Rb, werkgeversaansprakelijkheid, koerier overkomt ongeval met bedrijfsauto, verplichting werkgever een behoorlijke verzekering voor ongevallen van werknemers te hebben (art 7:611 BW), deskundigenbericht

Samenvatting:

Een koerier overkomt een ongeval met de bedrijfsauto. Op 6 september 2022 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis overwogen dat er nog geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of het koeriersbedrijf aan haar verzekeringsplicht als werkgever heeft voldaan. Dit betreft de vraag of tijdens het ongeval van eiser het bedrijf als werkgever beschikte over een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van haar werknemers. De kantonrechter heeft overwogen dat de beantwoording van deze vraag specifieke kennis van het verzekeringsrecht is vereist. De kantonrechter is daarom voornemens om een deskundige op verzekeringsrechtelijk gebied te benoemen, om de kantonrechter van advies te dienen bij deze vraag. De deskundige dient te beoordelen 1. wat de bestaande verzekeringsmogelijkheden waren voor verkeersongevallen van een koeriersbedrijf, opties (OVI), (SVI), (AVB), (WEGAS/WEGAM), 2. tegen welke premies deze verzekeringen konden worden verkregen en 3. wat de maatschappelijke opvattingen waren over de vraag voor welke schade de verzekering dekking moet verlenen. Partijen moeten binnen vier weken bij de deskundige reageren op het conceptrapport nadat dit aan hen is gezonden. De kantonrechter zal partijen na ontvangst van het definitieve rapport van de deskundige in de gelegenheid stellen om bij conclusie na de deskundigenrapport hierop te reageren. De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

ECLI:NL:RBNNE:2022:4276

Instantie                           Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak              15-11-2022

Datum publicatie             17-11-2022

Zaaknummer                   9232452

Formele relaties              Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2022:3281

Rechtsgebieden              Civiel recht

Bijzondere kenmerken    Bodemzaak Eerste aanleg – enkelvoudig op tegenspraak

Inhoudsindicatie              Werkgeversaansprakelijkheid. Koerier overkomt ongeval met bedrijfsauto. Verplichting werkgever om een behoorlijke verzekering voor ongevallen van werknemers te hebben. (art. 7:611 BW). Deskundigenbericht.

Vindplaatsen                   Rechtspraak.nl

Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Groningen

zaak-/rolnummer: 9232452 \ CV EXPL 21-3079

Vonnis van de kantonrechter d.d. 15 november 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. M. Schreijer, advocaat te Groningen,

tegen

de besloten vennootschap

[b.v.] KOERIERS BV,

gevestigd te [vestigingsplaats],

gedaagde,

hierna te noemen: [b.v.] Koeriers,

gemachtigde: mr. Z. Etemadi, advocaat te Amsterdam.

1De procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

– de rolbeslissing van 18 oktober 2022;
– de door partijen genomen aktes.

1.2.

Hierna is vonnis bepaald, dat vandaag bij vervroeging wordt gewezen.

2De beoordeling

2.1.

Op 6 september 2022 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. De inhoud van dit tussenvonnis dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

2.2.

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat in het licht van de huidige stand van het partijdebat vooralsnog geen voldragen antwoord kan worden gegeven op de vraag of [b.v.] Koeriers aan haar verzekeringsplicht als werkgever heeft voldaan, in die zin dat zij – indachtig de door de Hoge Raad hiervoor geformuleerde maatstaven (uiteengezet in rechtsoverweging 4.18. van het tussenvonnis) – ten tijde van het ongeval van [eiser] met de bedrijfsauto van [b.v.] Koeriers beschikte over een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van haar werknemers. De kantonrechter heeft verder overwogen dat beantwoording van deze vraag specifieke kennis op het gebied van het verzekeringsrecht vereist. Om deze redenen heeft de kantonrechter overwogen dat hij voornemens is om een deskundige op verzekeringsrechtelijk gebied te benoemen, teneinde de kantonrechter van advies te dienen over de hiervoor genoemde vraag.

2.3.

Partijen hebben zich hierna bij akte kunnen uitlaten over de aard van de verlangde deskundigheid, de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.

De persoon van de deskundige

2.4.

Uit de aktes van partijen blijkt dat zij overeenstemming hebben bereikt over de persoon van de te benoemen deskundige, te weten prof. mr. M.L. Hendrikse, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Partijen verzoeken de kantonrechter om tot diens benoeming als deskundige over te gaan.

2.5.

Zoals in de rolbeslissing reeds is overwogen, heeft de deskundige desgevraagd verklaard dat hij bereid en in staat is om het deskundigenonderzoek uit te voeren en dat hij vrij staat ten opzichte van beide partijen. Uit de door partijen na de rolbeslissing genomen aktes blijkt dat zij akkoord gaan met de door de deskundige genoemde aansprakelijkheidsbeperking. De kantonrechter zal daarom thans overgaan tot de benoeming van prof. mr. Hendrikse tot deskundige.

De aan de deskundige te stellen vragen

2.7.

Partijen hebben in hun aktes na tussenvonnis vragen aan de deskundige voorgesteld. De kantonrechter zal een gedeelte van deze vragen. overnemen. Een aantal vragen, met name afkomstig van de zijde van [b.v.] Koeriers, zal de kantonrechter echter niet overnemen. Daartoe is het volgende redengevend.

2.8.

Het kader van het deskundigenonderzoek is, zoals hiervoor al gememoreerd, dat de deskundige een onderzoek zal uitvoeren naar de vraag of [b.v.] Koeriers, op basis van de verzekeringen die zij ten tijde van het verkeersongeval van [eiser] op 11 oktober 2017 had afgesloten, aan haar verzekeringsplicht als werkgever heeft voldaan, in die zin dat [b.v.] Koeriers een behoorlijke verzekering had afgesloten voor werknemers van wie de werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval. De deskundige moet in dat verband beoordelen wat de destijds bestaande verzekeringsmogelijkheden waren, waarbij ook van belang is tegen betaling van welke premies die verzekeringen konden worden verkregen en wat destijds de heersende maatschappelijke opvattingen waren over de vraag voor welke schade een behoorlijke verzekering dekking moet verlenen.

2.9.

De deskundige hoeft, anders dan [eiser] voorstelt, naar het oordeel van de kantonrechter niet te onderzoeken welke bedragen door de ongevallenverzekeraars aan [eiser] zijn uitgekeerd, aangezien die bedragen tussen partijen niet in geschil zijn en daarmee in deze procedure vaststaan. Zoals onder 2.19. van het tussenvonnis is vastgesteld, hebben de ongevallenverzekeraars een bedrag van in totaal € 6.629,42 aan [eiser] uitgekeerd.

2.10.

In het tussenvonnis heeft de kantonrechter (onder 4.25.) ook overwogen dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad tot dusverre geen uitzondering op de vereiste verzekeringsdekking is gemaakt voor lagere gradaties van schuld dan opzet of bewuste roekeloosheid, in die zin dat onder omstandigheden ook dan géén vergoedingsplicht voor de werkgever zou bestaan en dat om die reden geen grond bestaat om de door [b.v.] Koeriers bepleite – verdergaande – uitzondering hierop in geval van lichtere vormen van schuld aan te nemen. Daarmee is dit geschilpunt beslecht.

Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter voorbij zal gaan aan de door [b.v.] Koeriers voorgestelde vraag 7 welke andere c.q. lichtere vormen van uitsluiting van verzekeringsdekking dan opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (zoals roekeloosheid) waren opgenomen in de (polis)voorwaarden van de desbetreffende verzekeringen voor verkeersongevallen van werknemers die een koeriersbedrijf in 2017 kon afsluiten. Hetzelfde geldt voor de door [b.v.] Koeriers voorgestelde vragen 9, 10 en 11, die allen ook uitgaan van uitsluiting van verzekeringsdekking van lichtere vormen van schuld dan opzet of bewuste roekeloosheid.

2.11.

[b.v.] Koeriers heeft in haar akte na tussenvonnis aangegeven dat uit de offerte van Eswé van 13 juli 2016 blijkt dat de enige aanvullende verzekering die voor werknemersschade kon worden afgesloten een Schadeverzekering Inzittenden (SVI) betreft. Zij stelt tegen die achtergrond de vraag voor of ten tijde van het ongeval in het licht van de destijds geldende maatschappelijke opvattingen ten aanzien van verkeersongevallen van werknemers van een koeriersbedrijf een SVI-verzekering gezien werd als slechts een aanvulling c.q. een extra op de overige verzekeringen (zoals die door [b.v.] Koeriers waren afgesloten) óf juist als een absolute noodzaak om als werkgever te voldoen aan de vereisten van een behoorlijke verzekering als bedoeld in artikel 7:611 BW.

De kantonrechter zal ook deze vraag niet overnemen, aangezien het in het kader van het te verrichten onderzoek aan de deskundige is om (zelf) vast te stellen welke verzekeringen ten tijde van het ongeval ten behoeve van verkeersongevallen van werknemers konden worden afgesloten. In dat kader kan ook de noodzaak van het afsluiten van een SVI-verzekering aan de orde komen.

2.12.

Met inachtneming van het voorgaande zal de kantonrechter de volgende vragen aan de deskundige voorleggen:

  1. Wat was ten tijde van het verkeersongeval van [eiser] met de bedrijfsauto van [b.v.] Koeriers op 11 oktober 2017 in uw visie – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over de verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van verkeersongevallen van werknemers1– in het licht van de heersende maatschappelijke opvattingen een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers van een koeriersbedrijf? Wilt u hierbij in elk geval ingaan op de volgende onderwerpen?
  2. Kunt u allereerst vaststellen welke verzekeringen [b.v.] Koeriers destijds ten behoeve van verkeersongevallen van haar werknemers had afgesloten?
  3. Wat waren destijds de bij reguliere verzekeraars bestaande verzekeringsmogelijkheden voor verkeersongevallen van werknemers van een koeriersbedrijf (met een omvang) als dat van [b.v.] Koeriers? Wilt u daarbij in ieder geval aandacht schenken aan de volgende opties: Ongevallenverzekering voor Inzittenden (OVI), Schadeverzekering voor Inzittenden (SVI), bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB), werkgeversaansprakelijkheidsverzekeringen (WEGAS/WEGAM) en de Goed Werkgeverschapsverzekering?
  4. Waren de hiervoor onder b. bedoelde verzekeringen destijds voldoende bekend voor koeriersbedrijven?
  5. Tegen welke premies konden de betreffende verzekeringen voor verkeersongevallen voor werknemers van een koeriersbedrijf destijds bij reguliere verzekeraars worden verkregen?
  6. Wat was destijds in het licht van de heersende maatschappelijke opvattingen het schadebedrag (naar aard en omvang) waarvoor een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers dekking behoorde te bieden bij een koeriersbedrijf als dat van [b.v.] Koeriers?
  7. Had [b.v.] Koeriers andere verzekeringen kunnen afsluiten dan zij destijds had lopen? Zo ja, welke? Wat was dan het verzekerde bedrag geweest? Wat zou [eiser] dan (maximaal) uitgekeerd hebben gekregen?
  8. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van belang kunnen zijn?

Het voorschot op de kosten van de deskundige

2.12.

De deskundige zal worden gevraagd om een kostenbegroting voor het uitvoeren van het deskundigenonderzoek op te stellen. Partijen krijgen nog de gelegenheid om daarop te reageren.

2.13.

De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om in afwijking van de hoofdregel van artikel 195 Rv beide partijen bij helfte te belasten met de betaling van het voorschot van de deskundige. Zij zullen daarvoor te zijner tijd een nota ontvangen.

Verzending van het procesdossier aan de deskundige

2.14.

De kantonrechter zal de griffier opdragen om het procesdossier in kopie aan de deskundige toe te sturen.

De verdere gang van zaken

2.15.

De deskundige mag pas met het uitvoeren van het deskundigenonderzoek beginnen na ontvangst van bericht van de griffie van de rechtbank dat het voorschot is betaald.

2.16.

De kantonrechter wijst partijen erop dat zij wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Deze verplichting wordt hierna bij de beslissing verder uitgewerkt. Wordt daaraan niet voldaan, dan kan de kantonrechter daaraan de gevolgtrekking verbinden die hem geraden voorkomt, ook in het nadeel van de betreffende partij. Verder wijst de kantonrechter partijen erop dat wanneer een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, die partij daarvan dadelijk een afschrift aan de wederpartij moet sturen.

2.17.

Partijen moeten binnen vier weken bij de deskundige reageren op het conceptrapport van de deskundige nadat dit aan hen is toegezonden. In zijn hierna op te stellen definitieve rapport moet de deskundige gemotiveerd op de reactie(s) van partijen ingaan. Partijen hebben bij de deskundige niet de gelegenheid om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren.

2.18.

De kantonrechter zal partijen na ontvangst van het definitieve rapport van de deskundige in de gelegenheid stellen om bij conclusie na deskundigenrapport hierop te reageren.

2.19.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3BESLISSING

De kantonrechter:

de vragen aan de deskundige

3.1.

beveelt een onderzoek door de hierna te noemen deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

  1. Wat was ten tijde van het verkeersongeval van [eiser] met de bedrijfsauto van [b.v.] Koeriers op 11 oktober 2017 in uw visie – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over de verplichting van de werkgever om zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van verkeersongevallen van werknemers2– in het licht van de heersende maatschappelijke opvattingen een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers van een koeriersbedrijf? Wilt u hierbij in elk geval ingaan op de volgende deelonderwerpen?
  2. Kunt u allereerst vaststellen welke verzekeringen [b.v.] Koeriers destijds ten behoeve van verkeersongevallen van haar werknemers had afgesloten?
  3. Wat waren destijds de bij reguliere verzekeraars bestaande verzekeringsmogelijkheden voor verkeersongevallen van werknemers van een koeriersbedrijf (met een omvang) als dat van [b.v.] Koeriers? Wilt u daarbij in ieder geval aandacht schenken aan de volgende opties: Ongevallenverzekering voor Inzittenden (OVI), Schadeverzekering voor Inzittenden (SVI), bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB), werkgeversaansprakelijkheidsverzekeringen (WEGAS/WEGAM) en de Goed Werkgeverschapsverzekering?
  4. Waren de hiervoor onder b. bedoelde verzekeringen destijds voldoende bekend voor koeriersbedrijven?
  5. Tegen welke premies konden de betreffende verzekeringen voor verkeersongevallen voor werknemers van een koeriersbedrijf destijds bij reguliere verzekeraars worden verkregen?
  6. Wat was destijds in het licht van de heersende maatschappelijke opvattingen het schadebedrag (naar aard en omvang) waarvoor een behoorlijke verzekering voor verkeersongevallen van werknemers dekking behoorde te bieden bij een koeriersbedrijf als dat van [b.v.] Koeriers?
  7. Had [b.v.] Koeriers andere verzekeringen kunnen afsluiten dan zij destijds had lopen? Zo ja, welke? Wat was dan het verzekerde bedrag geweest? Wat zou [eiser] dan (maximaal) uitgekeerd hebben gekregen?
  8. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van belang kunnen zijn?

de deskundige

3.2.

benoemt tot deskundige:

prof. mr. M.L. Hendrikse

Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Afdeling Privaatrecht, Universiteit van Amsterdam,

Postbus 15842

1001 NH Amsterdam

m.l.hendrikse@uva.nl

020-5254036

het voorschot op de kosten van het deskundigenrapport

3.3.

bepaalt dat het voorschot ter zake de kosten van het deskundigenrapport bij helfte voor rekening van beide partijen komt;

3.4.

bepaalt met het oog op de vaststelling van dit voorschot het volgende:

– de deskundige moet binnen drie weken na de datum van deze beslissing een begroting van de kosten opgeven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, zijn uurtarief en de eventuele overige kosten;

– de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens aan partijen toezenden;

– partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de kostenbegroting;

– indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag;

– indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke rechterlijke beslissing;

3.5.

bepaalt dat beide partijen er zorg voor dienen te dragen dat (hun deel van) het

voorschot binnen vier weken nadat zij een daartoe strekkend verzoek van de griffier van de

rechtbank hebben ontvangen, is bijgeschreven op het daarop vermelde rekeningnummer

onder vermelding van het daarin genoemde kenmerk;

3.6.

draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de

betaling van het voorschot;

3.7.

wijst de deskundige erop dat hij pas met het onderzoek kan beginnen na bericht van

de griffier over de betaling van het voorschot;

het onderzoek door de deskundige

3.8.

bepaalt dat de griffier van de rechtbank een kopie van het procesdossier aan de

deskundige dient te doen toekomen;

3.9.

bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen, zonodig op een

door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats;

3.10.

wijst de deskundige er op dat:

– de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie);

– de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden blijkt dat het voorschot niet toereikend is;

3.11.

bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te

verstrekken indien de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang dienen te

verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen en de deskundige ook voor het

overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek;

het deskundigenrapport

3.12.

draagt de deskundige op om uiterlijk vier maanden na de datum van deze beslissing

een schriftelijk en ondertekend deskundigenrapport in drievoud ter griffie van de rechtbank

in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde kostendeclaratie;

3.13.

wijst de deskundige erop dat:

– hij na aanvaarding van de benoeming verplicht is om de opdracht onpartijdig en naar beste kunnen te voltooien;

– hij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, dat uit het deskundigenrapport moet blijken dat aan dit voorschrift is voldaan en dat ook van de (zakelijke) inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen in het deskundigenrapport melding moet worden gemaakt;

– uit het deskundigenrapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;

– de conceptversie en de definitieve versie van het deskundigenrapport met redenen omkleed moeten zijn en duidelijke conclusies moeten bevatten;

– de deskundige een conceptversie van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid hebben om hierover binnen vier weken na dagtekening van het conceptrapport opmerkingen te maken en verzoeken bij de deskundige te doen;

– de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport én de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;

3.14.

bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het conceptrapport nadat dit door de deskundige aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige géén gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren;

voor het overige

3.15.

draagt de griffier op om na ontvangst van het deskundigenrapport de zaak op de rol te plaatsen voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen;

3.16.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 15 november 2022.

520 (MP)

1Kenbaar uit HR 1 december 2008, ECLI:NL:HR:BD3129 en HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175.

2Kenbaar uit HR 1 december 2008, ECLI:NL:HR:BD3129 en HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey