vast te staan dat [naam01] zonder een deugdelijk achterremlicht reed.

(2) Bijzondere manoeuvre

4.5.

Op basis van artikel 54 RVV 1990 moet een bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert, zoals – onder andere – keren, het overige verkeer voor laten gaan. Volgens [eiser01] heeft [naam01] hiermee in strijd gehandeld. Univé betwist dat [naam01] aan het keren was. De rechtbank overweegt als volgt.

4.6.

In de eerste registratieset is onder ‘ Toedracht ’ te lezen dat [naam01] wilde draaien, hetgeen niet duidt op een reeds ingezette keermanoeuvre. Uit het bevestigende antwoord van de politie op de vraag of uit deze toedracht kan worden opgemaakt dat [naam01] aan het draaien was, volgt daarentegen dat de keermanoeuvre wel degelijk was ingezet. De vraag is echter welke waarde moet worden toegekend aan dit antwoord en de daarmee overeenstemmende gewijzigde registratieset waarin “wilde” is vervangen door “ging”.

4.7.

Als onbetwist staat vast dat Univé noch [naam01] is betrokken bij de totstandkoming van bovengenoemd antwoord van de politie en de wijziging in de registratieset. Deze zijn het gevolg van correspondentie tussen slechts de advocaat van [eiser01] en de politie. In tegenstelling tot de inhoud van de registratieset heeft [naam01] juist verklaard dat hij geen draai maakte (zie hiervoor onder 2.8). In het licht van die gemotiveerde betwisting door [naam01] , waarbij Univé zich aansluit, geeft de verklaring van de politie – die is ingegeven door correspondentie met [eiser01] – onvoldoende gewicht aan de stelling van [eiser01] om deze als vaststaand aan te kunnen nemen.

4.8.

Ook uit het aanrijdingsformulier is niet op te maken dat [naam01] een bijzondere manoeuvre aan het maken was. Integendeel: in de tekening onder de situatieschets is aangegeven dat [naam01] rechtdoor reed. Bovendien is onder de toedracht zowel bij het voertuig A (van [eiser01] ) als bij voertuig B (van [naam01] ) slechts punt 8 aangekruist, waarbij als (gewijzigde) tekst staat vermeld: “A botste op zijkant in dezelfde richting en op dezelfde rijstrook rijdend”. Het hokje bij punt 13 (“ging linksaf”) is niet aangekruist bij voertuig B van [naam01] . Ten slotte is ook op de achterzijde van het formulier, dat [eiser01] heeft ingevuld in afwezigheid van [naam01] , niet beschreven dat [naam01] aan het keren was. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het bovenstaande niet komen vast te staan dat [naam01] in strijd met artikel 54 RVV 1990 heeft gehandeld.

(3) Onzorgvuldig rijgedrag

4.9.

[eiser01] heeft aangevoerd dat [naam01] plotseling remde en de weg op draaide om te keren. Zoals hiervoor overwogen, is niet komen vast te staan dat [naam01] op de weg keerde.

4.10.

Ten aanzien van het gestelde plotseling afremmen door [naam01] overweegt de rechtbank als volgt.

4.11.

[naam01] heeft zelf erkend dat hij heeft afgeremd. Dit blijkt onder meer uit zijn opmerking op het aanrijdingsformulier (“ scooter A merkte niet dat ik afremde […] ”) en uit zijn correspondentie met Univé (“ […] waardoor hij niet zag dat ik afremde ”). Hieruit blijkt echter nog niet of het afremmen van [naam01] al dan niet als handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, zoals [eiser01] stelt, kan worden gekwalificeerd.

4.12.

Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [naam01] voorafgaand aan de aanrijding [eiser01] heeft ingehaald, en dat [eiser01] zijn snelheid niet heeft verhoogd. [naam01] heeft kennelijk daarna zodanig zijn vaart verminderd dat [eiser01] op hem is ingereden. [eiser01] heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat [naam01] wist dat [eiser01] achter hem reed, dat is althans niet gemotiveerd betwist. Ten slotte staat vast dat [naam01] en [eiser01] over een recht doorgaande weg reden en dat er geen directe aanleiding bestond om op de plek van de aanrijding af te remmen.

4.13.

De rechtbank komt op basis van het vorenstaande tot het oordeel dat [naam01] heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die men als verkeersdeelnemer in acht behoort te nemen door op een recht doorgaande weg zodanig af te remmen dat achteropkomend verkeer, in dit geval de op een scooter achter hem rijdende [eiser01] , voor hem zou moeten uitwijken, zonder dat voor dergelijk afremmen aanleiding bestond en in de wetenschap dat [eiser01] achter hem reed. Daarmee is de aansprakelijkheid van [naam01] jegens [eiser01] in beginsel op grond van onrechtmatige daad gegeven.

Schadevergoedingsplicht

4.14.

In beginsel is [naam01] gehouden de schade die het gevolg is van zijn onrechtmatige daad jegens [eiser01] te vergoeden aan [eiser01] . Het afremmen is hem immers toe te rekenen en de schade van [eiser01] is (mede) ontstaan als gevolg van dat afremmen.

4.15.

Aangezien [naam01] zijn WAM-aansprakelijkheid heeft verzekerd bij Univé, is Univé uit hoofde van die aansprakelijkheidsverzekering aansprakelijk jegens [eiser01] .

in reconventie

4.16.

De vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank tot aansprakelijkheid zijdens Univé jegens [eiser01] zou concluderen. Aangezien aan die voorwaarde is voldaan, komt de rechtbank toe aan beoordeling van de vordering in reconventie.

Eigen schuld

4.17.

Op basis van artikel 6:101 lid 1 BW wordt, als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de veroorzaker en de benadeelde te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Met andere woorden: [eiser01] krijgt zijn schade niet vergoed voor zover hij die zelf heeft veroorzaakt.

4.18.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er drie omstandigheden die – al dan niet in samenhang bezien – als oorzaken van de aanrijding zijn aan te merken, te weten:

  1. het afremmen door [naam01] ,
  2. het onvoldoende afstand tot [naam01] houden door [eiser01] , en
  3. het achterom kijken door [eiser01] .

4.19.

Ten aanzien van het afremmen door [naam01] is hiervoor reeds overwogen dat dit de aanrijding (en daarmee de schade van [eiser01] ) tot gevolg heeft gehad. Als [naam01] niet had afgeremd, had de aanrijding niet plaatsgevonden, en de aanrijding was een voorzienbaar gevolg van het afremmen. Deze schadeveroorzakende omstandigheid wordt toegerekend aan [naam01] .

4.20.

Ten aanzien van het onvoldoende afstand houden, overweegt de rechtbank dat [eiser01] kennelijk niet in staat is geweest om binnen de afstand tussen hem en [naam01] zijn snelheid dusdanig te verminderen of anderszins uit te wijken dat hij een aanrijding kon voorkomen. Hij was hiertoe – mede gelet op artikel 19 RVV 1990 – echter wel verplicht, nu er van een achteropkomende bestuurder mag worden verwacht dat hij voldoende afstand bewaart tot verkeer dat voor hem rijdt, teneinde op gewijzigde verkeerssituaties te kunnen anticiperen, waaronder het afremmen van voor hem rijdend verkeer. Het feit dat [eiser01] daartoe niet in staat is geweest, is een schadeveroorzakende omstandigheid die aan [eiser01] kan worden toegerekend.

4.21.

Ten slotte staat vast dat [eiser01] kort voorafgaand aan de aanrijding achterom heeft gekeken, hetgeen volgens Univé de oorzaak is van de aanrijding. [eiser01] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze omstandigheid heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het achterom kijken door [eiser01] een schadeveroorzakende omstandigheid is die aan [eiser01] kan worden toegerekend.

4.22.

Bij gebrek aan een meer waarheidsgetrouwe inschatting gaat de rechtbank ervan uit dat de drie bovengenoemde omstandigheden in gelijke mate aan de schade hebben bijgedragen. Aangezien twee van de drie omstandigheden aan [eiser01] kunnen worden toegerekend, zou de vergoedingsplicht van Univé in beginsel moeten worden verminderd met twee-derde deel, dus een-derde bedragen.

Billijkheidscorrectie

4.23.

Uit artikel 6:101 lid 1 BW volgt naast het bovenstaande dat een andere verdeling plaatsvindt, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.

4.24.

[eiser01] heeft tijdens de mondelinge behandeling onbetwist aangevoerd dat hij in zijn opleiding bij de hotelschool wordt beperkt omdat hij, vanwege de letselschade aan zijn linkerarm, niet met een dienblad op zijn linkerhand kan lopen. Hij is momenteel twintig jaar oud en zal naar verwachting nooit meer zijn linkerelleboog kunnen strekken. Deze omstandigheden in acht genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de billijkheid eist dat de schade op een andere wijze dan voornoemd over [eiser01] en Univé wordt verdeeld. De rechtbank past een beperkte correctie toe die leidt tot een 50-50 verdeling van de schade. De gevorderde verklaring voor recht zal dus worden toegewezen met dien verstande dat Univé voor 50% aansprakelijk is en zodoende 50% van de door [eiser01] geleden en nog te lijden (materiële en immateriële) schade dient te vergoeden.

in conventie en in reconventie

Proceskosten

4.25.

Aangezien elk van partijen zowel in conventie als in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1.

verklaart voor recht dat Univé jegens [eiser01] voor 50% aansprakelijk is voor de (materiële en immateriële) schade die [eiser01] door de aanrijding heeft geleden en eventueel nog zal lijden en dat Univé aan [eiser01] 50% van die schade dient te vergoeden,

5.2.

compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.3.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. V.W.B. Sloeserwij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.

[3533/3152]

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey